GEMEENTERAAD VAN LEIDEN. 11 INGEKOMEN STUKKEN. N*. 36. Leiden, 12 Februari 1891. In de Raadszitting van 22 December jl. werd aan de orde gesteld de benoeming van eene Commissie van Financiën, doch, nadat onder scheidene leden voor de op hen uitgebrachte benoeming hadden be dankt, besloten dit punt van de agenda tot eene volgende Vergadering aan te houden en de tegenwoordige Commissie van Financiën te verzoeken in functie te blijven totdat er in den eenen of anderen zin" eene7beslissingj zal zijn genomen. Zooals Uwe Vergadering bekend is, werd meermalen in den Raad gewezen op de moeielijkheden, die het gevolg zijn van de bestaande regeling van den werkkring der Commissie van Financiën, bezwaren die herhaaldelijk leden van den Raad hebben genoopt om voor eene op hen uitgebrachte benoeming tot lid dier Commissie te bedanken. Bij het doorbladeren van de Zittingsverslagen kan een tal van voor beelden daarvan worden aangetroffen. Wij vestigen te dien einde in de eerste plaats de aandacht op het bedanken voor eene benoeming tot lid der Commissie van Financiën door den heer Mr. Was. die zijn besluit bij schrijven van 8 Juni 1884 destijds uitvoerig heeft gemotiveerd, waarbij de bovenbedoelde be zwaren zoo duidelijk mogelijk zijn uiteengezet. Bedoeld schrijven is opgenomen in het Ziltingsverslag van 19 Juni 1884. Uok door ons College werd dit onderwerp behandeld o. a. in ons rapport van 25 Augustus 1885, opgenomen onder n#. 116 der Inge komen Stukken van dat jaar. Daarin werd onder meer met na druk gewezen op de moeielijkheid om steeds uit te maken ol een of ander onderwerp al of niet moest worden in handen gesteld van de Commissie van Financiën alvorens het in den Gemeenteraad kon worden behandeld, en zulks met het oog op de eenigszins onbe stemde bepaling aan het slot der betrekkelijke Verordening voor komende, dat de Commissie dient van bericht en raad, «omtrent alle zaken en verzoekschriften van financieelen aard tot de kennisneming van den Raad behoorende." Moet men deze woorden in dien algemeenen zin opvatten dat daartoe behooren alle zaken die direct of indirect van invloed zijn op de financiën der gemeente en alzoo alles waarvan meerdere of mindere ontvangst of meerdere of mindere uitgave het gevolg kan wezen, dan zouden er voorzeker slechts weinig onderwerpen in den Raad kunnen worden behandeld, zonder voorafgaand praeadvies van de Commissie van Financiën. Somwijlen nu werd de Verordening in dien algemeenen zin toegepast, terwijl echter in vele gevallen ook herhaaldelijk de Gemeenteraad er geen bezwaar in vond, onderwerpen die invloed op de financien der gemeenten konden uitoefenen, in behandeling te nemen, niettegenstaande de Commissie van Financiën daaromtrent niet was gehoord. Het komt ons voor dat het dringend noodig is, dat de bestaande toestand in deze worde gewijzigd en met meer juistheid worde om schreven omtrent welke onderwerpen de Commissie van Financiën haar advies behoort uit te brengen, althans wegvalle de hier boven aangehaalde algemeene bepaling, terwijl dat advies zich uit den aard der zaak zal moeten bepalen tot de financieele zijde der zaak. Zoodoende zal ongetwijfeld worden voorkomen dat, zooals herhaal delijk is geschied, leden van den Raad weigeren een hun opgedragen mandaat te aanvaarden. De bezwaren aan de bestaande regeling verbonden zijn bovendien nog verergerd door het Raadsbesluit van 19 Februari 1885 (Gem.blad n*. 2 van dat jaar) krachtens hetwelk, zonder voorafgaande machtiging van den Raad.geene gemeenschappelijke rapporten of voorstellen van Burg, en Weth. en eene of meer der vaste Commissiën uit den Ge meenteraad zjjn toegelaten. De vroeger bestaande gewoonte om bij belangrijke aangelegenheden in overleg te treden met de Commissie van Financiën, alvorens de zaak bij den Raad werd aanhangig gemaakt en tot welk overleg de opvolgende Commissiën van Financiën zich steeds met de meeste welwillendheid bereid verklaarden, kon alzoo sedert niet meer worden ffevolffd. Een poging in het jaar 1888 dezerzijds aangewend om de Commissie van voorbereiding te veranderen in eene Commissie van bijstand, heeft mede tot geen gewenscht resultaat mogen leiden. Blijkens de be handeling van ons betrekkelijk voorstel in den Raad zoowel schrif telijk als mondeling, verlangde de meerderheid van den Raad geene eigenlijke Commissie van bijstand, althans geene zoodanige Commissie die geheel overeenkomt met de voorschriften welke de Gemeente- wetgever ten opzichte van Commissiën die Burg. en Weth. in hun beheer bijstaan heeft bepaald. Trouwens ook naar onze meening bestaat in deze gemeente inder daad geenerlei behoefte aan eene afzonderlijke commissie belast met de taak om ons College in het financieel beheer der gemeente bij te staan. De omvang van dat beheer is, in tegenstelling van aan zienlijker gemeenten als Amsterdam, Rotterdam, 's Gravenhage, van zoodanig bescheiden aard dat het zonder bezwaar geheel kan worden toevertrouwd aan een College van vier leden, in deze steeds op uit nemende wijze voorgelicht door het lid dat speciaal met de behar tiging van dezen tak der administratie is belast. Zooals nu boven werd opgemerkt, achten wij het noodig dat in de bestaande regeling ten aanzien van de Commissie van hinancien, vastgesteld bij de Verordening van 6 Maart 1852. wijziging worde Die wijziging zoude óf kunnen bestaan in eene opheffing van de vaste Commissie, met bepaling dat telkenmale wanneer een financieel onderzoek omtrent eenig onderwerp wordt noodig geacht, eene speciale Commissie daarvoor zal benoemd worden, óf wel in eene wjjziging der redactie van de bestaande Verordening met behoud van de vaste Financieele Commissie. Aan het laatste geven wij de voorkeur, aangezien het geregeld voorkomt dat een zelfstandig onderzoek door een speciale Raadscom missie omtrent een of ander onderwerp moet plaats hebben en dan schijnt het ons meer regelmatig en meer in het belang van een be hoorlijk en nauwkeurig onderzoek, dat voor deze gevallen eene vaste Raadscommissie worde aangewezen. Het telkenmale aanwijzen van meer andere Raadsleden voor dus danige werkzaamheden kan wellicht nu en dan tot eenige moeielijk heden aanleiding geven. Tot de onderwerpen nu die een afzonderlijk, voorafgaand onder zoek door eene vaste Financieele Commissie vereischen. behoort o. i. in de eerste plaats de rekening van de ontvangsten en uitgaven der gemeente, welke door den Ontvanger wordt opgemaakt en vergezeld van de verantwoording van ons College aan den Gemeenteraad ter voorloopige vaststelling wordt aangeboden. In de tweede plaats komen hierbij in aanmerking de rekeningen van de Stedelijke Gasfabriek welke door Commissarissen dier inrich ting, waarvan een lid van het College van Dagelijksch Bestuur Voor zitter is, wordt opgemaakt. Ook van deze rekeningen moet een voorafgaand onderzoek door eene vaste Raadscommissie gewenscht en noodig worden geacht. liet onderzoek van de overige rekeningen en begroolingen, die de goedkeuring van den Gemeenteraad behoeven, als die van de Bank van Leening, de Stedelijke Werkinrichting, de burgerlijke instellingen van Weldadigheid, van den Schuttersraad, de Plaatselijke School commissie en dc Kamer van Koophandel en Fabrieken, zoude wel is waar gevoegelijk aan ons College kunnen worden overgelaten, doch wanneer overeenkomstig ons voorstel tot behoud van eene vaste Financieele Commissie van voorbereiding mocht worden be sloten, komt het ons meer eigenaardig voor dat ook de bovengenoemde rekeningen en begrootingen ten fine van een financieel onderzoek in handen worden gesteld van die Raadscommissie, alvorens zij in den Gemeenteraad in behandeling komen. Wat de begrooting der gemeente betreft, hieromtrent zij opgemerkt dat deze steeds in de Afdeelingen van den Raad wordt onderzocht, terwijl in elk der drie sectien een lid der Commissie van Financien zitting heeft en het Algemeen verslag van het verhandelde in de sectien door ons College wordt beantwoord. Het komt ons voor dat boven en behalve deze uitvoerige behan deling van de begrooting in al hare onderdeden, een nader onderzoek door^ de Financieele Commissie overbodig kan worden geacht. Ons zijn dan ook geene gemeenten bekend waar de begrooting op de alhier lot dusverre gevolgde, zeer zeker omslachtige en tijdroovende, wijze wordt behandeld, en de ondervinding heeft in deze gemeente herhaaldelijk de bezwaren aangetoond die aan een dusdanig twee ledig onderzoek der begrooting zijn verbonden. Ten slotte zullen nu en dan onderwerpen aan dc orde komen waaromtrent een speciaal financieel onderzoek zoude kunnen worden noodig geacht. De Gemeenteraad kan dan in eik bijzonder geval beslissen of de zaak in handen zal worden gesteld van de Commissie van Financiën, ten einde daaromtrent een onderzoek uil financieel oogpunt in te stellen en rapport dienaangaande uil te brengen Op grond van het vorenstaande hebben wij de navolgende wijziging ontworpen van de Verordening voor vaste Commissiën uit den Ge meenteraad van 6 Maart 1852, wat de Commissie van Financiën betreft, met voorstel om tot de vaststelling daarvan over te gaan. Bijzondere bepalingen. II. Omtrent den werkkring der Commissie van Financiën. Art. I. De Commissie van Financien bestaat uit drie leden. Art. 2. Zij dient den Raad van bericht en advies, omtrent de rekening en verantwoording van de ontvangsten en uitgaven der gemeente; de rekeningen der Stedelijke Gasfabriek; de begrootingen en dc rekeningen van de Bank van Leening, de Stedelijke Werkinrichting en de burgerlijke instellingen van Welda digheid, van den Schuttersraad, de Plaatselijke Schoolcommissie en de Kamer van Koophandel en Fabrieken; alsmede omtrent alle onderwerpen waaromtrent de Gemeenteraad een speciaal financieel onderzoek noodig acht. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. N°. 37. Leiden, 12 Februari 1891. Wij hebben de eer aan Uwe Vergadering hiernevens over te leg gen een voorstel van Curatoren der Gemeente-Instelling lot opleiding van Oost-Indische Ambtenaren, strekkende tot opheffing van ge noemde Instelling met het einde van den cursus 1890/91. De gron den waarop dat voorstel steunt komen ons afdoende voor. Een buitengewone zamenloop van noodlottige omstandigheden heeft de vroeger zeer natuurlijke verwachting dat deze Instelling tol bloei en wasdom zoude geraken, den bodera ingeslagen. Al die omstandigheden zijn door Curatoren in hun rapport uit voerig uiteengezet en daaronder bekleedt voorzeker de eerste plaats het besluit van den heer Snouck Hurgronje om niet uit Oost-Indië terug te keeren en dientengevolge de intrekking van zijne benoe ming tot Hoogleeraar aan onze Universiteit. Het zal overbodig zijn te verklaren, dat het ons innig leed doet verplicht te zijn het voorstel van Curatoren te moeten overnemen. Wij behoeven te dien einde slechts te wijzen op de warme verdedi ging zoowei door Curatoren als door ons College in 1885 gevoerd voor het behoud der Instelling, toen een voorstel tot hare opheffing aan Uwe Vergadering was ingediend. Intusschen 'is het thans ingediend voorstel, zooals door Curatoren zeer terecht wo.rdt opgemerkt, volkomen in overeenstemming met de destijds gedane toezegging, dat wanneer de ontwikkeling der Instel ling mocht achterwege blijven, uit eigen beweging een voorstel lot hare opheffing zou worden ingediend.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1891 | | pagina 1