gegund had, dit een openbare inschrijving openstelde, die i| pCt. meer opleverde, en dus een zuiver profijt gaf van groot f 8000. En nu wensch ik wel een vraag te doen, die zeker velen van u op de lippen ligt. Ons is nu gebleken dat de firma Oppenheim reeds een vorig maal met Burg. en Weill, geaboucheerd heeft, terwijl het overbekend is, dat zij zich speciaal met Provinciale cn Gemeenle- leeningen bezig houdt. En nu mogen wij toch vragen, wat heeft Burg. cn Weth. die zelf erkennen, dat de koers eener leening moei lijk te bepalen is toch bewogen zich alleen in betrekking te stellen tot de Leidsche Bankvereeniging en niet ook tot de firma Oppenheim en tot andere firma's hier ter stede? 't Is mij nog niet recht duidelijk hoe Burg. en Weth. gemeend kunnen hebben op deze wijze het belang van de gemeente te zullen bevorderen Be heer Van Hamel. M. d. V.! Ik wensch nog aan de heeren Zillesen en Knappert te doen opmerken, die méenen dat een snellere aflossing aanleiding zou geven, dat de geldschieters niet zoozeer be reid zouden zijn om ons hun geld te leenen, dat een dergelijke amortisatie juist in hun voordeel zou wezen. Zij zullen nu 96 pCt. voor de aandeden betalen, en hoe eerder men dat bedrag tegen 100 kan inwisselen, des te voordeeliger dat natuurlijk voor hen is. Een andere vraag is of de gemeente een dergelijke snelle aflossing zal kunnen dragen; maar van den kant der geldschieters kan er on mogelijk eenig bezwaar tegen bdstaan. De heer Zillesen. Ik heb in 't geheel niet gesproken over de be zwaren van de geldschieters, maar 't was een denkbeeld, dat bij mij was opgekomen. De voor- en nadeelen zullen wel ongeveer het zelfde blijven, want de eerste geldschieter behoudt zijne obligaliën niet, doch zal trachten ze weer aan anderen van de hand te doen. De heer De Sturler. Ik wensch er den heer Van Hamel toch op te wijzen, dat wij reeds een leening van f 600.000 hebben, aflosbaar in 80 jaar, en dat wij nu zouden krijgen een leening van 250.000, aflosbaar in 50 jaar. Wij krijgen alsdan twee fondsen, die niet dooreen leverbaar zijn; en dit is toch zeker geen voordeel voor de gemeente, daar de kleine leening van f 250.000 alsdan een zeer incourant fonds mag genoemd worden. De heer Cock. M. d. V.! Ik heb alleen 't woord gevraagd om mjjn instemming te betuigen met het rapport van de Commissie van Financiën, hetwelk mij zeer afdoende voorkomt. Vooral ga ik met haar mede, waar zij zich krachtig verzet tegen het leenen van 35000 meer dan wij werkeljjk noodig hebben. Daarom zegt zij terecht: »Het komt hun (de leden dier Commissie) eene verderfelijke cn onverdedigbare financieele politiek voor, eene leening te sluiten voor uitgaven, die nog niet zijn gevoteerd en zelfs door den Raad niet zijn te voorzien." Ik vind zelfs, dat de Commissie een veel te zacht woord, een waar euphemisme, gebruikt waar zij zulk een financieel beleid «verderfelijk en onverdedigbaar" noemd. Ik zou daarvoor een krachtiger woord willen gebruiken, maar vrees, dat het in het woordenboek der parlementaire uitdrukkingen niet te huis zou behooren. Ook de aflossings-termijn dezer leening, tachtig jaren, is veel te ruim gesteld. Ik geef toe, dat een lange aflossingstermijn wel aangenaam is voor het tegenwoordige geslacht, want hoe minder men aflost, hoe minder belasting men natuurlijk op 't oogenblik behoeft te betalen, ofschoon de rente natuurlijk Dlijft doorloopen. Maar daartegen over slaat, dat men zoodoende het nageslacht veel zwaarder belast dan billijk is Ik heb wel eens medelijden met ons opkomend geslacht, dat thans onbezorgd voortleeft, onbewust hoe zwaar het zal moeten bloeden en hoe veel het zal moeten betalen voor zaken, waarvan wel wij, maar de toekomstige Leidenaars heel weinig, zoo al iets, zullen genieten. Ik laat nog eens gaan, dal het nageslacht iets, mits niet te veel, medebclaalt aan de Concertzaal en aan de uitbreiding van de Gasfabriek, al geloof ik ook niet, dat die inrichtingen na tachtig jaar, of juister gezegd na zeven en zeventig jaren, nog zullen bestaan of in haren tegenwoordigen vorm aan de alsdan bestaande eischen zullen beantwoorden, maar dat dat nageslacht ook zal blijven meebetalen aan bijvoorbeeld het dempen van een of ander klein grachtje, of het vergrooten van bet IJklokaal, dat gaat mij wat ver. Over dit laatste mag ik echter niet verder uitweiden, dewijl de Raad daartoe reeds vroeger besloten heeft. Nu nog een woord over den koers van uitgifte, die mij te laag en dus te onvoordeelig voorkomt. Met zekerheid dit erken ik kan men daarover niets zeggen, doch er zijn waarschijnlijkheidsgronden, die voor mijn gevoelen pleiten. Er komt bij, dat men voor het plaatsen dezer leening m. i. niet den besten weg heeft ingeslagen. Ik geef toe, dat het openen van eene publieke inschrijving hier te Leiden, waarbij ieder, dus ook particulieren konden inschrijven, niets zoude gegeven hebben; daarvoor is Leiden de stad niet. Er is echter nog een mid delweg. Ik heb hier geen raad te geven; dat zou trouwens te laat zijn, doch had ik voor de zaak gestaan, ik zoude begonnen zijn met aan een stuk of wat solide bankiershuizen te Amsterdam, Rotterdam of elders zeer zeker ook te Groningen opgave van prijs te vragen zonder er in de verte een geheim van te maken, dat dergelijke opgave van verscheiden firma's was gevraagd. Nu evenwel heeft men zich enkel tot één firma gewend, en dan spreekt 't wel vanzelf, dat later de anderen zich terugtrekken, hetgeen de beurscourtoisie zoo mede brengt, want men schiet niet graag onder elkanders duiven. Hieraan is thans niet veel te veranderen en ik vraag mij dus af: is een koers van 96 pCt. voldoende? Ik geloof het niet. Ik zie, dat b.v. Amsterdam voor zijne leening aan de beurs genoteerd is voor ruim 99 pCt. Maar ik wil liever een vergelijking met kleinere steden maken En dan kom ik tot Rotterdam. Deze stad stond op 98, en heeft veertien dagen geleden een leening van I millioen doen uitschrijven, cn volgens oflïcieele opgaven 97bedongen; dus laat ons zeggen 971 pCt. Aannemende, wat ik niet weet, dat daarvan nog provisie afgaat, dan blijft dat nog 97- pCt. Den Haag, een nog kleinere stad, stond 97| genoteerd, en staat nu (gisteren avond) op 98. Groningen slaat om cn bij de 98; Nijmegen, een kleinere stad, staat op 97. Derhalve komt de ons aangeboden koers mij zeer laag voor, cn ik moet dus bezwaar maken mijn stem aan dit gedeelte van het voorstel te geven. Ik wil evenwel niet eindigen zonder er de aandacht van mijne medeleden op te vestigen, dat dit waarschijnlijk het laatste rapport is, hetwelk wij van deze Commissie van Financiën hebben ontvangen. Ik herinner mij, dat toen deze Commissie, met den heer Fockema Andreae aan het hoofd, hier voor het eerst optrad en ik haar eerste advies had gelezen, een zeker gevoel van gerustheid bij mij opkwam, zelfs in zoodanige mate, dat ik dit niet verzwijgen kon en het dan ook tenzij ik mij erg vergis openlijk hier uitsprak. Ik zeide tot mij zeiven, gedachtig aan de woorden van het bekende Duitsche lied: Leidens burgerij en wij Raadsleden kunnen voortaan omtrent de financiën gerust zijn, een trouwe wacht staat aan de Gemeente- Schatkist Ik ben in dié verwachting niet teleur gesteld. Met leed wezen zie ik die Commissie weggaan. Een tal van jaren hebben wij van haar doorwrochte, bedachtzame, van een ruimen blik getuigende adviezen ontvangen. Ik breng haar daarvoor mijn persoonlijken dank en waag het er de verzekering bij te voegen, dat zij naar mijn bescheiden oordeel al die jaren met voorbeeldigen ijver en toe wijding werkzaam is geweest voor de belangen van onze gemeente (Teekenen van instemming.) De Voorzitter. Ik zal zeer kort zijn, want na de gehouden dis- cussiën valt er voor mij niet veel meer te zeggen. Ik moet in de eerste plaats opmerken, dat de heer Fockema Andreae vergeten heeft, dat het een groot verschil uitmaakt of onze gemeente zelve eene leening uitschrijft, of dat deze in handen is van een con sortium, dat hare vertakkingen bezit en weet waar het de noodige geldschieters kan vinden. Men moet toch niet vergeten, dat wy in 1878 een belachlijk figuur gemaakt hebben, ook in 1888 hebben wij onder dezelfde voorwaarden als nu worden voorgesteld een leening tegen den koers van 96 pCt. gesloten en toen waren de omstandigheden niet onbeduidend gun stiger dan nu. De 3j pCt. leening van Rotterdam stond toen 99|, en is nu 98{. Njjmegen staat nu 97 en was toen 98J. Den Haag staat nu 98 en was toen 99{. Groningen staat nu 98 J en was toen 99J. Breda staat nu 97 en was toen 98J. Ik zou deze opgave nog met andere uit ons eigen land kunnen ver meerderen. Maar ik wil alleen nog wijzen op een geval van over de grenzen, nl. Dusseldorp, dat eene leening van drie millioen Mark tegen 95J op de markt brengt; dat is dus nog minder dan de koers die wij voorstellen en het blijkt niet dat daar de kosten wiet voor de gemeente blijven. Op grond lvan een en ander meen ik te mogen beweren dat de koers waarop wij onderhandelden, zeker niet onvoordeeliger is, dan bij eene eigen inschrijving te bedingen zou zijn. Nu verwijt de heer Fockema Andreae ons evenals de heer Cock, dat wij ons niet tot verschillende firma's voor prijsopgaven gewend hebben. Maar als wij dat gedaan hadden, en het was bekend ge worden, dat wij ook met anderen onderhandelden, dan waren onge twijfeld de onderhandelingen dadelijk afgebroken. Toen er sprake was van het sluiten van een leening van 5 ton, ben ik met den heer Bool bij twee verschillende firma's geweest en niettegenstaande wij toen zeiven hebben gezegd, dat wij ons in het belang van de gemeente verplicht achtten, om ons ook tot an dere firma,s te wenden, hebben zij toen het op stuk van zaken kwam gedreigd de onderhandelingen te zullen afbreken. Wanneer er sprake is van conversie of leening op groote schaal van een der staten van Europa, waaraan natuurlijk groote voordcelen verbonden zijn, dan kan men de concurrentie te baat nemende voor- deelen zijn dan zoo groot dat onderlinge mededinging den Staat ten goede kan komen; maar men moet niet vergeten, dat de groote Amsterdamsche firma's, met het sluiten van een leeninkje van 2,5 ton, denken ons meer genoegen te doen, dan wij haar met 't haar te gunnen. Er wordt te weinig aan verdiend. Ik wijs er ook nog op, dat de Amsterdamsche Omnibus-Maatschappij onlangs haar leening niet eens geplaatst heeft kunnen krijgen! Wanneer wij nu deze gelegenheid ongebruikt laten voorbijgaan, dan zullen wij waarschijnlijk van een dure reis thuis komen, 't Zelfde geval als in 1878 zou zich kunnen voordoen, en 't zou mij zeer spij ten wanneer wij verplicht werden onze rente te verhoogen, of ver plicht te worden ons tot eiken prijs geld op te nemen. Wat nu onze financieele politiek betreft, ik misgun de heeren, die toenmaals in de minderheid waren het genoegen niet te zeggen, dat zij toch gelijk hadden. 't Is trouwens een bekende troost dat de minderheid toch gelijk heeft! De verstandigste politiek ware zeker geweest in eens eene leening van één of twee millioen uit te schrijven en dan van tijd tot tijd de bedragen uit te schrijven, die men noodig had. Mogelijk hadden wij het geld dan wel door eigen inschrijvingen verkregen en hadden dan op die manier de tus- schenkomst van derden niet noodig gehad. Maar ik geloof, dat wij toenmaals weinig instemming met* ons denkbeeld gevonden zouden hebben. Wanneer wederom bij een publieke inschrijving bleek, dat de lee ning niet volteekcnd werd en daarop bestaat groote kans, omdat, ofschoon eene leening van 2\ ton voor Leiden een niet onaanzien lijk bedrag is, de groote financiërs haar niet als zoodanig beschouwen en er zich weinig moeite voor geven, dan zouden wij natuurlijk daarna toch bij de geldmannen moeten aankloppen en dan van hen weinig hulp meer krijgen, want ons crediet zou geschokt wezen; wij zouden alsdan in veel ongunstiger omstandigheden geraken.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1891 | | pagina 8