5 Ook op dit gebied kan men zeggen; dat stilstand achteruitgang is. Ik meen mij verder te mogen onthouden van een herhaling van de gronden, die naar onze meeuing pleiten vóór de uitbreiding der grenzen; wij hebben ze in de stukken, die van ons zijn uitgegaan en in ons antwoord op het verslag der sectiën, voldoende aangetoond en toegelicht. Nog een enkel woord slechts over hetgeen aan het slot van het verslag gezegd wordt, omtrent het verschil in gevoelen tusschen Gedeputeerde Stalen en het Gemeentebestuur van Leiden over de grensregeling met Oegstgeesl, en de verdeeling van het fixum van 4/5 van de personcele belasting, dat Gedeputeerde wenschen te laten behouden door de gemeenten van welke een gedeelte aan Leiden zal worden toegevoegd Wij zijn van gevoelen dat wij hij Gedeputeerde moeten blijven aandringen op eene grensregeling met Oegslgeest, zooals die door Burg. en Weth aan Gedep. Staten is voorgesteld. Aan de zijde van (Jegstgeest bestaat reeds een toestand, die in het algemeen tot eene grensverandering aanleiding zoude geven. Binnen de grenzen laatstelijk door Gedep. Staten getrokken is zeer weinig gelegenheid meer tot uitbreiding van Leiden zeil'. Vlak tegen die grenzen aan is men reeds begonnen te bouwen. Wij hebben het Burgemeester Terwee Park, en zuoals de heeren weten, bestaan er plannen om op zeer uitgebreide schaal nieuwe woningen bij het station op te richten. Mij dunkt, dat dit redenen genoeg zijn om de grens verder te trekken, dan Gedep. Staten wenschen. Wat betreft het ontvangen van een gedeelte van het fixum der personeele belasting, het komt ons voor dat wij ook in dit opzicht bij Gedep. Staten moeten blijven aandringen op loslating van hunne denkbeelden daaromtrent, en dat met de lasten die Leiden overneemt, ook worde gegeven het deel der lusten die er bij belmoren. Ik meen ook dal bij alle wetten tot grensverandering, een gedelte van het 4/5 is toegekend aan de gemeente die annexeerde. Mochten Gedep. Staten evenwel op beide punten bij hun gevoelen blijven volharden, dan zou dit toch geene aanleiding mogen zijn om dan ook tegen hunne voorstellen gekant te zijn Lte voordeelen die voor onze gemeente overblijven, blijven altijd groot genoeg om de zaak voor Leiden wcnschclijk te maken. En wat meer in het bijzonder die 4/5 van hel personeel betreft, het is de vraag nog of de nieuwe wetgeving, welke ons omtrent de gemeentelijke belastingen te wachten staat, niet voor een groot deel tengevolge zal hebben, dat het ons vrij onverschillig kan zijn in welken zin beslist wordt. Wellicht vervalt daardoor het geheele geschil. Hiermede, mijne heeren, heb ik het verslag volgende, gezegd wat ik meende te moeten in het midden brengen. De heer Theub. M. d. V.! Het is mij niet te doen om het eerst na u het woord te voeren, maar ik ben daartoe ntin of meer genood zaakt, omdat u begonnen zijt met de argumenten in het begin van het sectie-verslag voorkomende, stuk voor stuk te behandelen En juist die argumenten zijn hoofdz'akelijk van mij afkomstig. Ik weet zeer goed dal het geen aangename taak is, om de voorstellen van Burg. en Wetli. te bestrijden. Men weet welk oordeel te wachten staal, het staat reeds gedrukt. Wanneer ik hoofdzakelijk zal wijzen op de groole kosten voor Leiden uit de annexatie voortvloeiende, dan zal ik beschuldigd worden van kortzichtigheid en bekrompenheid. Dit is reeds in het sectie-verslag geschreven en door Burg. en Weth. blijkbaar met welgevallen bevestigd. Op pag. 9 van het verslag der afdcelings-vergadering van den Ge meenteraad wordt gezegd: »bese(te men, dal deze uitbreiding vooral in den eersten tijd, geld konde kosten, men meende ook dal het van kortzichtigheid en bekrompenheid zoude getuigen wanneer men zich daardoor liet afschrikken.'' En op pag. 18 van de M. v. A. verklaren Burg. en Weth. dat dit, huns inziens, eene zeer juiste opmerking is. Dit, ik herhaal het, maakt, dat het geen aangename taak is, die ik op mij moet nemen, en waartoe ik door uw woorden genoodzaakt ben. U heeft in de eerste plaats er op gewezen, dat de finantieele be rekening van Burg. en Weth. met groote reserve moest worden op genomen, en gij zijt er op 't einde van uw redevoering nog eens op teruggekomen, er bijvoegende, dat de leidende gedachte van het Dagelijksch Bestuur niet was geweest om de voordeelen zoo sterk mogelijk en de nadeelen zoo zwak mogelijk te doen uitkomen. Ik wil deze laatste verklaring op uw gezag gaarne aannemen, doch moet bekennen, dat ik den indruk van het tegendeel had en in mijn nederigheid als lid dezer Commissie meende, dat Burg en Weth. dachten dat wij deze cijfers vergun mij het woord wel zouden slikken. Is dit nu blijkens Uwe verklaring niet de bedoeling geweest, dan moet ik mjj slechts des te meer over de cijfers verbazen Er staal in het eerste voorstel van Burg. en Weth.: »wel zullen uit den aard der zaak niet onbelangrijke uitgaven, vooral in de eerst volgende jaren, het gevolg moeten zijn van de grensuitbreiding''en daarop volgt dan: dat het «ondoenlijk (is) zelfs bij benadering thans eene raming te maken van die uitgaven." Wanneer Burg. en Weth. dit argument na behoorlijk onderzoek hadden aangevoerd, dan hadden zij zich terecht van de vraag der Gemeenteraadsleden naar eene onkostenberekening kunnen afmaken door te zeggen: wij kunnen het niet doen; het is onmogelijk! Dat zou een waardige houding geweest zijn; maar daarentegen hebben zjj nu toch een raming gemaakt, waarvoor zij een buitengewoon rooskleurigen bril hebben opgezet. Wanneer gij nu, M d V daar omtrent zegt dat de bewering alsof de berekeningen van Burg. en Wetli te optimistisch zijn, slechts eene subjectieve opvatting is, dan waag ik 'tdat niet bescheidenheid te betwijfelen. Ik geloof niet, dat er één lid in deze Commissie gevonden zal worden, die de berekening van Burg. en Wetli. zou durven te onder schrijven. Er is reeds in hoofdzaak in ons rapport op gewezen, doch ik wil nu mijn meening omtrent de berekeningen van het Dagel|jksch Bestuur nader uiteenzetten. Ten eerste meen ik het recht te heblien te beweren, dat de inkomsten te hoog zijn geraamd. Zoo zyn de vijftig opcenten op het personeel niet juist berekend. Er zijn in liet te annexeeren deel der buitengemeenten verschillende huizen, die, wanneer zij tot de stad gaan behooren, die in een hoogere klasse is geplaatst, niet meer of niet meer ten volle zullen worden aange slagen, en daardoor zal dus het bedrag der inkomsten minder wor den dan door Burg. en Wetli berekend is. Ik heb verder beweerd, dat de raming van Burg. en Weth., waarop het bedrag van f 15000 voor plaatselijke belasting als bate uit annexatie berust, geheel op losse schroeven staat. In plaats dat bij de berekening van hel be lastbaar inkomen van de nieuw te formeeren Leidenaars, rekening is gehouden met hetgeen deze personen op 't oogenblik betalen, is deze redeneering gevolgd. Het gemiddeld belastbaar inkomen van de ingezetenen onzer ge meente kan geschat worden op ƒ1000, atqui ergo zal bij eene vermeer dering van bevolking, dit belastbaar inkomen ook met zooveel malen 1000 vermeerderd worden, als er onder te annexeeren personen zijn, die nu belast worden. Ik twijfel er aan of werkelijk de belas tingschuldigen in het te annexeeren gebied een gemiddeld inkomen hebben van f 1000; en ik geloof dat de meerderheid onder hen Burg. en Weth. zeer dankbaar zoude zijn indien deze dat gemiddelde van 1000 aan hen zouden kunnen bezorgen. De ecnige vaste maatstaf, die men heeft, om eenigerinate te raruen hoeveel het belastbaar inkomen der nieuwe ingezetenen zal bedragen, hoeveel gemeente-belasting dat kan opbrengen, is, dat men rekening houde met hetgeen zij nu betalen. Thans betalen zij aan gemeentelasten f 3500. Rekent men nu dat dit bedrag verkregen wordt door eene belasting, die ik op 1 pCt. zal schatten, en neemt men verder aan, dat zij na de annexatie 3 pCt. in deze gemeente zullen moeten betalen, dan komt men lol een be drag van 2x 3500 of 7000 door hen aan gemeente-belasting op te brengen. Dat is de basis van mijne berekening, welke berekening evenwel niet in het sectie-verslag is opgenomen. Ik zeg basis voor mijne berekening; dat die basis de juiste is kan ik niet beweren, maar in elk geval is zij juister dan de berekening van Burg. en Weth. Wanneer Burg. en Weth. ten slotte rekenen op een evenredig deel van het aan het te annexeeren gedeelte toekomende fixum van het personeel, dan bestaat daartegen geen bezwaar, wanneer daartegen over een zekere som wordt betaald voor de waarde der door de gemeente Leiden over te nemen gemeentegebouwen. En dan komt derhalve bij de uitgaven nog een post, door Burg. en Wetli. niet ge- Doemd, voor het overnemen dier gebouwen. Wat de verdere uilgaven betreft, daaromtrent moeten wij, voor zoover zij te berekenen zijn, de meening van Bnrg. en Weth. ge- loovig aannemen. Ik geloof bijv. gaarne dal de uitgave voor uitbrei ding der gasleiding enz goed geraamd is, hoewel die raming zeker moeielijk te maken valt, maar of met de uitgaven in het rapport van Burg. en Weth vermeld, alle uitgaven zijn afgehandeld, meen ik te mogen betwijfelen. Hel is toch zeker dat behalve de singels ook nog andere straten zullen moeten bestraat worden, zooals de Witte Rozenlaan die, van het begin tot het einde dicht bebouwd, noodza kelijk bestraal zal dienen te worden. En zoo zijn er zeker meer. Voor rioleering wordt in het geheel geen memoriepost uitgetrok ken, terwijl door U, M. d. V., gezegd is, dat de nieuwe Leidenaars daarmede en met andere verbeteringen zullen moeten wachten tot dat de kas liet toelaat. In de eerste plaats moet ik doen opmerken, dat het genoegen van de nieuwe Leidenaars voor de annexatie daardoor wel een weinig bedorven wordt, in de tweede plaats dat hunnerzijds een groote aandrang zal worden uitgeoefend en terecht op de leden vau den Gemeenteraad om in het genot te worden gesteld der voor deelen aan de annexatie verbonden, waaronder zeer zeker wel zal behooren behoorlijke rioleering. Uitstel totdat de gemeentekas het gemakkelijk toelaat zal zeker niet altijd geoorloofd blijken te zijn. Daarvoor had derhalve naar mijne meening een memoriepost uitge trokken moeten zijn Voor vermeerdering van personeel in de verschillende takken van gemeentelijke administratie is niets uitgetrokken, evenmin, gelijk ge zegd, voor het overnemen der aan de andere gemeenten toebehoo- rende gebouwen, hoewel Burg. en Weth. volgens pag 17 van hunne Memorie van Antwoord daarvan het billijke inzien. (Jok voor de vol strekt noodige oprichting van eene nieuwe bewaarschool en voor de waarschijnlijk noodige oprichting van een nieuwe school wordt niet eens een memoriepost uitgetrokken. De demping van een singel, die in het eerste voorstel van Burg. en Weth. in het vooruitzicht was gesteld, schijnt zonder groote kosten te kunnen geschieden. Burg. en Weth. spreken van verbetering van de toegangswegen tot de stad; ieder denkt daarbij natuurlijk aan de brug bij de Kaiserstraat Wij allen weten toch dat het eenige wat den bouw van die brug heeft tegengehouden was dat de tegenover de Kaiser straat liggende bouwgrond niet onder Leiden hoort. Is dat veran derd, dan zal dadelijk die brugbouw ter sprake moeten komen. En ook daarvoor heeft men geen meinorie-posl uitgetrokken! U heeft zelf al gewezen op de mogelijkheid, dat er een abattoir moet worden opgericht en dal de kerkhoven verplaatst zullen moeten worden. Maar men heeft vergeten de onkosten daarvoor pro me morie op te geven! Ook is vergeten een vermindering in het uitzicht te stellen van de 50 opcenten op hel personeel, wanneer Leiden in een hoogere klasse werd geplaatst! Uit zijn de gronden, die mij bewogen hebben te meenen, dat Burg. en Weth. het plan hadden de balans te flatteeren. Nu het uit uw woorden blijkt M. d V., dat ik mij in die meening bedrogen heb, moet ik tot mijn spijt uit de meegedeelde feiten tot de conclusie

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1890 | | pagina 3