65 Zitting van Donderdag 20 November 1890, geopend 's namiddags te twee uren. Voorzitter: de Heer L. M. DE LAAT DE KANTER. Te behandelen onderwerpen: 1°. Missive van de Commissie van Financiën, waarbij de voorzitter en de leden als zoodanig hun mandaat nederleggen (235) 2°. Benoeming van drie leden van de Commissie van Financien en uit dezen van den voorzitter. (235) 3°. Idem van een adjuncl-slads-genees- en heelkundige. (234) 4°. Begrooting voor 1891 van het R. K. Wees- en Oudeliedenhuis. (229) 5°. Verzoek van P. M. Heymans, om terugbetaling van schoolgeld, lager onderwijs. (230) 6®. Idem van Mej. A. E. Snijders, wed. G. Couvée, om ontslag als Stads-Vroedvrouw. (231) 7®. Idem van Mej. H. M. Van der Heyde, om ontslag als derde onderwijzeres aan de school 3e klasse n°. 4 (233) 8°. Idem van bewoners van den Nieuwen Rijn en de Hoogewoerd omtrent eene verplaatsing van de markt van boomvruchten en ander ooit. (158 en 236) 9'. Idem van A. Somerwil Az., ter bekoming in eigendom van eene strook grond aan de Watersleeg. (237) 10®. Idem der firma Van 't Hooft C°., om eene uitloozing te maken naar de Burggracht. (237) 11®. Idem als voren van de firma Tieleman Dros, naar de Uiterste- gracht. (237) 12®. Voorstel betrekkelijk de herstelling van de banken aan de Zee- vischmarkt. (237) 13°. Verzoek van Mej. P. J Van Eelde, om ontslag als leerares in de Engelsche taal aan de Hoogere Burgerschool voor Meisjes. (238) 14°. Idem als voren van A. De Geus, als derde onderwijzer aan de school 3e klasse n®. 1. (239) Tegenwoordig waren 23 leden, als de heeren: Tieleman, Koelser, Van Reenen, Le Poole, De Sturler, Verster van Wulvcrhorst, Van Hoeken, Zaalberg, Hassclbach, De Goeje, Kaiser, Was, Üriessen, Knappert, Zillesen, Juta, Du Rieu, Zaaijer, Alma, Van Hainel, Schneither, Fockema Andreac, Cock en de Voorzitter. Afwezig waren met kennisgeving de heeren: Van der Breggen, Nijkamp en Bool. De Notulen van het verhandelde van de vorige Vergadering van 1 November worden gelezen en goedgekeurd. De Voorzitter deelt mede dat zijn ingekomen: 1®. Missive van de Ged. Staten van Zuid-Holland dd. 11/14 Novem ber jl. B., n®. 823 (3e afd.) G. S. n®. 72, ten geleide van de vastge stelde begrooting van den Schuttersraad der dienstd. Schutterij, voor 1891. 2°. Missive als voren dd. 11/14 November jl. B, n®. 947 (4e afd.) G. S. n®. 53, houdende mededeeling dat door hen wordt berust in het Raadsbesluit waarbij voor 1891 subsidie wordt toegekend aan de Stedelijke Werkinrichting. Worden voor kennisgeving aangenomen. De Voorzitter legt vervolgens over: 1°. Verzoek van de wed. Couvée, geb. Snijders, Jom, na bekomen ontslag als Stads-Vroedvrouw, eene toelage(uit de gemeentekas te mogen ontvangen. 2°. Verzoeken van A. Beets c. s. en F. Wijdenes Spaans c. s. om bet gebruik van de Gymnasliekschool op de Pieterskerkgracht, respec tievelijk op Vrijdagavond van 7 tot 10 uren en op Zondag van 1 tot 4 uren 's namiddags. 3®* Verzoek van W. L. Leget, om vergunning tot het leggen van eene brug over de sloot langs den Hoogen Rijndijk. Worden gesteld in handen van Burg. en Weth. Aan de orde is alsnu: I. Missive van de Commissie vaA Financiën, waarbij de Voorzitter en de leden als zoodanig hun mandaat nederleggen. (Zie Ing. St. n°. 235.) De heer Was. M. d. V.Ik kan mij niet vereenigen met het voorstel van Burg. en Weth. om het schrijven van de Commissie van Financiën, waarbij zij haar mandaat nederlcgt, eenvoudig aan te nemen voor kennisgeving onder dankbetuiging voor de bewezen diensten Bespreking van dit schrijven in eene openbare Vergadering komt mij voor te zijn in het belang der gemeente, en wel om twee redenen. In de eerste plaats zoude ik meenen, dal de Raad alle mogelijke pogingen moet aanwenden om deze Commissie van Financiën le be houden, en haar op haar besluit te doen terugkomen. Deze Com missie van Financiën (heeft steeds met loffelijken ijver en met de grootste nauwgezetheid haar meestal zeer moeielijke taak vervuld. Ook bij verschil van inzichten en hoe, M. d. V., is dit te voor komen bij zelfstandige, ontwikkelde inenschen? zijn de adviezen van de Commissie en haar arbeid steeds hoog gewaardeerd. Al moge de Commissie blijkens haar schrijven daaromtrent anders oordeelen ik hoop straks aan te toonen, dat zij daarin verkeerd ziet en wer kelijk al te bescheiden oordeelt over de appreciatie van haren ver dienstelijken arbeid. De tweede reden, waarom ik de zaak hier gaarne wilde bespreken, is deze: Wanneer eene Raads-Commissie tusschenlijds unaniem haar ontslag neemt, werkt dit op de buitenwereld, die meestal minder goed op de hoogte is van hetgeen hier zooal omgaat, als een soort van elektricken schok Dat ontslag nemen van eene geheele Commissie, tusschentijds, is zóó buitengewoon, zóó verrassend, dat men allicht denken zou, dat hier iets gebeurd moet zijn, dat alle perken te builen gaat. En daarom kan eene openbare discussie dienstig zijn, om aan de rustige bevolking aan te toonen, dat er hier niet zulke verschrikkelijke dingen gebeuren, dat Leiden nog niet in last is. Thans zal ik den brief van de Commissie gaan bespreken, en daarbij zal ik mij wederom moeten veroorloven critiek te oefenen over de Commissie van Financiën, maar zij zal wel van mij de verzekering willen aannemen, dat waar ik tot wederlegging van haar schrijven overga, die critiek zal zijn welwillend, en met de eenige strekking om de Commissie voor onzen Raad te behouden. Welke zijn de redenen die der Commissie aanleiding bebben ge geven om haar besluit te nemen? «Het is bij voortduring gebleken, dat de meerderheid van den Raad «onze financieelc inzichten niet deelt, en dat onze adviezen, zoo dik- «wijls die van het gevoelen van Burg. en Weth. afweken, geenerlei «invloed op 's Raads beslissingen oefenden. «Onze arbeid was alzoo vruchteloos." Dat is de eerste reden. De tweede was: «Wij achten het in hetu belang der gemeente, dat de Raad in finan- «cicele zaken worde voorgelicht door leden aan wier oordcel bij «eenige waarde hecht." Wat nu betreft die eerste reden, komt het mij voor, dat de stel ling van de Commissie niet geheel en al juist is, althans in hooge mate overdreven. Zij heeft bij het bezigen van dat argument ten eenenmale uit het oog verloren, dat hare adviezen gelukkig niet al- lijd afwijken van de meening van Burg. en Weth., maar dat zij in tegendeel daarmede meestal overeenstemmen. Hoe kan nu in ernst beweerd worden: «onze arbeid was alzoo vruchteloos"? Of is de Commissie dan van oordeel, dat in al die gevallen, waarin zjj ons heeft geadviseerd de voorstellen van Burg. en Weth. aan te nemen, waarin zij na rijp onderzoek tot de conclusie is gekomen, dat die voorstellen waren in het welbegrepen belang van de gemeente, dat in al die gevallen haar arbeid vruchteloos is geweest? Ik geloof dat hier de bescheidenheid aan de Commissie parten speelt! Laat ik maar eens wijzen op eene werkzaamheid, die zeker de gewichtigste is, welke ooit op de schouders van eene Commissie van Financiën kan rusten: het nazien van de rekening van de ontvangsten en uilgaven der gemeente. Wij allen, M. d V„ hebben volkomen vertrouwen in de stipte eerlijkheid en nauwgezetheid van het üageljjksch Bestuur en toch is controle noodig. Waarom kunnen wij nu altijd gerust stemmen voor de goedkeuring van die rekening? Behalve om het vertrouwen dat wij in Burg. en Weth. stellen, natuurlijk ook, omdat wij weten dat die rekening is nagezien door eene Raads-Commissie. Meent de Commissie van Financiën nu, dal wanneer zij tot goed keuring adviseert, haar arbeid dan vruchteloos is geweest? Wanneer dit zoo is, M. d. V.! laten wij dan eenvoudig de geheele Commissie van Financiën afschaffen, en de controle, die voor elk inensch, elke corporatie en ook voor elk Dagelijksch Bestuur noodig is, nalaten, of aan de leden van den Raad, elk voor zich, overlaten. De Commissie zegt: de meerderheid van den Raad deelt onze finan- cieele inzichten niet. Waarlijk, M. d. V., wanneer men deze deftige zinsnede leest, zou men aan grootere principiëele verschillen denken, dan aan die, welke van tijd tot lijd in deze Vergadering over sommige punten worden waargenomen. Bij het nederschrijven van dien zin kan de Commissie niet gedacht hebben aan den strijd vroeger herhaaldelijk hier ge voerd, en dal werkelijk een beginselstrijd was, over de vraag of eene gemeente bevoegd is voor buitengewone uitgaven en werken, waar van het nageslacht ook zal profiteeren hoe gering het bedrag ook moge zijn het kapitaal der gemeente aan te spreken en zoo noodig daarvoor leeningen te sluiten. Die vraag was reeds lang met groote meerderheid in den geest van het Dagelijksch Bestuur beslist, lang vóór dat de tegenwoordige leden van de Commissie van Financiën deel uitmaakten van deze Vergadering. Op die quaestie kan zij dus het oog niet hebben gehad. Kunnen dan die woorden doelen op de vraag, welke in de verga dering van 30 October een onderwerp van discussie uitmaakte, de vraag, of, toen het bleek, dat door toevallige omstandigheden stij ging van den prijs der steenkolen en dus mindere opbrengst van de Gasfabriek het maximum der inkomsten belasting moest wor den verhoogd, de grens van dat maximum moest worden verlegd tot aan het bedrag der directe behoeften, zooals de Commissie wilde, of iets verder, zooals Burg. en Weth. voorstelden? Ik heb in die quaestie nooit gezien een vraag van beginsel. Een beginsel is bij die gelegenheid alleen gesteld door ons geacht mede lid, den heer Cock, die, vijand van elke inkomsten-belasting, derhalve ook was gekant tegen elke verhooging dier belasting. Maar hij wees tevens een andere bron aan om uit te putten, ten einde te voorzien in de behoeften van den dienst; hij wees er namelijk op, dat de gasprijs kon verhoogd worden. Dat is ik erken het een be- ginsel-quaestieMaar waar de Commissie van Financiën en Burg. en Weth. beiden van oordcel waren, dat in het welbegrepen belang van de gemeente hel maximum der inkomsten-belasting moest verhoogd worden, daar liep het bestaande verschil alleen over de loepassino van dat beginsel; hier was dus slechts een verschil van meer of minder, eene quaestie van uitvoering. Doelen dan wellicht die woorden op de leuze dezer dagen her haaldelijk gehoord: «een zuinig beheer"? Och, M. d. V., wij allen willen zuinig heeten, het komt er maar op aan wat men onder zui nigheid verstaat. Zuinigheid is een relatief begrip. Wat de een in een gegeven geval zuinigheid d. i. een goed beheer, noemt, vindt een ander verkwisting, dus wanbeheer. Ik wil geen namen noemen, maar zou toch kunnen wijzen op twee

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1890 | | pagina 1