De Voorzitter. Het is mij niet bekend dat hij failliet is, wei dat
hij zeer zwak stond. Bovendien moeien wij zeer voorzichtig zijn met
ons te mengen in de bijzondere omstandigheden van ambtenaren
of beambten. Wanneer het bleek dat hij gefailleerd is buiten zijn schuld,
dan zou het toch hard zijn om den man niet langer in onzen dienst
te houden. Maar onze aandacht is op de zaak gevestigd, en wanneer het
noodig blijkt, zullen wij hem ook wel ontslaan.
De heer Was. M. d. V.! Ik zou toch in 't algemeen minder wen-
schelijk vinden, dat gefailleerden een gemeente betrekking behielden,
't Is waar, dat' de particuliere zaken van de ambtenaren niet altijd
met hun functie te maken [hebben, maar hier gaat men wel wat ver.
De Voorzitter. Wanneer het faillissement buiten de schuld van
den persoon is ontstaan, zou hel dubbel hard zijn hem ook nog zijn
gemeentebelrekking te ontnemen. Ik wist echter niet dat het al
zoover met dezen persoon was; ik had wel geboord, dat hij op sprin
gen stond, maar niet dat het faillissement al was uitgesproken.
Wij zullen de zaak verder onderzoeken, en naar omstandigheden
met den man handclen.j
De beraadslaging wordt gesloten en volgn. 89 zonder hoofdelijke
stemming goedgekeurd.
Volgn. 9091 worden zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming
goedgekeurd.
Volgn. 92. Onderhoud van pompen en riolen.
De heer De Sturler. Zou 't niet mogelijk zijn om in de verschillende
stadspompen, waarop geschreven staal: «schadelijk voor de gezondheid,"
van tijd tot tijd, bijv. om de veertien dagen, carbol te brengen? Dan
zou men het water toch voor het schrobben kunnen gebruiken, en
ware hel niet meer smakelijk om te drinken.
De Voorzitter, Wij zullen de zaak onderzoeken, en zien of het
zonder groote kosten gedaan kan worden.
De beraadslaging wordt gesloten en zonder hoofdelijke stemming
goedgekeurd.
Volgn. 93. Onderhoud van havens, vaarten, kaaimuren, sluizen en
andere waterwerken.
De heer Van Hoeken. Nadat ik in de Raadszitting van 28 October
1886 de opmerking gemaakt heb over den slechten toestand van de
wallen, is daarin een merkbare verandering ten goede gekomen; ik
breng daarvoor gaarne hulde aan de Commissie van Fabricage en
bijzonder aan dat lid, dat zich daarmee heeft bezig gehouden. Maar
wat baat dat als niet wordt voortgegaan met het plaatsen van schoei
ingen en walburries! Op vele plaatsen ontbreken zij nog geheel; op
liet einde van de Haven bestaat een toestand zooals twintig jaar
geleden, toen de vorige eigenaar het terrein verliet; daar is zelfs
geen schoeiing te vinden.
Ik zou daarom willen voorstellen dezen post met 500 te verhoogen,
tenzij Burg. en Weth. my de toezegging geven, dat daar binnenkort
in zal worden voorzien.
Het amendement wordt genoegzaam ondersteund, en maakt dus een
onderwerp van beraadslaging uit.
De heer Juta. M. d. V.U hebt er reeds met een enkel woord
op gewezen, dat het cijfer van den Hoofdelijken Omslag, door de aan
neming van het amendement van den heer De Goeje, het maximum
heeft bereikt. Daarna zijn twee amendementen van den heer Was
gekomen, waarvan het eene, niet om redenen van zuinigheid werd
verworpen, het andere ad 200.— werd aangenomen. Nu komt men
weer met 500.vermeerdering van uitgaven. Men bedenke toch
wel dat alle uitgaven welke eene verhooging van de Inkomstenbelas
ting boven de ƒ150000.zouden tengevolge hebben, uit de Onvoor
ziene Uitgaven moeten bestreden worden. De Commissie van Financiën
heeft terecht reeds opgemerkt, dat de post van Onvoorziene Uitgaven
herhaaldelijk is gebleken te klein te zijn; gaan wij op den ingeslagen
weg voort dan zal die post zeer zeker te klein blijken. Ik zou daarom
wel in overweging willen geven om de zaak liever aan Burg. en
Weth. over te laten, ten einde die uitgave zoo noodig het
volgende jaar, wanneer er meer ruimte is op de begrooting te brengen.
In de secties is wel veel over zuinigheid gesproken, maar ik vind dat
thans van den Raad juist geen geest van zuinigheid uitgaat.
De heer De Sturler. M. d. V.! Ik geloof dat men soms zoo zuinig
kan zijn, dat de zuinigheid de wijsheid bedriegt. Men kan wel zoo
veel bezuinigen, dat er het volgende jaar veel meer moet besteed
worden.
Wanneer wij nu de wallen goed herstellen, dan zal daarvoor het
volgende jaar lang zooveel niet worden gevorderd als zonder het
toestaan van die ƒ500 het geval zal zijn.
De Voorzitter. Ik ben het met den heer Juta eens dat wij voor
zichtig moeten zijn en niet alles in eens moeten doen. Daarenboven
zijn de geleerden het volstrekt nog niet eens over het nut der wal
burries. Sommige meenen dal de schippers veel voorzichtiger te
werk gaan wanneer ze er niet zijn, omdat de sleenen wal veel harder
is dan hun vaartuig, dan wanneer zij zien dat er walburries zijn
waartegen zij flink kunnen aanvaren. Ik zou het ook bedenkelijk
vinden om den post met ƒ500 te verhoogen, omdat, zooals de heer
Juta reeds heeft opgemerkt, zoodra wij komen boven de 150000
het meerdere zoude moeten worden gevonden door verhooging van de
opcenten op het personeel.
De heer "Van Hoeken. M. d. V.! Mijn amendement strekt niet
alleen om walburries te plaatsen maar hoofdzakelijk om schoeiingen
te maken aan het einde der Haven. Is het niet mogelijk beide zaken
te combinecren, dan zou ik in elk geval gaarne die schoeiing aan
gebracht zien. Mijn amendement kan in dat geval worden verminderd
met 200 en alzoo gebracht op 300. Het plaatsen der walburries
zoude dan lot een volgend jaar kunnen worden uitgesteld. Ik voel
volkomen het gewicht van de opmerking van den heer Juta, maar
het geldt hier eene uitgave die bepaald noodig is. Wanneer de leden
van den Raad zich persoonlijk gaan overtuigen van den toestand, dan
geloof ik dat allen dadelijk hun stem aan mijn amendement zouden
geven.
De Voorzitter. Dat die schociing zoo direct noodig is, zou ik uit
de toelichting van den heer Van Hoeken niet opmaken. Wanneer
de heer Van Hoeken toch kan verklaren dat de toestand nu nog juist
is als 20 jaar geleden, dan zal hij het dunkt mij nog wel het 21e jaar
ook uithouden.
De beraadslaging wordt gesloten.
Het amendement van den heer Van Hoeken in stemming gebracht
wordt verworpen met 17 tegen 7 stemmen.
Voor stemden de heeren: Van Hoeken, Cock, Koctser, Tieleman,
De Sturler, Was en Fockema Andreae.
Volg. 93 wordt zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd.
Volgn. 94100 en Hoofdstuk II worden achtereenvolgens zonder
beraadslaging of hoofdelijke stemming goedgekeurd.
Volgn. 101. Onderhoud van huizen, torens, poorten en dergelijke.
De heer Van Hoeken. M. d. V! Ik heb tegen dezen post op zich
zeiven geen bezwaar, maar ik zou het Dagelijksch Bestuur toch in
overweging willen geven of 't niet wenschelijk zou zijn, om de asch-
en vuilnisstallen buiten de stad te verplaatsen. De tegenwoordige
toestand vraagt daar om, ook met 't oog op de volksgezondheid. Ik
weet, dat als men nu 1900voor verbetering toestaat, het niet
gemakkelijk gaan zal, dit binnen kort te doen.
Maar ik blijf dit denkbeeld toch aan Burg. en Weth. aanbevelen,
bijv. bij den afloop van den pachttijd.
De Voorzitter. De quaestie is al meermalen besproken, maar zij
stuit voornamelijk af op het gebrek aan een ander geschikt ter
rein. liet moet gemakkelijk gelegen zijn en zoowel te land als te
water bereikt kunnen worden, en dan wordt het natuurlijk zeer
duur.
Deze zaak mag wel dubbel en dwars overwogen worden, voor men
er toe overgaat, ofschoon ik van het nut ccner verandering over
tuigd ben.
(De heer Verster van Wulverhorst komt ter Vergadering)
De beraadslaging wordt gesloten en Volgn. 101 zonder hoofdelijke
stemming goedgekeurd.
Volgn. 102—106, Hoofdstuk III, 107-108, Hoofdstuk IV, 109—113
worden achtereenvolgens zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming
goedgekeurd.
Volgn. 114. Onderhoud der brandspuiten.
De heer De Sturler. M. d. V.! Bij den brand in de Gehoorzaal
bevond ik mij op de Breedstraat, dicht bij de Well'slamp. Door de
onhandige bediening werd een lamp omvergeworpen en kwam op
straal terecht, (zoodat, naar ik vermoed, voor die lamp groote reparatie
noodig zal zijn.) Ik heb toen dadelijk de namen der werklieden ge
vraagd, maar ben deze niet te weten kunnen komenIk lees nu in
hel antwoord van Burg. en Weth. op het sectievcrslag: «de Well's-
larnpen worden door vaste werklieden bediend, die van tijd tot tijd
in de behandeling geoefend worden,'' maar M. d. V. dan moet ik
toch de opmerking maken dat die oefening niet veel resultaten draagt,
want het scheelde maar zeer weinig of ik kreeg de stang der lamp
op mijn hoofd. Zou de bediening zich niet zoo kunnen oefenen, dat
dit niet meer plaats kon hebben?
De Voorzitter. Ik moet beginnen met den heer De Sturler geluk
te wenschen dal hij maar bijna gewond is. Dat nu bij de bediening
een weinig onhandig te werk is gegaan, is nog geen bewijs dat aan
de oefening te weinig zorg wordt besteed. Men toonde alleen wat
overdreven ijver, wat soms ook niet goed is. Dit hebben wij o. a. ook
nog ondervonden bij den laatsten brand op den Haarlemmerstraat toen
door overdreven ijver van den machinist die stoomspuit te water is
geraakt. Ik voor mij zou het niet op mij durven nemen waarborgen
te geven dat dergelijke zaken niet meer voorkomen; zoo iets is
mogelijk bij het best geoefend personeel.
De heer De Sturler. Zijn er groote reparaties aan de Well's-
lampen noodig geweest?
De Voorzitter. Ik weet het niet zeker, in elk geval niet van
zooveel gewicht.
De heer De Sturler. Fr werd toch zeer ruw mede te werk ge
gaan, zoodat de lamp zelfs geen licht konde geven, en buiten gebruik
moest gesteld worden.
De heer Fockema Andreae. M. d. V.! U hebt zelf zooeven met
een enkel woord gezinspeeld op het ongeluk met de stoomspuit. Ik
zal de laatste zijn om van dat ongeluk een grief te maken aan het
personeel dat toen met de bediening belast was, of om critiek uit te
oefenen over handelingen van personen, die op een oogenblik dat
alles spoed vordert, niet al die voorzichtigheid in acht nemen die in
acht genomen moet worden Mijn bedoeling is dus niet om over
hetgeen toen geschied is afkeuring uit te spreken. Maar waar ik in
het antwoord van Burg. en Weth. op het sectieverslag lees: «Het is
onze vaste overtuiging dat op de inrichting der brandweer en de
bediening der spuiten alhier geenerlei gegronde aanmerking is te
maken", daar komt mij zulk een antwoord toch wel eenigszins be
denkelijk voor. Want al is het moeilijk om in eene gemeente als
deze een volledige brandweer te organiseeren, waar men dergelijke
fouten ziel als met betrekking tol de stoomspuit zijn voorgevallen bij
de laatste branden, daar moet ik bekennen dat onze brandweer beter
kon zijn. Alleen wanneer men erkent dat er gebreken zijn, is men
ook bedacht op de mogelijkheid om daarin te voorzien.
Wat betreft het niet bestaan van gegronde aanmerkingen ik