24 waar die behoefte wel bestaal uitgesloten zullen zijn. En is de toe stand werkelijk zóó, dan vind ik voor mij. zelfs die betrekkelijk ge- ringe som van 28 x 10 280 per jaar voor besproeiing nog te boog. De oonziTTER. Ik geloof dat de beide vorige geachte sprekers uit liet oog hebben verloren, dat de quaeslie van straatbesproeiing in dien uitgebteiden zin dien de beer Zillesen en iedereen wel zou wenschen, tengevolge van de onevenredig hooge daaraan verbonden kosten, in den Raad eigenlijk eene afgedane zaak is. Die wcnsch men was het er algemeen over eens kon niet vervuld worden, omdat er te groote uitgaven het gevolg van zouden zijn. Zooveel mogelijk tegemoet wenschende te komen aan het uitgesproken verlangen, hebben Burg. en VVelh. nu het denkbeeld aangegeven om gebruik te maken van de brandkranen voor zoover deze konden dienen tol besproeiing der stralen. Het spreekt van zelf dat bij het aanbrengen van brandkranen in de eerste plaats moet worden gelet op brandgevaar. Wij hebben een zeer goede brandweer, maar de beste brandweer kan niets uitvoeren zonder water. Wij zijn daarom begonnen met brandkranen aan te leggen op de plaatsen die het verst van bet water zijn verwijderd, en met het voornemen om telken jare een zekere som op de begrooting te brengen, ten einde gaandeweg het aantal te vermeerderen. Het spreekt van zelf dat die plaatsing van kranen niet altijd overeen te brengen is met de meerdere ol mindere behoefte van besproeiing en bij het gebruik van de brandkranen voor dat bijkomende doel, zal natuurlijk op die meerdere of mindere behoefte worden gelet. Wan neer de Raad brandkranen wcnschte aan te leggen met het oog op besproeiing, dan zou het zaak zijn eens na te rekenen of het niet veel voordeeliger zou uitkomen om sproeiwagens in dienst te stellen. De besproeiing door middel van brandkranen moet beschouwd worden als een hulpmiddel, omdat de Raad wegens de groote kosten tegen eene meer algemeenc besproeiing opzag. Beter een half ei dan een leegc dop. Bij aanneming van het voorstel zal men tenminste een begin van verbetering hebben, en naarmate er jaarlijks moer kranen worden aangebracht zal ook de toestand wat de besproeiing betreft verbeteren, hoewel ik niet durf belooven dat de kranen zullen worden geplaatst met het oog op de besproeiing. De berekening van den heer De Goeje en ook van het voorstel is iets te hoog, want zooals de heer Zillesen reeds heeft doen opmerken, moet van die 10 worden afgetrokken éénmaal de kosten van beproeving, die tegelijk met de besproeiing s zomers kan geschieden, waardoor men komt tot een bedrag van 7 per kraan en per jaar. Eer men zooveel kranen beeft als Haarlem nu volgens den heer Zillesen bezit, zullen nog wel eenige jaren verloopen en dan kunnen wij altijd wel nagaan welke gedeelten van de stad minder behoefte hebben aan besproeiing, en voor de kranen in die gedeelten derhalve geen contract sluiten. De heer Zillesen. M. d. V.! Ik ben het geheel met U eens beter een hall ei dan een leege dop, en ik zou het zeer betreuren wanneer dit voorstel, zells al wordt het niet uitgebreid, mocht worden ver worpen, ook omdat de kosten zoo gering zijn. Ik ben het evenzeer met U eens dat bij het aanbrengen van brandkraraen niet het hoofd doel moet zijn besproeiing, mijn wensch tot uitbreiding, bepaalde zich hiertoe dat ik gaarne nog enkele kranen meer zag geplaatst, waardoor toch zijdelings wordt tegemoetgekomen aan het verlangen naar besproeiing. De Voorzitter. Ik moet den heer Zillesen verwjjzen naar de be grooting voor 1891. Daarop zullen Burg. en Weth. weder een post brengen tot het plaatsen van nieuwe brandkranen, en de heer Zillesen kan dan een voorstel doen tot verhooging van dien post. Dan kan blijken of de Raad geneigd is om sneller met het aanbrengen van brandkranen te werk te gaan. De beraadslaging wordt gesloten en het voorstel zonder hoofdelijke stemming aangenomen. III. Idem betrekkelijk de jaarwedde van den boekhouder der Stedelijke Gasfabriek. (Zie lng< St. n°. 96.) De beraadslaging wordt geopend. De Voorzitter. Het rapport van de Commissie van Financiën is nog niet gedrukt maar ik verzoek den Secretaris het te willen voorlezen. Leiden, 28 Mei 1890. Blijkens het rapport van Commissarissen der Stedelijke Gasfabriek is het voorstel om de jaarwedde van den boekhouder te brengen op 2500 gegrond vooreerst op de overweging dat de werkzaamheden aanzienlijk zijn toegenomen en de verantwoording veel is vermeerderd en vervolgens op de bekwaamheid en ijver en den langdurigen dienst- van den tegenwoordigen titularis Ook naar ons oordeel is het in alle opzichten gerechtvaardigd aan den tegenwoordigen boekhouder op grond van de aangevoerde redenen de gevraagde vermeerdering van inkomen toe te kennen en zullen wij daartoe volgaarne medewerken. Intusschen is bij ons de vraag gerezen of het raadzaam is thans de jaarwedde van den boekhouder voor goed te regelen ook voor een eventueelen opvolger van den thans in functie zjjnde. Vermits ook als motief voor de verhooging wordt aangevoerd de groote be kwaamheid en ijver en de langdurige dienst zouden wij er de voor keur aan geven het beoogde doel te bereiken door aan den boek houder eene personeele toelage te verleenen van 700 per jaar en de Verordening thans niet te wijzigen. Bij eventueele vacature kan alsdan eene beslissing worden genomen of al of niet tot eene verhooging van de jaarwedde van ƒ1800 en, zoo ja, tot welk bedrag zal moeten worden overgegaan. Aan den Gemeenteraad. De Commissie van Financiën. Met het laatste gedeelte van het advies van de Commissie kunnen Burg. en Weth. zich wel vereenigen. Zij erkennen de juistheid van de opmerking dal liet bij eene eventueele vervanging van den tegen woordigen titularis niet noodig zoude wezen zijn opvolger dadelijk een tractement van i 2500 te geven. Wat hier voornameiijk het gewicht in de schaal legt, is de groote bekwaamheid en de langdurige dienst van den tegenwoordigen titularis. Wij amendeeren dus in zoover ons voorstel, dat wij thans niet voorstellen om de Verordening te wijzigen, maar alleen om aan den tegenwoordigen titularis eene personeele toelage te geven van 700, welke ook in rekening zal worden gebracht voor het hem later eventueel toe te kennen pensioen. Denbeer Van Hoeken. M. d V.! Gaarne wil ik de bekwaamheid en ijver van den bedoelden ambtenaar erkennen ook wel dat de hem opgedragen werkzaamheden in de laatste jaren vermeerderd zijn. Maar dat dit laatste in die mate het geval is, dat wij thans zijn salaris met bijna de helft zouden moeten verhoogen dit kan ik moeilijk aannemen. Een van beide is waar, óf zijn tractement is tot nog toe veel te laag geweest, óf het zou nu veel te hoog worden Wellicht dat er redenen zijn om zijn salaris eenigszins te verhoogen, dat zal natuurlijk de Gascommissie het best kunnen beoordeclen, maar dit te doen tot zulk een hoog bedrag, daartoe kan ik niet medewerken, zoolang ik niet meer van het rechtmatige daarvan ben overtuigd. Ik zal dus tegen het voorstel stemmen. De heer Fockema Anoreae. M. d. V.! Het is zeer moeielijk in abslraclo uit te maken welk tractement en welke traclementsverhooging in zekere gevallen billijk is. Maar wanneer de Commissie van Finan ciën zich in beginsel met het voorstel van het Dag Bestuur heeft kunnen vereenigen, dan is dit hoofdzakelijk geweest niet alleen om de vermeerderde werkzaamheden, maar omdat de financieele verant woordelijkheid van den boekhouder zooveel grooter is geworden. Het komt der Commissie van Financiën niet wenschelijk voor om een ambtenaar op wien eene groote financieele verantwoordelijkheid rust laag te bezoldigen. Of nu dat bedrag van ƒ2500 juist of billijk is, is moeielijk uit te maken, maar de Commissie vond geen reden om een voorstel te doen afwijkend van dat van de Commissie voor de Gasfabriek, die toch in deze het best de werkzaamheden en de verantwoordelijkheid kan beoordeelen. De beraadslaging wordt gesloten. Het voorstel in stemming gebracht, wordt aangenomen met 24 tegen 2 steramen, die van de heeren Cock en Van Hoeken. IV. Verzoek van de brugwachters, om verhooging van jaarwedde. (Zie Ing. St. n°. 97.) De beraadslaging wordt geopend. De heer Van Hamel. M. d. V.! Zoudt U mij eene kleine inlichting kunnen verschaffen. Het voorstel strekt om afwijzend op het verzoek te beschikken, »omdal hun loon althans niet minder is dan dat van gewone werklieden." Nu zeggen de brugwachters dat zij een werk tijd hebben zomers van half zes tot half negen. Het kan dus wel waar zijn dat hun loon hetzelfde is als dat van de gewone werk lieden, maar is ook het aantal werkuren hetzelfde. Dat komt in het voorstel van Burg. en Weth. niet duidelijk uit. Is het getal werk uren voor beide categoriën van personen hetzelfde, dan zou de rede neering van het Dag. Bestuur kunnen opgaan, maar is dit niet het geval, dan zouden er dunkt mij wel eenige termen zijn om het ver zoek van de brugwachters in gunstige overweging te nemen. De Voorzitter. De vraag van den heer Van Hamel kan ik op dit oogenblik moeielijk geheel en al juist beantwoorden. Evenals de werktijd van de brugwachters in de Verordening is vastgesteld, zijn in de instructie voor de werklieden de werkuren opgegeven, die naar den tijd van het jaar varieeren. Men moet echter niet vergeten dat er een groot verschil is in den aard der werkzaamheden van de gewone werklieden en de brugwachters. Deze laatsten hebben een wachthuisje waar zij 's winters bij een warmen kachel kunnen zitten, terwijl de werklieden in de open lucht bij alle weer en wind hun werk moeten verrichten. Behalve de bepaalde ambachtslieden, die wat hooger weekgeld hebben, zijn de brugwachters beter bezoldigd dan de gewone stadswerklieden. Gaat men de lijst der vaste werk lieden, bijlage XVIIa van het Gemeenteverslag, na, dan ziet men dat de straatmakers een weekloon hebben van 0.60 in den tijd dat zij niet als zoodanig kunnen werken; opperlieden hebben in dat geval ƒ5.50, aardwerkers ƒ6.60; daarop volgt eene heele reeks van werk lieden wier weekloonen varieëren tusschen 5.50 en 6.60; de groote massa heeft derhalve minder loon dan de brugwachters die daarenboven nog vrije bovenkleeding hebben. Dit alles in aan merking nemende, was er naar de meening van het Dag. Bestuur geen de minste reden om een voorstel te doen tot tractements-ver- hooging. Daarbij komt nog dat er nooit gebrek is aan sollicitanten bij het openvallen eener plaats; men kan voor die belooning zooveel geschikte personen krijgen als men wil. Wanneer de loonen der brugwachters werden verhoogd, dan zouden wij niet kunnen nalaten zonder onbillijk te zijn, om ook de loonen van de stadswerklieden belangrijk te verhoogen. De beraadslaging wordt gesloten, en conform het advies van Burg. en Weth. zonder hoofdelijke stemming besloten. V. Idem van A. Klönne te Dortmund, om uitbetaling van ingehouden boete wegens te late oplevering van den gashouder. (Zie Ing. St. n°. 98.) De beraadslaging wordt geopend. De heer Was. M. d. V.! Hoewel ik in geen enkel opzicht ver anderd ben van standpunt sedert 1884, en ik bet in hooge mate on billijk blijf vinden dal, waar de gemeente slechts een verlies heeft geleden van 8000, aan den heer Klönne eene boete is opgelegd van t 24200, zoo zal ik toch nu met het voorstel van Burg. en Weth. medegaan, omdat het eene afgedane zaak is.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1890 | | pagina 2