25
De beraadslaging wordt gesloten en zonder hoofdelijke stemming
conform liet voorstel van Burg. en Weth. besloten.
VI. Idem van mej. A. J. Cremer, om ontslag als derde onderwijzeres
aan de Leerschool.
(Zie Ing. St. n°. 100.)
Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming tegen 1 Juni
een eervol ontslag verleend.
VII. Idem van A. H. Couturier, om schadevergoeding wegens ont
ruiming van het huis Brecstraat n°. 60.
(Zie Ing. St. n'. 101
De beraadslaging wordt geopend.
Ue Voorzitter. Er is nog een nader schrijven van den heer
Couturier ingekomen, hetwelk ik den Secretaris zal verzoeken voor
te lezen
Aan IIH. Burg. en Weth. der gemeente Leiden.
De ondergeteekende gelezen hebbende het voorstel van Burg. en
Weth. (op mijn adres aan den Leidschen Gemeenteraad gericht om eene
billijke schadevergoeding) om mij 100 als schadevergoeding te geven
neemt de vrijheid zich nogmaals tot HH. Burg. en Weth. te wenden
met het beleefd verzoek dat bedrag met 150 of f 100 te verhoogen
daar de schade voor mij zeker dit jaar van veel grooter omvang is
geweest.
Daarbij de schade dat ik de lustrumfeesten in dat huisje niet heb
kunnen bijwonen, alles met elkaar noopt mij dit hooger bedrag aan
te vragen, wat zeker niet onbillijk is wanneer de heeren in aan
merking nemen ik het huis van af 4 Augustus in een dissolaten toe
stand bewoond heb, niettegenstaande mijn herhaalde aanvragen om
restauratie beantwoord werden (met het is de moeite niet meer
waard) ofschoon de gelden voor die restauratie door de assurantie
gestort zijn geweest.
Na ingewonnen rechtskundig advies is mij verzekerd mij deze
billijke schadevergoeding van minstens f 250 a f 200 rechtmatig toe
komt, daar ik als huurder van een stadsperceel niet deze schade be
hoef te dragen op de gronden van Burg. en Weth. gehuurd, zoodat
ik bij deze nogmaals beleefd verzoek het bedrag tot f 250 als schade
vergoeding voor mij te willen aanvragen.
Tevens hoop ik van de heeren een klein antwoord te mogen ont
vangen daar ik op al mijn schrijven geen enkel antwoord ontvangen
heb, daar ik anders mij per gemotiveerd adres tot HH. Gedeputeerde
Staten zoude moeten wenden om tol een antwoord te geraken.
Hopende deze aanvraag goedgunstig moge ontvangen worden blijf
ik achtend,
Den Haag, 26 Mei 1890. A. H. Couturier, Coiffeur,
Maliestraat 9.
De Voorzitter. Ofschoon de Commissie van Financiën zich ook
met dit voorstel van Burg. en Weth. heeft vercenigd, hebben deze
laatsten toch in dezen brief aanleiding gevonden om op hun voorstel
terug te komen, liet voorstel wordt derhalve door ons ingetrokken
en komt niet in behandeling, tenzij een der Raadsleden het wenscht
over te nemen.
De lieer Fockema Andreae. M. d. V.! Ik wil het voorstel van het
Da^elijksch Bestuur wel overnemen. De Commissie van Financiën was
overtuigd door de argumenten van liet Dagelijksch Bestuur, en het
komt mij voor dat in die argumenten geene enkele wijziging is ge
bracht door den brief van den heer Couturier, zooeven voorgelezen.
Daaruit zien wij wel dat hij niet tevreden is met de schadeloosstel
ling hem toe te kennen, inaar wij geven die schadeloosstelling ook
niet, omdat wij meenen hem daarmede te zullen tevreden stellen,
maar omdat wij meenen dat de voorgestelde vergoeding hem in billijk
heid toekomt.
De Voorzitter. Burg. en Weth. zijn van een ander gevoelen. Nu
de heer Couturier een rechtskundig advies heeft ingewonnen, waartip
hij de mcening baseert dat hij wel recht heeft op eene vergoeding
van ƒ250, nu moet men hem ook de gelegenheid geven ons voor die
grootere schadeloosstelling aan te spreken. Zeer noode ben ik met
het voorstel medegegaan, vooral omdat de heer Couturier zich van
den aanvang af heeft gesteld op het standpunt alsof hij recht op eenige
schadevergoeding zoude hebben, hetgeen ik in geen enkel opzicht
kan toegeven. Hij heeft beweerd dat hem het vooruitzicht zoude
zijn geopend op minstens twee jaren huur; dat is volkomen
onwaar. Toch heb ik mij met het voorstel vereenigd. Maar nu de
heer Couturier met een proces dreigt, nu vinden wij geene termen
om onze welwillende houding tegenover hem te handhaven en vinden
wij het beter dat de zaak in rechten worde uitgemaakt.
Het voorstel van den heer Fockema Andreae (het overgenomen
voorstel van Burg. en Weth.) wordt voldoende ondersteund en maakt
derhalve een onderwerp van beraadslaging uit.
Iu hoofdelijke omvraag gebracht wordt het aangenomen met 14
tegen 12 stemmen.
Voor stemden de heeren: De Goeje, Koetser, Cock, Van Hamel,
Schneither, Tieleman, Le Poole, Van Reenen, Van der Breggen,
Fockema Andreae, Zaaijer, Du Rieu, Juta en Zillesen.
Tegen stemden de heeren: Hasselbach, Alma, De Sturler, Zaalberg,
Verster van Wulverhorst, Van Hoeken, Van Buttingha Wichers, Knappert,
Bool, üriessen, Was en Kaiser.
VIII. Voorstel tot onderhandsche verpachting van de tienden onder
Leiderdorp.
(Zie Ing. St. n*. 102.)
De Voorzitter. De Commissie van Financiën heeft geene bezwaren
tegen dit voorstel.
Wordt zonder hoofdelijke stemming aangenomen.
IX. Verzoek van P. J. Van Hoeken, om ontheffing van het voor
schrift van art. 221 der Algemeene Politieverordening.
(Zie Ing. St. n°. 104.)
Hierop wordt zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming
gunstig beschikt, terwijl de heer Van Hoeken geacht wordt zich van
stemming te hebben onthouden.
X. Idem van K. Nanning, om vrijstelling van de betaling van school
geld, Hoogere Burgerschool voor Jongens.
(Zie Ing. St. n°. 106.)
XI. Idem als voren van I. C. Dozy, Hoogere Burgerschool voor
Meisjes.
(Zie Ing. St. n°. 108.)
Op deze verzoeken wordt achtereenvolgens zonder beraadslaging
en zonder hoofdelijke stemming gunstig beschikt.
XII. Idem van mej. M. P. Oudshoorn, om ontslag als derde onder
wijzeres aan de Leerschool.
(Zie Ing. St. n'. 109.)
Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming met ingang
van 1 Juli een eervol ontslag verleend.
XIII. Vaststelling van het Kohier der Plaatselijke Directe Belasting
voor 1890.
Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming vastgesteld.
Niemand verder het woord verlangende, wordt de Vergadering
gesloten.
Te Leiden ter Boekdrukkerij van GEBROEDERS MURE.
f