70
kei ijk heeft verklaard: wij willen dien ambtenaar niet pensionneeren,
dit alles neemt niet weg dat bij mij die bepaling der gemeentewet
zeer zwaar weegt, en ik geloof dat wij door aanneming van eene
dergelijke motie als ons nu wordt voorgesteld, waardoor wij een
zekeren drang uitoefenen op het Dag. Bestuur met betrekking tot
zaken die uitsluitend aan dat bestuur zijn opgedragen, een gevaar
lijken weg opgaan. Gevaarlijk ook hierom, omdat de Raad door zulk
een daad een deel van de verantwoordelijkheid op zich zou nemen
van iets waarvoor, naar het mij voorkomt, toch alleen het Dag. Bestuur
de verantwoordelijkheid kan dragen. De verantwoordelijkheid voor
iets wat ik zoo weinig kan beoordeelen als de werkzaamheden der
verschillende ambtenaren ten Raadhuize, wensch ik niet voor een
deel op mij te nemen, terwijl de gemeentewet de verantwoordelijkheid
daarvoor uitsluitend legt op de schouders van het Dag. Bestuur.
Ik zal daarom stemmen tegen de motie.
De heer Was. M. d. V.! Een enkel woord slechts naar aanleiding
van hetgeen door en den heer Fockema Andreae is aangevoerd
tegen de motie en wel op grond van art. 179 der Gemeentewet,
hetwelk aan Burg. en Weth. opdraagt het benoemen en het ontslaan
van ambtenaren eri bedienden bij de plaatselijke secretarie.
Zeer zeker zal niemand tegenspreken dat dit behoort tot de taak
van het üagelijksch Bestuur, maar mij dunkt dat de uitlegging die
de heer Fockema Andreae aan dat art. geeft, wel wat te ver gaat,
namelijk dat de Raad zich daarom ontslagen kan achten zich te be
moeien met de zaken die in art. 179 worden behandeld. Om het
onjuiste van die bewering aan te toonen wil ik even verwijzen naar
het artikel, waarmede 1 van het derde hoofdstuk der Gemeentewet
besluit, naar art. 183, waarin men leest: ȟe Burgemeester en Wet
houders zijn wegens het Dagelijksch Bestuur aan den Raad verant
woording schuldig, en geven te dien aanzien alle door den Raad ver
langde inlichtingen."
De Raad nu staat aan het hoofd der gemeente, en ik meen, dat,
wanneer een der zaken in art. 179 opgenoemd, door Burg. en Weth.
niet behandeld wordt zooals de Raad meent dat het moet geschieden,
deze ook volkomen bevoegd is niet alleen om critiek uit te oefenen,
maar ook om door eene motie den wensch van de meerderheid van
den Raad feilbaar te maken om in een anderen zin aan het artikel
uitvoering te geven. Waar zouden wij met eene uitlegging zooals
de heer Fockema Andreae geeft, blijven met de toepassing van art. 179?
Er staat o. a. ook in, dat tot de taak van het Dagelijksch Bestuur
behoort: »het toezien op het beheer en onderhoud van alle plaatse
lijke werken en eigendommen''. Zou nu de Raad zich moeten ont
houden van critiek uit te oefenen over de wijze waarop dat beheer
wordt gevoerd? M. d. V.! dan kon de Raad wel thuisblijven!
En als nu de heer Fockema Andreae aarzelt een dergelijke verant
woordelijkheid op zich te nemen, dan antwoord ikiedereen weet,
dat hij die verantwoordelijkheid op zich neemt, als hij het mandaat
van Raadslid aanvaardt.
Ik zie niet in, dat er in de motie eenige strijd met de Gemeente
wet zou zijn. Ik geef toe, dat Burg. en Weth. die motie naast zich
zouden kunnen leggen, maar dan zouden zij toch handelen tegen den
uitgesproken wil van de meerderheid van den Raad, die volkomen
bevoegd is zijn oordeel uit te spreken over het beleid van Burg. en
en Weth., bij de uitoefening van hunne taak, omschreven in art. 179
van de Gemeentewet.
De heer Fockema Andreae. Ik moet bekennen de kracht van de
gevoerde kritiek niet te gevoelen. De heer Was heeft alle werk
zaamheden van het Dagelijksch Bestuur over één kam geschoren.
Nu geef ik toe, dat de plaatselijke werken en eigendommen een on
derwerp zijn, dat door zekere leden van den Raad even goed of
misschien zelfs beter kan beoordeeld worden dan door Burg. en Weth.
Maar dit gaat niet op voor de benoeming en pensioneering van de
ambtenaren ter secretarie; dit is een zaak, die aan Burg. en Weth.
moet overgelaten worden, omdat zij alleen in staat zijn daarover een
oordeel te vellen.
De motie van den heer De Sturler vraagt dus mijn stem over een
.zaak, die ik niet beoordeelen kan. Men moet deze kwestie aan het
Dagelijksch Bestuur overlaten; wil het de verantwoordelijkheid van
het aanblijven van dien ambtenaar op zich nemen, dan moet het
't zelf weten.
De heer Was. Nog een enkel woord aan den heer Fockema An
dreae. 't Is wel mogelijk, dat hij over deze kwestie niet oordeelen
kan, hoewel ik meende verstaan te hebben, dat hij er evenals de
heer De Sturler over dacht maar dan zou 't op zijn weg liggen
zich buiten stemming te houden.
De Voorzitter. Ik wensch nog een enkel woord in 't midden te
brengen naar aanleiding van de argumentatie van den heer Was.
Wanneer die spr. de geschiedenis van het betrekkelijke artikel van
de Gemeentewet wil nalezen, dan zal hij zien, dat het artikel er in
opgenomen is, omdat Burg. en Weth. geacht worden beter in een
dergelijke aangelegenheid te kunnen oordeelen dan de leden van den
Raad. Ik ben 't dus volkomen met den heer Fockema Andreae eens,
dat de motie in strijd is met de bedoeling van de Gemeentewet. Zij
wil een pressie op Burg. en Weth. uitoefenen, welke de Gemeentewet
niet wil. Wanneer echter, bjjv, tengevolge van benoemingen van
ongeschikte personen, de zaken op de Secretarie niet goed marcheer
den, dan zou de Raad het Dag. Bestuur daarover kunnen interpel-
leeren, en dan moeten Burg. en Weth. weten of zij zich daarop
kunnen verantwoorden; maar de ratio legis is dat de benoeming
en uitsluitend behooren tot den werkkring van Burg. en Weth.,
omdat deze met de ambtenaren moeten werken en derhalve alleen
in staat zijn te beoordeelen of zij voor hunne betrekking geschikt zijn.
Ik geloof dat de motie stellig in strijd is inet den geest van dc wet.
De heer Was voor dc derde maal het woord gevraagd en verkregen
hebbende zegt
M. d. V.! Ik heb alleen het woord gevraagd om den heer De
Sturler in overweging te geven zijne motie in te trekken. De be
doeling van den Raad althans van hen, die over de motie het
woord voerden is voldoende gebleken, en willicht zou er over de
motie eene onzuivere stemming plaats vinden. De een zou misschien
op juridische gronden, de ander op feitelijke gronden tegen of voor
stemmen. Daarom zou ik het beleidvoller achten wanneer de heer
De Sturler kon goedvinden zijne motie thans in te trekken.
De heer De Sturler. M. d. V.! Het doel dat ik beoogde is nu
volkomen bereikt, de zaak is in het openbaar ter sprake gebracht en
ik trek derhalve thans mijne motie in.
De Voorzitter. Ik moet den heer Was alleen nog doen opmerken
dat, den voorsteller der motie medegerekend, slechts vijf leden over de
zaak gesproken hebben waarvan drie die haar zeer stellig bestreden.
Van de bedoeling van den Haad is derhalve volstrekt niets gebleken.
Daar de heer De Sturler zijne motie heeft ingetrokken, maakt zij
geen onderwerp van beraadslaging meer uit.
De beer De Goeje. M. d. V.! Ik stel voor om dezen post met
f 1000.te verhoogen ten einde daarmede de traetementen der amb
tenaren ter secretarie te verbeteren.
Burg. en Weth. zeggen daaromtrent in hun antwoord: »Tot dus
verre is men in den regel eerst dan tot verhooging van jaarwedden
overgegaan wanneer ten gevolge van vacatures daarvoor gelden op
dezen post beschikbaar waren."
Die regel is goed voor het ééne geval, wanneer nl. dc tractementen
voldoende zyn, maar bij ontstaan eener vacature de ambtenaren ver
meerdering van werkzaamheden of grooter verantwoordelijkheid krijgen
en dus ook hooger bezoldiging ontvangen. De regel geldt echter niet
wanneer de tractementen onvoldoende zijn Men knoopt dan twee
ongelijksoortige zaken aaneen. Men kan tot de ambtenaren zeggen:
het tracteinent op het oogenblik door u genoten is slechts een begin-
tracteraent, dat zal worden verhoogd na een zeker aantal dienstjaren,
of wanneer gij die en die bewijzen van ijver, trouw en geschiktheid
hebt gegeven. Maar dit vooruitzicht vast te knoopen aan eene om
standigheid die geheel buiten de macht der ambtenaren ligt, strijdt,
mijns inziens, tegen alle recht en billijkheid. Wij hebben hier dit
tweede geval, dat eenige tractementen te laag zijn in verhouding tot
den geleverden arbeid. In het Verslag leest men: «Algemeen was
men van oordeel dat dc jaarwedden van sommige ambtenaren te laag
waren in verband met den aard en den omvang hunner werkzaamheden."
Burg. en Weth. beamen dit: zij stemmen ten volle in met de op
merking dat onderscheidene ambtenaren voor eene verhooging in aan
merking komen. De verhooging van dezen post met f 1000.voor
stellende, voldoe ik dus ook aan den wensch van de meerderheid van
den Raad in de seclies uitgesproken, en waarvan de billijkheid door
Burg. en Weth. wordt toegegeven.
Het voorstel van den heer De Goeje wordt voldoende ondersteund
en maakt derhalve een onderwerp van beraadslaging uit.
In stemming gebracht, wordt het aangenomen met 12 tegen 11
stemmen.
Tegen slemden de hceren: Juta, Zaalberg, Van Hoeken, Gock,
Koetser, Tieleman, Dc Sturler, Van Reenen, Driessen, Du Rieu en
Zaaijer.
Voor stemden de heeren: Van Hamel, Kaiser, Le Poole, De Goeje,
Was, Bool, Hasselbach, Wichers, Alma, Schneither, Fockema Andreae
en de Voorzitter.
De heer Knappert hield zich buiten stemming.
Volgn. 63 op verzoek van den heer Cock in hoofdelijke omvraag
gebracht wordt goedgekeurd met 19 tegen 5 stemmen.
Tegen stemden de heeren: Van Hoeken, Cock, Tieleman, De Sturler
en Du Rieu.
Volgn. 64 en 65 worden zonder beraadslaging of hoofdelijke stem
ming goedgekeurd.
Volgn. 66. Jaarwedden van keurders, wegers, meiers, rooimeesters en
dergelijken.
De heer Was. Ik wensch op te merken, dat ook hier het sectie-
verslag niet juist is. In de sectie tot welke ik behoorde, werd het
denkbeeld ter sprake gebracht, om als de tegenwoordige rooimeesters
aftraden hunne betrekking bij de afdeeling Fabricage tte brengen.
En nu lees ik in het verslag: »In eene sectie werd he denkbeeld
ter sprake gebracht om de betrekking van rooimeester le verbinden
met de betrekking van opzichter over de fabricagewerken. Naar het
oordeel der leden zoude deze maatregel zeer ten gerieve van het
Gemeentebestuur werken in verband met de vele aanvragen tot het
verkrijgen van vergunningen die bij de Commissie van Fabricage
worden behandeld. Ook meende men dat de bedoelde vereeniging
van betrekkingen de uitvoering van de politie-verordening in de hand
zoude werken."
Ik heb die opmerking zelf gemaakt, maar nu moet ik zeggen dat
ik er niet over gesproken heb de werkzaamheden van rooimeester
aan den hoofdopzichter op te dragen, maar alleen om bij voorkomende
gelegenheid dezen afzonderlijken werkkring af te schaffen en bjj Fa
bricage te brengen, geheel in 't midden latende of men die werk
zaamheden aan een anderen gemeente-ambtenaar zou willen opdragen
of er een nieuwen titularis voor benoemen.
De Voorzitter. Wij hebben dat denkbeeld ook wel eens gehad,
maar 't is ons gebleken, dat het niet gemakkelijk is uit te voeren.
Voor rooimeester worden bepaalde capaciteiten vereischt, en dienover
eenkomstig zal men den titularis, van wien men vordert dat hij zich
uitsluitend met de werkzaamheden van rooimeester bezig houdt en
geene eigene zaken drijft, moeten salarieeren. Dit is een van de be
zwaren die ons weerhouden hebben om uitvoering aan dit denkbeeld
te geven. Wanneer er zich eene gelegenheid voordoet om die betrek
king met eene andere te verbinden, b. v. met die van directeur van