GEMEENTERAAD VAN LEIDEN. 5 INGEKOMEN STUKKEN. N°. 11. Leiden, 18 Januari 1890. Ten vervolge op ons rapport van IG Januari jl. hebben wij de eer aan li we Vergadering biernevens over te leggen het daarbij bedoeld advies van de Gemeente-Commissie van het Ncderl. Hervormd Kerk genootschap alhier, omtrent het gebruik van een gedeelte van het Pieterskerkplein voor de oprichting van de Gehoorzaal. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. Leiden, 18 Januari 1890. In antwoord op Uw schrijven van 11 Januari II., onder begeleiding van een plan voor den bouw eener nieuwe Gehoorzaal haar toege zonden, heelt de Gemeente-Commissie van het Ned. Ilerv. Kerkge nootschap te Leiden de eer te berichten: Dat zij met belangstelling van dal plan heeft kennis genomen, doch met verbazing gezien, dat daarin volstrekt geene rekening is gehouden met het nadeel dat de Pieterskerk door de uitvoering lijden zou. Zij meent daarom verplicht te zijn UEd. Ach tb. met bescheidenheid onder het oog te moeten brengen: Vooreerst, dat bij hel gebruik der zaal voor een concert of dier gelijke, eene eventueel tegelijkertijd te houden Godsdienstoefening ten zeerste zou belemmerd worden, en daar de wetgever in art. 7 der wet van den lOcn September 1853 heeft trachten te voorkomen dat Godsdienstoefeningen in verschillende kerkgebouwen elkander zouden hinderen, zou het zeer zeker met den geest dier wet in strijd zijn, wanneer tot de slichting van een gebouw als het bedoelde werd besloten, en, gesteund door de analogie, zou de Gem. Comm. meenen in haar recht te zijn, wanneer zij verzocht dat tot de oprichting niet zou mogen worden overgegaan. Het tweede bezwaar dat de Gem. Comm. tegen het plan heeft, is dat de omgeving der Pieterskerk totaal zou worden bedorven, wat zeer zeker ieder moet betreuren die eenig gevoel heeft voor bouw kundig schoon of bedenkt hoeveel kosten tol herstel van het gebouw reeds zijn gemaakt en dat voortdurend nog met de meeste zorg en opoffering wordt gearbeid, om er weder een monument van te maken harcr bestemming waardig; voorwaar de offervaardigheid van de Gemeenteleden zou wel op zware proef worden gesteld, wanneer zij moesten ondervinden, dat het Gemeentebestuur zóó weinig prijs stelt op het bezit van monumentale gebouwen in de gemeente, dat het niet schroomt voor den hoofdgevel der Pieterskerk een gebouw te plaatsen, waardoor niet alleen het gezicht op de kerk voor een groot deel zou wvorden benomen, maar bovendien een steeg ontstaan zou van 7 a 8 meter breedte, in plaats van een plein dat bij de kerk als het ware onmisbaar is en daar als van nature bij behoort. Nog meent zij er op te mogen wijzen, dat waar, voor welk plan ook, over het Pieterskerkplein wordt beschikt, het minst genomen twijfelachtig is, of niet de kerkelijke gemeente rechten op het plein zou kunnen doen gelden. Een en ander is oorzaak, dat de Gemeente-Commissie eenstemmig van oordeel is, dat het plan nadeelig is voor de belangen der Ned. Herv. gemeente te Leiden, reden waarom zij, onder dankzegging voor de gelegenheid haar door U geboden om haar gevoelen kenbaar te maken, de vrijheid neemt UEd. Achtb. beleefdelijk maar dringend te verzoeken, aan den Gemeenteraad het plan niet ter uitvoering te willen voordragen. Aan HU. Burg. en Weth. De Gemeente-Commissie voornoemd, der gemeente Leiden. M. A. II. Lisman, Voorzitlér. W. C. Mulder, 2de Secretaris. N°. 12. Leiden, 18 Januari 1890. De ondergeteekenden, overtuigd dat de nieuwe Stadsconcertzaal met bijbehooren, op de Breêstraat op te richten, aan billijke thans gevorderde eischen niet zal voldoen, tenzij alle beschikbare gemeente grond, grenzende aan het oude afgebrande gebouw, daartoe worde in beslag genomen, hebben de eer den Raad der gemeente Leiden voor te stellen, om de bepalingen van HH. Burgemeestcren van 8 September 1818, waarbij der Waalschen Gereformeerden gemeente wordt toegestaan in de kerk van het voormalige gasthuis godsdienst oefeningen te houden, op te heffen, de bedoelde kerk met wat daarbij behoort af te breken en den daardoor beschikbaar gekomen grond mede voor bovengenoemde stichting te gebruiken. Aan den Raad der P. L. C. Driessen. gemeente Leiden. Dr. G. Zaalberg. P. J. Kaiser. J. J. Van Reenen. H. C. Juta. P. ZlLLESEN. N®. 13. Leiden, den 20 Januari 1890. In den laatsten tijd zijn mij vele bezwaren ter oore gekomen tegen het houwen van eene nieuwe Gehoorzaal, op de plaats, waar thans het oude Gravenstein staat, doch het heeft mij getroffen, dat één bezwaar over het hoofd is gezien, en wel een bezwaar dat, volgens mijne bescheiden meeuing zwaarder weegt dan eenig ander. Ik bedoel de nabijheid van 's Rijks Museum vari Natuurlijke Historie. Ik acht het in 's lands belang om de aandacht van den Leidschen Gemeenteraad wel te vestigen op het feit, dat door een eventueelen bouw van de Gehoorzaal, zóó dicht bij genoemd Museum, het brand gevaar aanmerkelijk wordt vergroot voor eene inrichting als het Museum, waar schatten bewaard worden van onberekenbare weten schappelijke waarde, tevens vertegenwoordigende eene geldelijke waarde van ettelijke tonnen gouds. Ik heb het van mijnen plicht geacht de leden van den Raad te waarschuwen tegen het nemen van een besluit, waardoor zij eene ontegenzeggelijk zeer zware verantwoordelijkheid op zich zouden laden tegenover de wetenschap, maar ook zeer zeker tegenover 's lands regeering, die stellig zich zal verzetten tegen het daarstellen van zulk een gevaarlijk gebouw, met het oog op brand, in de nabijheid van eene inrichting waar zulke groote schatten bewaard worden. Aan den Raad der De Directeur van 's Rijks Museum van gemeente Leiden. Natuurlijke Historie, F. A. Jentink. N°. 14. Aan den Edel Achtbaren Raad van de gemeente Leiden. Zoolang niet dan in couranten artikelen door onbekende schrijvers in meer of min heusche termen aan Uwe Vergadering in overweging werd gegeven, om, ten einde bezwaren op te heffen, welke aan een gewenschten herbouw der Gehoorzaal mochten in den weg staan, aan de Waalsche Gemeente het gebruik van haar kerkgebouw te ontnemen, heeft de ondcrgctcckende Kerkeraad dier gemeente ge meend het stilzwijgen te kunnen en te moeten bewaren. Nu hij evenwel met zekerheid verneemt, dat eenige leden van Uwe Vergadering een zoodanig advies in den vorm van een voorstel aan uw oordeel onderwerpen, zou hij meenen in de behartiging der hem toevertrouwde belangen te kort te schieten, indien hij niet zijne bezwaren tegen de rechtmatigheid van een besluit, als door de voor stellers van U wordt verlangd, deed kennen, al acht hij het nauwlijks denkbaar dat bet voorstel bij de meerderheid van eene Vergadering, als de Uwe, instemming zou vinden. Tevens acht hij het van zijn plicht te voorkomen, dat een nader onderzoek van de hem toever trouwde belangen vertraging ging brengen in de afdoening van eene zaak die Uwe Vergadering reeds zoolang heeft moeten bezighouden. Indien het kerkgebouw, thans bij onze gemeente in gebruik, een of ander perceel ware dat, aan de gemeente Leiden in eigendom toebehoorende, als voor het oogenblik zonder bestemming, om de uitnemendheid van het doel waarvoor het nu zou gebruikt worden, tot wederopzegging in gebruik ware afgestaan, dan zou tegen de gegrondheid van eene opzegging naar rechec niet veel zijn in te brengen. Toch zouden wij, hoezeer op een geheel ander standpunt staande dan een Gemeentebestuur, het betwijfelen, of het Bestuur eener Gemeente van wijs beleid blijk gaf, indien het, zonder alles overwegende redenen, een tol het houden van godsdienstoefeningen afgestaan gebruik introk, te meer indien het daardoor deit schijn kon aannemen van aan een Concerthuis meer waarde te hechten dan aan eene Kerk. Doch alle deze overwegingen kunnen in dit geval builen aan merking blijven. De onderstelling, waarvan daarbij werd uitgegaan, ontbreekt ten eencnmale. Het gebouw der tegenwoordige Fransche Kerk was toch, toen het, bij beschikking van de Stedelijke Regeering dd. 8 September 1818, aan de Walsche gemeente in gebruik werd gegeven, een Kerk gebouw, in gebruik bij de Nederduitsch Hervormde gemeente, en het blijkt uit die beschikking en de daartoe geleid hebbende over wegingen ten duidelijkste, dat het gebouw als kerk, met de be stemming om tot kerk te dienen, onder het bestuur der Stedelijke Regeering was. Het was dan ook bij die beschikking slechts de vraag of, met het oog op de omstandigheden waarin de Waalsche Gemeente met op zicht tot haar in eigendom toegewezen doch onbruikbaar gebleken kerkgebouw verkeerde, de Nederduitsch Gereformeerde gemeente eer der dan de Waalsche tot het gebruik der zg. Gasthuiskerk zou moeten geacht worden gerechtigd te zijn. Het gebruik dat de Nederduitsch Gereformeerde gemeente van het gebouw maakte was het eenig be zwaar dat aan de voldoening van het verlangen der Waalsche Ge meente in den weg stond. De regeering overwoog, «dat bijaldien de Gasthuiskerk aan de «Walsche Gereformeerde gemeente wordt afgestaan, zulks aan de «uitoefening van den Ecredienst bij de Nederduitsch Gereformeerde «geen hinder kan toebrengen als blijvende aan dezelve nog vier vol- «komen bruikbare kerkgebouwen over, waarin alle de diensten en «ook die welke thans in de Gasthuiskerk gehouden worden, des noodig «geoordeeld zijnde, kunnen worden vervuld." Zoo werd dan ook aan de voortdurende bestemming van het ge bouw tot kerk niet getwijfeld, maar kennelijk in verband daarmede en als gevolg daarvan, werd zonder eenig voorbehoud van herroeping of opzegging en zonder eenige tijdsbepaling, bij meergemelde beschikking sub 23 bepaald «dat de Walsche Gerefor- «meerde gemeente, van af den laatsten Zondag in de maand September, «gemeld Kerkgebouw c. a. dadelijk in gebruik zal kunnen nemen en «dit dan ter hunner koste approprieeren naar de behoeften hunner «gemeente en ook alzoo voortaan moeten onderhouden.'' En zoo heeft dan ook de Walsche gemeente met niet geringe on kosten het gebouw, in vast vertrouwen op het voortdurend gebruik daarvan, voor hare behoeften ingericht. De ondergctcekende Kerkeraad wil op grond van een en ander niet beweren dat uit het aldus aan de Waalsche gemeente afgestaan gebruik zou volgen, dat het gebouw ten allen tijde ten haren be hoeve in stand zou moeten blijven; maar wel dit, dat de beslemming van het gebouw, de wijze waarop en de omstandigheden waaronder het werd afgestaan medebrengen, dat, zoolang het bestaat, het aan de Walsche gemeente in gebruik moet verblijven, en dat, wanneer een hooger belang der Gemeente Leiden, hetwelk buiten zijne be oordeeling ligt, de opruiming van het gebouw mocht vcreischen, eene opzegging van het gebruik aan de Walsche gemeente behoort

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1890 | | pagina 1