GEMEENTERAAD VAN LEIDEN.
47
INGEKOMEN STUKKEN.
N4. 139. Leiden, 12 Juni 1891.
Bij Koninklijk Besluil van 16 Juni 1888 n°. 21, werd goedgekeurd
liet Raadsbesluit van 17 Mei 1888 regelende de heffing eener be
lasting voor plaatsen op de onderscheidene markten of elders te
Leiden, tot 30 Juni 1891.
Vermits er geen aanleiding bestaat voor wijziging van bedoelde
belasting geven wij Uwe Vergadering in overweging hel Raadsbesluit
van 17 Mei 1888 regelende de heffing eener belasting voor plaatsen
op de onderscheidene markten of elders te Leiden (Gem.blad n°. 5
van 1888) met weglating van de overgangsbepalingen, de ai'tt. 9 en 10,
en de Verordening van 17 Mei 1888, regelende de invordering van
de genoemde belasting (Gem.blad n°. 6 van 1888) op nieuw vast te
stellen.
Een slaat van ontvangsten en uitgaven van de jaren 1888, 1889,
1890 en de eerste vijf maanden van 1891, wordt hierby overgelegd,
ten blijke dat wordt voldaan aan de bepaling van art. 254 der Ge
meentewet, krachtens welke bepaling niet meer mag worden geheven
dan noodig is tot goedmaking van de kosten van aanleg, onderhoud
of verstrekking van het gebruikte ol genotene.
Aan den Gemeenteraad. Buig. en Welh. van Leiden.
Sl»at van ontvangsten en uitgaven in zake de markten
Opbrengst marktgelden met inbegrip der kermis- of jaarmarkt.
1888 9245.20.
1889 9119.50.
1890 8864.40.
1891 van i Jan.uit". Mei2754.40.
KB. De kermis is hieronder niet begrepen.
29983.50.
(Gemiddeld per jaar 9078.30)
De meerderheid onzer Commissie deelt ondertussehen de meening
van den voorsteller, dat het afsnijden van de gelegenheid tot gemeen
overleg van Burg. en Welh. met eene Raadscommissie en van Raads-
comtnissiën onderling niet is in het belang der gemeente en wenscht
met hem, dat geene Verordening dit overleg rechtstreeksch of zijde
lings verhinderc.
De beste weg tol het doel, dat de meerderheid onzer Commissie
evenals de voorsteller wenscht te bereiken, schijnt 'haar echter niet
het doen vervallen van het op zich zelf deugdelijke voorschrift van
art. 2b der genoemde Verordening, maar veeleer het toevoegen van
eene nieuwe alinea aan dal artikel en het aanbrengen van eene
kleine wijziging daarin.
Wij hebben dus de eer, als amendement op het voorstel van Dr.
De Goeje voor te stellen art 2b der Verordening voor de vaste Com-
missiën aldus te lezen:
«Indien verschillende Commissiën geroepen worden, over een zelfde
«voorstel den Baad van advies te dienen, brengt elk harer een zelf-
«standig rapport uit, tenzij de Raad vooraf machtiging geve om haar
«gevoelen in een gemeenschappelijk rapport uit te drukken."
«Gemeenschappelijke rapporten of voorstellen van Burg. en Weth.
«en eene of meer der hier bedoelde Commissiën zijn mede slechts
«toegelaten, op de voorwaarde in de eerste zinsnede vermeld."
"Ufze bepaling laat ongeschonden het recht van den Burgemeester en
vvan llurg. en Weth. om met elke Commissie en van Raadscommissiën
»orn onderling ten allen tijde in overleg te treden."
De Comm. van de Huish. Yerord.
N°. 141.
Leiden, 13 Juni 1891.
Uitgaven.
1888. tractement Marktmeester1200.
id. adjunct id. 700.
uitschotten Marktmeester358.21'
Veearts40ffi—
2658.21'
1889. tractement Marktmeester 1200.
id. adjunct id. 700.
uitschotten Marktmeester326.05
Veearts400.
I 2626.05
1890. tractement Marktmeester1200.
id. adjunct id. 700.
uitschotten Marktmeester310.68
Veearts400
bewaarplaats van verdacht vee 491.42
vernieuwing van vischbanken500.
3602.10
De uitgaven die zijn besteed voor den aanleg van de voor het hou
den der markten bestemde plaatsen en voor het uitvoeren van werken,
die strekken in het belang van de markten, zijn geschal op/120000
en de jaarlijkscbe rente daarvan op 6000, terwijl de jaarlijksche
kosten van onderhoud, na aftrek van de opbrengst van den afval der
beestenmarkt, geschat worden op 2700. Ie zanten ƒ8700.
Hierbij gevoegd de bovenvermelde uitgaven van ongeveer 3000
komt men tot een bedrag van 11700 gemiddeld per jaar. (Zie Ing.
Stukken n". 85 van 1888)
Ingevolge art. 2 der Verordening, houdende Reglement voor de
Bank van Leening (Gem.blad n'. 9 van 1874) wordt hiernevens aan
geboden eene in alphabetische orde gestelde voordracht voor de
benoeming van een Commissaris dier inrichting, ter vervulling van
de vacature wegens de periodieke aftreding van Mr. C. Cock met 1
Juli a. s, als:
Mr. C. Cock, Mr. 11. Van der Hoeven en L. G. Le Poole.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
N°. 143. Leiden, 4 Juni 1891.
Ue Commissie van Financiën heeft de eer Uwe Vergadering mede
te deelen dal zij de rekeningen van de Stedelijke Gasfabriek over
1890 heeft onderzocht en aangezien dat onderzoek tot geene beden
kingen heeft geleid, stelt zij U voor die rekeningen goed te keuren,
de explotatie-rekening in ontvangst tot een som van ƒ361612.16 in
uitgaaf lot een bedrag van 356298.21 alzoo sluitende met een saldo
van 5313.95, en de rekening van het uitbreidings-en vernieuwings
fonds in ontvangst tot een bedrag van 14422.07' in uitgaaf tot een
bedrag van 10714.15 alzoo sluitende met een saldo van 3707.92',
onder bepaling dat heeren Commissarissen gehouden zijn die beide
saldo's in hunne respectieve eerstvolgende rekeningen te verantwoorden.
Wal het batig saldo betreft dat volgens de rekening ƒ49508.31'
bedraagt, stelt zij U voor dat bedrag te doen storten in de ge
meentekas.
Aan den Gemeenteraad. De Commissie van Financiën.
N°. 140.
Leiden, 9 Juni 1891.
In onze handen is gesteld een voorstel van ons medelid Dr. M. J.
De Goeje hetwelk strekt om te doen vervallen art. 2b der Verorde
ning voor de Commissiën uit den Gemeenteraad, zooals dit is vastge
steld bij Raadsbesluit van 19 Februari 1885 (Gein.hl. 2).
Het artikel schrijft voor, dat elke Commissie, die den Raad heeft
te adviseeren, een zelfstandig rapport zal uitbrengen Deze bepaling
achten wij inderdaad juist en doeltreffend. Er bestaat de meeste
waarborg, dat de meening van elke Commissie zuiver en helder ter
kennis van den Raad komt, wanneer zij zelve die formuleert; en het
feit, dat zij een eigen rapport heeft uit te brengen, is haar een prik
kel te meer voor nauwkeurig en zelfstandig onderzoek.
Teen het voorschrift in de uitdrukkelijke woorden van art 2b
verval, is dan ook hel voorstel van den heer De Goeje eigenlijk niet
gericht. De voorsteller meent echter, dat de bedoeling van het arti
kel veel verder ging, dan de woorden, dat het nl. beoogde, vooraf
gaand overleg tusschen verschillende Commissiën en van Burg. en
Weth. met eene Commissie van voorbereiding te verbieden.
Het komt ons voor, dat uit de stukken en de beraadslaging van
1885 argumenten zoowel tegen als voor die opvatting zijn aan te
voeren.
Over de wcnschclijkhcid van een verbod, als dat hetwelk Dr. Ue
Goeje in het artikel leest, liepen de meeningen in onze Commissie
uiteen
Een onzer is van "oordeel, dat de beslissingen van den Raad het
best worden voorbereid op de thans gebruikelijke wijze, daar advie
zen van Burg. en Weth. en van Commissiën van Voorbereiding, uit
gebracht zonder dat deze de zaak welke het geldt, vooral te zarnen
hebben besproken.
N4. 143. Leiden, den 12 Juni 1891.
Ter vervulling van de vacatures van twee derden onderwijzers aan
de openbare jongensschool der 2de klasse, hebben wij de eer Uwe
Vergadering aan te bieden de voordrachten ter benoeming van een
twee derde onderwijzers op eene jaarwedde van 550 voor ieder.
De voordrachten zijn opgemaakt in overleg met den Arrondissements-
Schoolopziener te 's Gravenhage, lijdelijk belast met de waarneming
der betrekking van Schoolopziener in hel Arondissemenl Leiden, na
ingewonnen bericht van het hoofd der school en zijn samengesteld
als volgt:
a. 1°. J. P. Bouma, onderwijzer te Texel.
2°. J. W. Sasburg, onderwijzer te Edam.
3°. J. C. Kardten, onderwijzer le Zierikzee.
b. 1°. 11. T. Van Urk, onderwijzer te Brummen.
2°. J. P Bouma, onderwijzer le Texel.
3°. J. M. Lahan, onderwijzer alhier.
Onder mededeeling dat de betrekkelijke rapporten en stukken ter
inzage in de Leeskamer zijn nedcrgelegd, nemen wij de vrijheid U
le verzoeken tol eene benoeming van bedoeld onderwijzend personeel
over te gaan.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
N4. 144. Leiden, den 11 Juni 1891.
Wij hebben de eer U mede te deelen dat er ook bij ons geene
bedenkingen bestaan tegen de inwilliging van het verzoek van Mej.
A. M. J. Perrin, om ontslag uit hare betrekking van derde onderwij
zeres aan de Meisjesschool 1ste klasse.
Wij geven Uwe Vergadering daarom in overweging haar dat ont
slag eervol te verleenen tegen den loden Augustus e. k.
De betrekkelijke stukken worden U hierbij overgelegd.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
Aan den Edel-Achtbaren Raad der gemeente Leiden.
Geeft met verschuldigdcn eerbied te kennen Anna Maria Jane Perrin,
onderwijzeres aan de Meisjesschool 1ste klasse te Leiden, dat zij, we
gens verandering van woonplaats, tegen den 1 5en Augustus a. s. verzoekt
eervol uit hare betrekking te worden ontslagen.
Hetwelk doende,
Leiden, 9 Juni 1891. Uwe Dw. Dienaresse,
A. M. J. Perrin.