75 Wel, M. d. V.! dan zouden wij elk subsidie wel kunnen intrekken. Er is geen enkele uitgave, waarvan alle ingezetenen gelijkelijk profi- teeren, die niet voor dezen of genen voordeeliger kan worden geacht. De vraag is alleen of het bejang van Leiden medebrengt dat wij een Schouwburg hebben Daar ik, zooals ik reeds zeide, meen dat die vraag bevestigend beantwoord moet worden en de schouwburg zonder subsidie niet kan beslaan, behoort, naar mijne overtuiging, ook bet subsidie te worden toegestaan. De heer Juta. M. d. V.! Ik zou thans over de zaak gezwegen hebben, ware de heer Zaaijer niet in eenige uitweidingen getreden waaromtrent ik het niet met hem eens ben. Üe heer Zaaijer betoogde dat een groot getal jaren geleden de Schouwburg niet kon bestaan zonder subsidie en dat daarom het subsidie werd toegestaan. Daaruit trekt hij dan de conclusie dat ook thans zonder subsidie de Schouwburg niet zoude kunnen blijven be staan. Dit zou ik wellicht met hem eens zijn, indien hel geheele subsidie nu in eens werd ingehouden. Maar de heer Zaaijer vergeet, mijns inziens ook, dat de omstandigheden totaal veranderd zijn. Waar 25 jaren geleden aan den Schouwburg wellicht een betrekkelijk gering bezoek ten deel viel, kan bij nu op een zeer druk bezoek rekenen. Men kan den toestand van Leiden voor 25 jaren geleden toch niet vergelijken met den tegenwoordigen. Is dan alle vooruit gang, alle bloei van Leiden niets geweest? Moet men dit alles voor niets tellen Integendeel, Leiden is in dien tijd vooruitgegaan, en dat moet den Schouwburg ten goede zijn gekomen. Ik ben 't met den heer Zaaijer niet eens, dat de percentsgewijze intrekking van het subsidie de ondergang van den Schouwburg tengevolge zal hebben. Van waar heeft men die zekerheid? Veronderstel, dat de inkom sten niet voldoende zijn; maar is dat een reden, dat de gemeente elk jaar geregeld subsidie geven moet? Welke pogingen heeft het Destuur van den Schouwburg gedaan, om zich los te maken van het subsidie? Heeft het gedaan wat het kon om te bezuinigen op de uitgaven, en om de inkomsten te vermeerderen? Ofschoon het niet op den weg van de leden van den Raad ligt het Bestuur de middelen tot verbetering aan de hand te doen, wil ik toch vragen of het door een kleine verhooging van de enlréeprijzen bijvoorbeeld, getracht heeft de inkomsten te vermeerderen? Indien de Raad er niet toe overgaat een begin te maken door een trapsgewijze vermindering van het subsidie, dan zal bet altijd op de begrooling blijven voorkomen. Het moei er af, en de Schouwburgcommissie moet dan maar de middelen vinden om in dit verlies te voorzien, üe armbesturen hebben wel op veel zwaarder lasten gezeten, tengevolge van de afloopende toelagen van de ge meente en zij zijn er toch ook wel gekomen. En de Schouwburg zal er zonder subsidie ook wel kunnen komen üe heer Focrema Andreae. Ik geef toe, dat er moed toe behoort over deze zaak nog het woord te voeren, en er zelfs inlichtingen over te vragen; maar wanneer men nooit de discussiën daarover heeft bijgewoond, dan is 't niet onbescheiden nog om eenige nadere toelichting te vragen. De argumenten van den heer Zaaijer hebben mij niet overtuigd. Dat er inderdaad in Leiden behoefte aan een schouwburg zou bestaan, en dat die onmogelijk in 't leven zou kunnen blijven zonder een subsidie van de gemeente, komt mij bijna voor met elkander in strijd te zijn. Deze argumentatie zou mij dus niet nopen tegen het amendement van den heer Van Hoeken te stemmen; maar er is nog een ander argument, dat ik bij geruchten vernomen heb, nl. dat bij de eerste toekenning van het subsidie voor den bouw van den Schouwburg onderhandelingen met de Schouwburgcommissie gevoerd zijn, en dat toen met medeweten van den Raad zoodanige toezeggingen van voort durend subsidie zijn gedaan, dat de Raad, wel is waar niet wettelijk, maar toch moreel zou verbonden zijn. Nu veroorloof ik mij tot U, M. d. V.! of tot een ander lid van den Raad die van de onderhandelingen nauwkeurig kennis draagt, de vraag te richten: Wat is er van de zaak? Zjjn er onderhandelingen gevoerd en is er een besluit van den Raad genomen inderdaad in dezen geest, dat wij opvolgers van den toenmaligen Raad ons moreel daardoor gebonden moeten rekenen Zoo ja, dan wil ik voor mij dien moreelen band niet brekenZoo neen, dan zou ik de vrijheid nemen om te stemmen voor vermindering van het subsidie. De heer Juta. M. d. V.! De quaestie of de Raad moreel verplicht is om jaarlijks een subsidie te geven, is reeds herhaaldelijk hier ter sprake gebracht. De laatste maal dat dit geschiedde heeft de heer Van Dissel, mijns inziens, overtuigend bewezen dat die moreele band voor den Raad nimmer bestaan heeft. Hij heeft daartoe voorgelezen hetgeen bij het verleenen van het eerste subsidie in den Raad is be handeld. Ik heb dit vóór mij en vraag verlof om dit thans te mogen voorlezen. •In die bewuste zitting had de heer Gevers, gezegd: Het subsidie »is toch gevraagd over één jaar, en ik vrees dat het in volgende jaren »op dit bedrag zal blijven." De Voorzitter antwoordde hierop: »Wel mogelijk, althans voorshands, daar de verbouwing beduidende uitgaven vordert." Hierop zeide het lid der Commissie van Financiën, de heer De Moen •Hoewel ik zal tegen stemmen moet ik mij toch verklaren tegen het denkbeeld van den heer Gevers alsof er bezwaar zou bestaan, dal het subsidie tot dit bedrag als voor altijd verleend zou moeten worden beschouwd. Die vrees deel ik niet." Die uitspraak is niet weersproken, en de Raad heeft gestemd, onder den indruk van de woorden des heeren üe Moen. Uit deze discussie blijkt dus nergens van eenige zedelijke verplich ting van den Raad. Integendeel, de Raad is geheel vrij. De heer Van Hoeken. M. d. V.! Het was mij wel bekend dat voorstellen in den geest zooals ik nu heb ingediend, herhaaldelijk door den Raad zijn verworpen, maar de druppel holt den steen uit. Dat de wet den Raad indertijd de verplichting zou hebben opgelegd om subsidiën aan instellingen van weldadigheid in te trekken dit ben ik niet met u eens. Alle kerkelijke liefdadigheid is vrij, en was het gebleken dal hetzij de Hervormde, hetzij eene andere diaconie niet in staat was bij het afloopen van het subsidie in zijne behoeften te voorzien, dan had wel degelijk de post van subsidie op de begroo ling moeten blijven, hetzij als subsidie, hetzij in een anderen vorm. Dit alleen heb ik nog in het midden willen brengen. üe Voorzitter, üe heer Van Hoeken citeerde de vergelijkiug van den droppel die een steen uitholt. Als ik dit in verband breng met de lijst van stemmingen daar straks door mij voorgelezen, dan denk ik eerder aan een druipsteen, waarbij elke druppel den steen ver groot. De minderheid voor voorstellen van den aard als de beer Van Hoeken thans heeft ingediend, is in de laatste jaren geslonken tot twee. Ik zal niet verder in discussie treden over de armenwet. Ik ben geen voorstander van autoriteitsgeloof, maar herinner er toch aan dat ook Prof. buis hier vroeger diezelfde opmerking met dezelfde argu menten die ik bezigde heeft bestreden. Overtuigend heeft hij aan getoond dat een burgerlijk armbestuur eerst recht van bestaan krijgt, wanneer dit noodzakelijk is, omdat de particuliere liefdadigheid on toereikend blijkt te zijn om in den nood der armen te voorzien, dus alleen als politiemaatregel. Maar daarover loopt de quaestie thans niet; ik heb alleen gezegd dat de intrekking van het subsidie aan de armbesturen indertijd het gevolg was van de imperatieve voor schriften der armenwet en dat dus de vergelijking van den heer Van Hoeken allen grond miste. Hier geldt liet eene zedelijke verplichting. Of op de uitgaven nog iels bezuinigd kan worden, kan ik niet beoordeelen; maar of men succes zal hebben met eene verhooging van de entréeprijzen geloof ik niet. liet argument van den heer Van Dissel, door den heer Juta aangehaald, dat er nl. geen zedelijke verplichting zou bestaan, neem ik niet aan. Met welk recht maakt men de conclusie dat de Raad instemt met de bijzondere opinie van den spreker die het laatst het woord voerde vóór de sluiting der beraadslaging, als de daarop ge volgde stemming in geheel anderen zin beslist! Tot nu toe heeft de Schouwburg niet hooger dan 1 a 2 pCt. dividend uitgekeerd, en 't spreekt van zelf dat wanneer zelfs dat ophoudt, de heeren, die in 't belang van de gemeente hun geld in den Schouw- burg gestoken hebben, ook verder hunne medewerking zullen ont trekken. De beer Juta heeft gezegd, dat het subsidie van de begrooling af moet. Neen, zeg ik, het moet er op, zoo lang de gemeenteraad in dien zin beslist, üe Raad heeft sinds I8G4 besloten dat het er op moet, en ik hoop, dat zij nog lang in dien geest zal blijven handelen. De heer Juta. U hebt mij verkeerd verstaan M. d. V. of ik heb mij onjuist uitgedrukt, maar ik heb bedoeld dat het subsidie er af moet kunnen. Het zou natuurlijk onzin zijn mijn verlangen aan den Raad te willen opdringen. De Voorzitter. Wat uwe bedoeling is weet gij natuurlijk het best: maar ik neem den geheelen Raad tot getuige, dat gij, zelfs met stem verheffing, hebt gezegd: «het moet er af." üe beraadslaging wordt gesloten. Het voorstel van den heer Van Hoeken in stemming gebracht, wordt verworpen met 20 tegen 5 stemmen; voor stemden de heeren Van Hoeken, Cock,Verster van Wulver- hoist, Fockema Andreae-en Juta. De heer Cock vraagt alsnu stemming over den post, die aangenomen wordt met 22 tegen 3 stemmen, die van de heeren Van Hoeken, Cock en Verster van Wulverhorst. De Volgn. 177182 en hoofdstuk X worden achtereenvolgens zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming goedgekeurd. Hoofdstuk XI wordt aangehouden tot na de behandeling van de Istc afdeeling (Inkomsten). Aan de orde zijn alsnu: de Inkomsten. De volgn. 1, hoofdstuk I, 2II worden achtereenvolgens zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming goedgekeurd, terwijl volgn. C wordt aangehouden. Volgn. 12. Opbrengst voor het gebruik of genot van openbare gemeente werken, bezittingen o[ inrichtingen, en dat van door of vanwege hel Gemeentebestuur verstrekte diensten, niet bedoeld in de voorgaande art. 14. üe heer De Sturler. M. d. V.! Ik zou gaarne den wensch te kennen geven, dat de hoornen op het Kort Rapenburg werden weg genomen. Ik geloof dat de toestand daar zeer gevaarlijk wordt, met het drukke verkeer. Men houdt zijn hart vast wanneer men daar kinderen ziet loopen en de tram komt aan. Daarom meen ik dat het ten algemeenen nutte zoude strekken wanneer men de boomen op het Kort Rapenburg liet vallen. Dat zal de eenige radicale manier zijn om verbetering aan te brengen. De Voorzitter. Zooals reeds in ons antwoord op het seetieverslag is gezegd, wij zijn in overleg met de directie van den tram. Ik ben het met den heer De Sturler eens dat de eenig afdoende wijze om ver betering aan te brengen, zal zijn verbreeding van den weg. Het meermalen aangegeven denkbeeld om de wissels te verleggen, toont aan dat men de zaak niet begrijpt. Men heeft het niet in zijn macht om willekeurig hier of daar wissels te leggen, dat hangt af van de dienst regeling, omdat de trams die van verschillende zijden komen elkander op bepaalde punten moeten ontmoeten. De zaak wordt echter, zooals ik zeide, met de directie van de tramweg-maatschappij overwogen. Als zij er geen bezwaar tegen maakt, dan zullen wij er ons gaarne bij nederleggen. De heer De Goeje. M. d. V.! Ligt het in het plan om wanneer men de rails verder naar den waterkant verlegt, een breed trottoir voor de voetgangers aan den huizenkant te maken? Zoo niet, dan zou ik zeer voor het behoud der boomen zijn. Daarachter is men nu tenminste veilig.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1889 | | pagina 9