81 de stichting worde ondernomen volgens Plan 116. Nadrukkelijk her haal ik mijn wensch dat ook de particulier, die voor eigen rekening bouwt, gebonden zal zijn aan dat plan door den heer Knuttel voor gelegd; zoo weinige monumentale gebouwen worden hier gesticht, dat bij eene gelegenheid als deze, men niet verzuimen mag hem in staat te stellen te toonen wat hij kan. En wordt een gebouw ge sticht volgens Plan 116, dan ben ik er van verzekerd, dat dit gebouw niet alleen de gemeente waardig zijn zal, zooals de heer Zillesen reeds zei, maar niet minder waardig aan den gemeente-architect. De heer Fockema Andreae. M. d. V.! Daar de beide voorafgaande sprekers reeds de vraag behandeld hebben of de gemeente zal bouwen, dan wel of men dit aan het particuliere initiatief zal overlaten, zie ik er geen bezwaar in, reeds nu in overleg met mijne medeleden van de Commissie van Financiën, en namens deze als motie voor te stellen de conclusie van haar advies: De beslissing op het voorstel van Burg. en Weth. betreffende het bouwen eener Gehoorzaal te verdagen tot de eerste Vergadering in Januari a. s. Met personen, die zich inmiddels tot zoodanigen bouw voor eigen rekening mochten bereid verklaren, omtrent afstand van het terrein der oude Gehoorzaal in erfpacht en van het nog bestaande deel dier Zaal, in onderhandeling te treden. De Voorzitter. Daar de heer Fockema Andreae zijne motie voor stelt ook namens zijne medeleden in de Commissie van Financiën, behoeft zij geene verdere ondersteuning en maakt zij een onderwerp van beraadslaging uit. Verlangt de heer Fockema Andreae nog het woord tot nadere toe lichting van de motie De heer Fockema Andreae Gaarne M. d. V.! De Commissie van Financiën heeft getracht in haar rapport kort en naar zij hoopt ook duidelijk uiteen te zetten, welke naar hare overtuiging de financiëele gevolgen zouden zijn van den bouw eener nieuwe Gehoorzaal over eenkomstig een der plannen door den gemeente-architect opgemaakt. Laat ik beginnen, ter rechtvaardiging van de berekening, die wij gemaakt hebben, te antwoorden op twee bedenkingen, die daartegen zijn aangevoerd. Vooreerst de bedenking van den heer Nijkamp, nl. waarom wij de 8000 van den afbraak niet als beschikbaar geld in rekening hebben gebracht? Het antwoord daarop is zeer gemakkelijk: gaal men tot bebouwing van het terrein over, dan komt de afbraak niet te onzer beschikking maar ten voordeele van den bouwer. Zoo heb ik althans deze zaak opgevat, maar als ik hierin dwaal, zal een van de leden van de Commissie van Fabricage mij wel beter willen inlichten. In de tweede plaats de bedenkingen van den heer Zillesen. Hij vraagt of bij den balans, die wij hebben opgemaakt wel gerekend moet worden 3j pCt. van de 49000 en de f 18000; hij zegt daar omtrent te twijfelen. Ik erken niet te begrijpen hoe eenige twijfel daarover mogelijk is. Wanneer wij niet gaan bouwen, kunnen wij door aflossing ongetwijfeld 3| pCt. trekken van de waarde van de afbraak, benevens 3^ pCt. van de som der assurantiepenningen, die wij op 't oogenblik in kas hebben, bouwen wij wel, dan moeten wij die 3^ pCt. natuurlijk missen. Stel u eens voor, M. d. V.! dat iemand, die een huis verhuurde, ingeval dit afbrande, aldus redeneerde: »ik had een huis, dat mij f 1000 huur opbracht; ik krijg van de Assurantie-Maatschappij f 20000 vergoed; ik leen er nog f 10000 bij, en bouw nu een huis van ƒ30000; wanneer ik dat huis voor ƒ1000 verhuur, dan maak ik goede zaken, want ik betaal slechts de rente van de geleende 10000, en ontvang f 1000!'' Die persoon zou dwalen, want hij zou verge ten het renteverlies van de assuranliepenningen in rekening te brengen. Nu is, nadat onze motie is ingediend, de hoofdvraag deze: moet de gemeente tlians besluiten de Zaal te bouwen, ja of neen? En de vraag, die deze weèr beheerscht luidt, dunkt mij: is er mogelijkheid, dat er zich particulieren zullen opdoen, die zich met den bouw willen belasten, als hun door de gemeente eenige faciliteiten worden toe gestaan? Al dadelijk wil ik opmerken, dat ik niet den eisch van den heer Nijkamp zou willen overnemen, nl. dat er volgens plannen van den gemeente-architect moet worden gebouwd. Waarom zulk een be paling aan een particulier op te leggen? liet eenige wat wij vast stellen mogen is, dat de bouw geschiedeonder toezicht van den stadsarchitect, en dat wij onzen grond niet afstaan als de plannen onze goedkeuring niet wegdragen. Een particulier zal natuurljjk plannen maken, die voor hem zoo voordeelig mogelijk uitkomen, terwijl wij dan, van stadswege, een controle op de deugdelijkheid van de uitvoering kunnen doen uit oefenen. Nu zegt de. heer Zillesen: wij behoeven dit niet te probeeren want er is al over particuliere ondernemingen in deze richting gesproken, maar er is niets van gekomen. Dit argument gaat evenwel niet op. Bij de bespreking van de zaak in de sectiën is ook ter sprake ge komen de vraag of men het bouwen niet aan het particuliere'inilialicf moest overlaten. Toen is door het Dag. Bestuur geantwoord: dat is eene vraag die niet afzonderlijk ter sprake moet worden gebracht maar ter sprake kan komen bij de behandeling van de voorloopige plannen. De Raad heeft zich dus nog in geen enkel opzicht uitge sproken over de vraag: zal de gemeente de Zaal bouwen, ja dan neen, en de personen die tot nog toe overwogen of het bouwen van een Gehoorzaal wellicht rendabel kon zijn, stonden nog altijd voor de mogelijkheid dat wanneer zij eenmaal besloten tot den bouw, de Raad zeide: ja, maar de gemeente bouwt ook. De positie verandert geheel indien de Raad uitdrukkelijk verklaart: wanneer ons een aan nemelijk plan wordt voorgelegd, zullen wij het terrein geven en zal de gemeente zich van bouwen onthouden. In de tweede plaats heeft de heer Zillesen gewezen op een paar gebouwen door particulieren opgericht en die niet rendeeren. Het Concertgebouw te Amsterdam dat pas een jaar bestaat en ik weet niet hoever buiten Amsterdam ligt, mag toch, dunkt mij, althans nu niet, als een bewijs worden aangehaald dat eene dergelijke zaak niet rendeert. En nog veel minder mag het Paleis voor Volksvlijt als bewijs gelden, een gebouw waarvan wij allen weten, dat het eigenlijk zoo ongeschikt mogelijk is voor elk doel waartoe men het heeft plegen aan te wenden, tenzij dan wellicht voor bloemententoonstel lingen en dergelijke gelegenheden. Voor Leiden denken wij nu niet aan een onbruikbaar maar aan een zeer bruikbaar gebouw. Tegenover die twee voorbeelden van den heer Zillesen kan ieder onzer uit eigen ervaring tal van andere stellen. Er zijn in het land voor zoover mij bekend is en anderen met wie ik daarover sprak verkeerden in dezelfde meening slechts zeer enkele gemeentelijke Concertzalen. De meeste Concertzalen zijn gesticht, worden onder houden en geexploiteerd door particulieren. Juist de aanwezigheid van al die Concertgebouwen in verschillende plaatsen is toch een bewijs dat zij kunnen bestaan. Wanneer men zich dus ten bewijze dat dergelijke ondernemingen van particulieren niet kunnen bestaan, beroept op zeer enkele gebouwen, waaronder nog een dat als zeer ongeschikt bekend staat, dan mag men zich daartegenover ook met alle recht beroepen op al die plaatsen waar het gemeentebestuur er niet aan gedacht heeft, dergelijke gebouwen te stichten. Waar nu de kosten voor den bouw zooals ik meen aangetoond te hebben, zoo aanzienlijk zijn, en waar tot nog toe niet is gebleken dat er van particulieren geen behoorlijk plan is te verwachten, daar meencn wij het recht te hebben eene motie in te dienen, zooals ik zoo straks de eer had voor te stellen. Wellicht zal men zeggen: de motie geeft enkel aanleiding tot ver traging. Stel dat dit zoo ware, dan zou ik tegen die vertraging nog niet opzien, want in eene zaak zoo gewichtig als deze is haast niet juist het bovenal gewenschte, en is een deugdelijke tijd van voorbe reiding ook niet zonder beteekenis. Maar bovendien betwijfel ik 't of het uitstel, dat wij bedoelen, eenige vertraging tengevolge zou hebben. Immers, hetzij wij zeiven bouwen, hetzjj wij den bouw aan particulieren overlaten, overeenkomstig onze plannen, het is steeds van het hoogste gewicht, dat de gemeente-architect welbcslagen ten ijs komt, wanneer hij zich nederzet tot definitieve vaststelling zijner eigen plannen, of ter beoordeeling der plannen van particulieren. Ik zou er dus niet tegen zijn, dat onze gemeente architect tóch reeds nu naar het buitenland ging, om de, voor zijn doel, beste ge bouwen in oogenschouw te nemen. In dit opzicht ligt er dus geen vertraging of tijdverlies in ons voorstel. De heer De Goeje. M. d. V.! Er bestaat een groot verschil tus- schen de financieele berekeningen van Burg. en Weth. en van de Commissie van Financiën, welke vooral ligt in de vraag of van de som, die wij van de Assurantie-Maatschappij ontvangen hebben, 3£ pCt. rente in rekening moet gebracht worden, ja of neen? De heer Zil lesen heeft hier eenig bezwaar in gezien, dat ik met hem deel. Zoekende naar de oorzaak van het verschil, kan ik die alleen vinden in de beschouwing van de beteekenis der assurantiepenningen. De vraag is: voor hoeveel stond de afgebrande Gehoorzaal nog geboekt? Is van het daarvoor opgenomen geld nog een deel onafgelost, dan moet de assurantiesom met dat bedrag verminderd worden. Maar is het gansche bedrag afgelost, dan mag men de assurantiepenningen aan merken als eene tegemoetkoming in de kosten, evenals de waarde van de afbraak van een gebouw dat men wil vernieuwen. Deze vraag is dus van grooten invloed op het financieel resultaat. Burg. en Weth. hebben gezegd, dat zij wel overtuigd zijn, dat het IJkkantoor, als het verplaatst wordt, voor dezelfde som verhuurd zal kunnen worden. Is dat juist, dan moet het bedrag aan renteverlies met die som verminderd worden. De Commissie van Financiën zegt, dat particuliere personen of maatschappijen waarschijnlijk beter met de exploitatie van de Zaal kunnen uitkomen, omdat zij wellicht goedkooper kunnen bouwen. Ik zou de vraag wel willen stellen, M. d. V., of als goedkoop en goed bouwen voor particulieren mogelijk is, de gemeente het ook niet zou kunnen doen? En als de berekening der bijzondere ondernemers nu eens niet uitkwam, zou de gemeente dan geen schade kunnen ljjden Stellen wij de mogelijkheid eens, dat de particuliere persoon of de maatschappij, die de Zaal bouwen zal, het eens niet kan uithouden! Dan zou de gemeente, geloof ik, de zaak moeten overnemen. Is het gebouw dan onsoliede, zoo wordt dit voor de gemeente een zeer duur bezit. Wij zullen daarmede werkelijk niet vooruitgaan. Met betrek king tot de voorgestelde motie, heb ik nog eene andere vraag. Wan neer het geval zich voordeed dat een particulier of eene maat schappij de zaak tot stand bracht, en deze in staat van faillisse ment kwam. zou er dan geen gevaar kunnen zijn dat het gebouw tijdelijk gesloten werd, zoodat het ook voor de gemeente niet be schikbaar was? Dit toch zou voor de gemeente een groot nadeel zijn. Eindelijk zou ik nog wel willen vragen of het uitstellen van de beslissing tot de eerste Vergadering in Januari geen nadeeligen invloed kan hebben op het bouwen zelf. Er is hier in de stad zulk eene groote behoefte aan een lokaal, dat mocht er door uitstel gevaar ont staan dat tegen den volgenden winter het nieuwe gebouw nog niet te gebruiken zou zijn, ik mij ten sterkste tegen uitstel zal verklaren. Is dit niet het geval, dan heb ik er geen bezwaar tegen. De heer De Sturler. M. d. V.! In de memorie waarin Burg. en Weth. hun denkbeeld, om voor kosten van de gemeente, een Stads- zaal te bouwen en te exploiteren, hebben toegelicht, is mij het een en ander niet recht duidelijk, Burg. en Weth. toch zeggen: Al mochten zich bovendien particulieren met de oprichting en de exploitatie willen belasten, dan blijft steeds het gevaar bestaan dat de gemeente toch later wellicht met belangrijke financieele opofferingen handelend zoude moeten optreden, wanneer eenmaal de resultaten der exploitatie mochten blijken te ongunstig te zijn.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1889 | | pagina 3