Wanneer men tegenover onze bewering: de welvaart neemt niet
toe, eene andere wil stellen, en zeggen dat die welvaart in die mate
is gestegen dat men de behoeften mag uitzetten, en derhalve ook
het helastingcijfer mag verhoogen, dan moet voor die stelling ook
een bewijs worden geleverd. En nu bestaat het eenige bewijs daar
voor dunkt mij, in hetgeen de heer Bool heeft aangevoerd omtrent
het hooge bedrag der inleggelden in de Spaarbanken.
Ik erken dat dit niet zonder eenige betcekenis is, maar ik ontken
dat een beroep daarop afdoende is. want meer spaarzaamheid is vol
strekt nog geen bewijs van meerdere inkomsten, hoewel het steeds
voortgaande natuurlyk op den duur tot meerdere welvaart zal leiden.
En dat er meer in de Spaarbanken wordt ingelegd is, bovendien
nog geen bewijs dat er meer wordt gespaard.
Eindelijk wensch ik nog een argument van ons rapport even te
releveeren, een argument waarvan de heer Bool ook terloops mel
ding heeft gemaakt. De heer Bool heeft gezegd dat de toestand veel
beter zal worden bij de aanstaande uitbreiding der gemeente. Maar
ik herhaal het nogmaals, wij welen volstrekt niet met zekerheid of
die uitbreiding zoo aanstaande is. Komt deze niet, dan gaat Leiden
volgens het oordeel van Burg. en Weth. zeiven, eene treurige toe
komst tegemoet. De heer Bool zegt dit ook met andere maar niet
minder krachtige woorden. De wetgevende macht heeft de beslissing
in handen, en wanneer de mogelijkheid bestaat dat Leiden niet wordt
vergroot, dan vraag ik of men thans reeds de behoeften mag uit
zetten. Ik sluit mij thans niet aan bij de beschuldigingen hier en
daar tegen het Gemeentebestuur en ook tegen den Raad gericht, als
zoude men met de inkomsten geene rekening hebben gehouden en
de uilgaven ver buiten de noodzakelijkheid hebben uitgezet. Ik
spreek alleen voor de toekomst, bij stijging van behoeften moet er
ook komen stijging van uitgaven. De Commissie heeft alleen in het
licht willen stellen dat men maar niet de behoeften mag laten stijgen
om dan vervolgens naar de middelen te zoeken om die te bevredi
gen, maar dat men wel degelijk eerst moet vragenmogen onze be
hoeften stijgen. En juist die vraag hebben wij ontkennend beant
woord, omdat wij meenen dat de behoeften alleen mogen stijgen
wanneer er kenleekenen zijn van meerdere welvaart, en om
dat die kenleekenen door ons niet konden worden ontdekt.
De heer Cock. M. d. V.! Toen zooeven aan de orde was een dis
cussie over de orde van den dag heb ik reeds gezegd, dat ik mij van
algemeene beschouwingen over de financiën van de gemeente zou
onthouden. Ik wil mij aan dat voornemen houden, maar gebruik
makende van de verleende vrijheid, 'om bij de algemeene beschou
wingen ook de voorstellen tot verhooging van het maximum van de
income-tax te bespreken, wensch ik reeds nu voordat wellicht
laat op den middag vermoeidheid mij en ook anderen bevangen
heeft te verklaren, dat ik mij tegen beide voorstellen ten sterkste
verzet, zoowel tegen dat van Burg. en Weth., hetwelk dat maximum
met f 25000, als tegen dat van de Commissie van Financiën, 't welk
het met f 10000 verhoogt.
De motieven daarvan kunnen de leden wel gissen. Ik ben een
groot tegenstander van de bestaande Inkomsten-Belasting. Beide
voorstellen kunnen niets anders doen dan mijne bezwaren verscher
pen. Mijn grootste bezwaar ligt intusschen niet in de talrijke aan
die belasting onafscheidbaar verbonden materieele inoeielijkheden,
zooals o. a. dat de eigen aangifte zeer weinig beteekent en niet ver
trouwbaar is, gelijk onze geachte Wethouder van Financiën, de heer
Bool, zooeven verklaarde, welke verklaring kort daarna bevestigd
werd door een ander geacht lid, den hees Was, die het wel weten
kan en, indien ik mij niet vergis een groot voorstander dier belasting
is. Neen mijn hoofdbezwaar is van moreelen aard. Ik heb dit in
dertijd op den voorgrond gesteld en doen uitkomen door aan te
toonen, dat men door deze belasting honderden, ja duizenden belas
tingschuldigen, ieder jaar van hun leven, stelt in een strijd tusschen
hun geweten en hun beurs. Die strijd is voor velen te zwaar, en
velen bezwijken. Ik kan mij begrypen, dat die strijd één- of twee
maal in 'lieven zonder struikelen wordt gestreden, bijv. in geval van
successie (men erft zoo dikwijls niet), maar de ondervinding leert,
dat legen herhaalde aanvallen het geweten wel eens niet bestand is!
Thans alle mijne grieven tegen de income tax te herhalen, zooals ik
die nu jaren geleden heb uiteengezet, toen tot de invoering daarvan
door deze vergadering werd besloten, zou rojj te ver voeren en is
heden niet aan de orde. Hetzy mij slechts geoorloofd eenige woor
den van het slot van mijn toenmalig betoog hier even weer te geven.
Indien ik mij goed herinner, eindigde ik ongeveer aldus: laten wij
Raadsleden ons nog eens tweemaal bedenken, voordat wij de verant
woordelijkheid op ons nemen van een maatregel, die de eerlijkheid,
de goede trouw, ja de geheele moraliteit van onze burgerij op zulk
een zwaren en gevaarlijken proef stelt Ik voor mij wensch die ver
antwoordelijkheid niet op mij te laden. Integendeel, gedachtig aan
de schoone bede «leid mij niet in verzoeking" wil ik ook mijn mede-
menseh niet in verzoeking brengen en acht het in strijd met mijn
plicht en mijn geweten hem jaarlijks bloot te stellen aan den harden
en moeielijken strijd tusschen zijn beurs en zijn geweten.
De toenmaals uitgesproken meening ben ik ook heden nog toege
daan; de ondervinding heeft ze zelfs bevestigd. Ik blijf dus een be
slist tegenstander van de income-lax in het algemeen, maar meer in
het bijzonder wanneer zij als plaatselijke belasting geheven wordt.
Het spreekt dus van zelf, dat ik tegen elke verhooging daarvan ben
gekant, want hoe grooter de som is, die men door fraudeleuse aan
gifte kan besparen, des te verleidelijker is de verzoeking.
Eene andere zaak is dezemaar hoe zullen wij aan aan het geld
komen, dat dit jaar tekort is? Niets is eenvoudiger. In de gewis
selde stukken worden reeds een stuk of drie middelen aangewezen.
Men heeft onder anderen gesproken van «bezuinigingen". Laat ons
daarbij maar niet stil staan, daar komt hoe gewenscht ook overi
gens toch niets van. Verder zijn ook nog vermeid vermeerdering
van de opcenten op het personeel en verhooging van den gasprijs.
Aan beide iniddelen geef ik de voorkeur boven het voorgestelde.
Met enkele, weinige opcenten op het personeel is het tekort geheel
gedekt, terwijl eene verhooging van den gasprijs met één halve
cent dus van 5 op 5$ ongeveer het dubbele zal opbrengen.
Wel kleven aan de personeele belasting eenige bezwaren, waarvoor
ik niet blind ben, doch die kleven aan elke belasting en wegen by
mij lang zoo zwaar niet als die van de Inkomsten-Belasting. Voor
de verhooging van den gasprijs pleit overigens nog een krachtig mo
tief. Uit de gewisselde stukken of minstens uit de gevoerde discus-
siën blijkt, dat een groot deel van het tekort toe te schrijven is aan
den hoogeren steenkolenprijs voor de Gasfabriek.
Maar dit zoo zijnde, welk bezwaar kan er dan bestaan om bijvoor
beeld den gasprijs met een halve cent te verhoogen? Dit middel ligt,
dunkt mij, voor de hand. Toen ik mij indertijd verzette tegen eene
verlaging van den gasprijs van 6 of 5 cent, omdat het mogelijk was,
dat de toenmaals zeer goedkoope steenkolenprijzen weder zouden
rijzen, antwoordde men: dat maakt niets uit, dan verhoogt men later
den gasprijs maar iets. De steenkolen zijn thans aanzienlijk duurder
dan toenmaals. De tijd schijnt dus thans gekomen te zijn om tot
eene verhooging over te gaan. Wij blijven dan nog altoos ver be
neden Den Haag, waar men onlangs er lang over heeft gediscussieerd
of men den prijs op 7 of op cent zou stellen.
Het geld is dus wel te vinden en ik ben derhalve gerechtvaardigd,
wanneer ik tegen beide voorstellen stem. Zeker vind ik het voor
stel van de Commissie van Financiën minder kwaad dan dat van het
Dagelijksch Bestuur, en daarom zou het kunnen gebeuren, dat ik er
voor stemde; dat zal van de volgorde van stemming afhangen. Komt
eerst het voorstel van Burg. en Weth. aan de orde, dan stem ik
natuurlijk tegen, en daarna, zooals ook van zelf spreekt, ook tegen
het voorstel van de Commissie. Komt dit laatste voorstel echter het
eerst in stemming en slem ik tegen, dan zoude het kunnen gebeuren,
dat mijne stem daartegen zichzeer tegen mijn zin voegde bij
de stemmen daartegen van hen, die het voorstel van Burg. en Weth.
voorstaan en ik zoodoende dit laatste hielp aannemen. Tusschen twee
kwade gevallen moetende kiezen, geef ik in dat geval mijne stem
liever aan het minder kwade.
De Voorzitter. Na de krachtige verdediging van ons voorstel door
de heeren Bool en Was, heb ik slechts weinig te zeggen. Eene enkele
opmerking nog. Met verwondering heb ik van de Commissie van
Financiën de stelling vernomen, dat «de behoeften der gemeente niet
mogen stijgen." Ik houd mij bij de Commissie aanbevolen voor een
recept waarmede die stijging kan worden voorkomen. Dit hebben
wij niet in onze hand.
Er doen zich behoeften voor waaraan moet worden voldaan; en
als de grenzen van de gemeente niet worden uitgebreid (wanneer
regeering en wetgevende macht daartoe niet willen medewerken)
dan zullen wij in een zéér moeilijke positie geraken. De leden van
de Commissie van Financiën zullen dan ook tevens zien, dat de be
hoeften aan meerdere belastingen o. a. dan belangrijk zullen stijgen.
Vele inwoners zullen dan de gemeente verlaten, om zich in de om
liggende gemeenten te gaan vestigen, en de lasten voor de over-
blijvenden zullen dan natuurlijk toenemen, al zeide de Commissie
van Financiën ook, dat de behoeften niet mogen stijgen.
De heer Fockema Andreae heeft moeten bekennen, dat zijn stelling
niet te handhaven is. Waar hij wees op de voornaamste reden,
waarom onze inkomsten lager zijn, nl. door de lagere opbrengst van
de Gasfabriek tengevolge van de hoogere prijzen der steenkolen, heeft
hij er echter niet bijgevoegd, dat er personen zijn, die de ware redenen
van ons voorstel verbergen en die de zaak voorstellen alsof de be
doeling was de Inkomsten-Belasting tot een bedrag van 175000 te
heffen, zooals onlangs nog in een dagblad-artikel. Volkomen terecht
noemde de heer Was het advies van de Commissie van Financiën
kinderachtig; daarenboven zeer verkeerd want wij moeten juist trachten
te voorkomen dat deze quaestie telken jare opnieuw hier in discussie
wordt gebracht en aldus de gelegenheid wordt geopend om het
minder ontwikkelde publiek door onware voorstellingen opzettelijk
te misleiden.
Het is altijd ons streven geweest de belastingen zoo laag mogelijk
te houden, en al hadden wij de overtuiging niet, dat wij in het belang van
onze mede-ingezetenen zoover mogelijk binnen het maximum moesten
blijven, dan zou ons eigenbelang er ons toch vanzelf toe nopen
want wij toch dragen ook allen bij in de Inkomsten-Belasting.
't Zou mij volkomen onverschillig zijn al wilde men het maximum
tot f 300,000 uitbreidenzoo lang hier de mannen zitten die door
de buishouding van de gemeente de geldmiddelen moeten toestaan,
zou ik mij over een onbillijke of onnoödige verhooging der belas
tingen niet bevreesd maken.
Een afstemming van ons voorstel zou voor ons gelijk staan met
een votum van afkeuring en van wantrouwen.
Ik blijf er bij, dat ons verleden een waarborg is, dat wij ons zoo
veel mogelijk binnen de grens der strikte noodzakelijkheid zullen
houden, en dat het amendement van den heer Fockema Andreae
voor ons onaannemelijk is.
De heer Fockema Andreae. M. d. V.! Uit, ik zou bijna zeggen; de
staat van opwinding die uit uwe laatste woorden spreekt, wordt ook
verklaard de qualificatie van het standpunt door de Commissie van
Financiën ingenomen, als te zijn kinderachtig. Het komt mij voor
dat die uitdrukking minder parlementair is, maar ik wil er geen
grief van maken, omdat uwe opgewondenheid naar het schijnt hieruit
voortspruit, dat u in het gedane voorstel een zeker wantrouwen ziet.
Maar, M. d. V., de leden van de Commissie die het voorstel doen,
behooren toch ook tot den Raad. Wantrouwen wij ons zeiven dan
ook? Neen, maar wij spreken de meening uit dat het in het belang
van de gemeente niet wenschelijk is liet cijfer van het maximum
der belasting zooveel te verhoogen.
Nu, antwoordt gij, dat cijfer moet stijgen met de meerdere be
hoeften, en ik zou wel het recept willen kennen om die stijging van
behoeften tegen te gaan.