69 - verdere uitbreidingen. Men zal mij tegemoetvoerenmaar er zal toch meer vertier in de stad komen! Dit zou wellicht waar zijn wanneer de mcnschen, die geannexeerd zullen worden, twintig mijlen hier van daan woonden en dan naar hier werden overgebracht, maar nu zie ik voor die verwachting., weinig grond, omdat de mcnschen, die het geldt, zich reeds lang van alles wat zij noodig hebben in onze gemeenten voorzien. Tegenover de groote onkosten, die uit de uit breiding van ons grondgebied zullen voortvloeien, zie ik geen even redige voordeelen, die er tegen kunnen opwegen. Intusschen, ik bespreek de zaak alleen uit een finantieel oogpunt, en ik wil niet op de beslissing vooruitloopen. Deze zaak besprak ik hoofdzakelijk, omdat zij voor rnij eene dubbele reden is om den wenk der Commissie van Financiën dankbaar aan te nemen, waar zij ons aanmaant op financieel gebied voorzichtig te zijn. De Voobzitter. Ik wensch slechts eene enkele opmerking te maken. Zij heeft betrekking op dat gedeelte van het rapport der Commissie van Financiën waar zij wijst op de vermindering van het aantal aan- geslagenen en van het totaal inkomen, naar aaleiding van het artikel van Professor Van Geer in het Leidsch Dagblad van 23 September 11. Uit den door genoemden Hoogleeraar gepubliceerden staat, blijkt dat in het jaar 1889 94 personen met een gezamenlijk inkomen van f 23965.minder waren aangeslagen dan in 1888; die 94 personen hadden dus dooreen gerekend een inkomen van nog geen f 255. Om uit de gezamenlijke inkomsten het belastbaar inkomen te be rekenen, moet, zooals bekend is, de opgave van ieder aangeslagene met f 400 worden verminderd. Nu het kohier 94 aangeslagenen minder aanwijst dan het vorig jaar, moet dus ook van het totaal der in komsten 94 x f 400 of 37600 minder afgetrokken worden dan het vorige jaar. In plaats dus van achteruitgang, is er in het belastbaar inkomen een vooruitgang van f 13635. Uit het feit op zich zelf, dat het aantal belastingschuldigen is ver minderd, volgt dus niet dat wij, met betrekking tot de gemeente- financiën, zijn achteruitgegaan, want desniettegenstaande is het be lastbaar inkomen toch hooger dan verleden jaar. Het geldt hier dus »qui perd gagne-" De heer Was. Ik wensch niet zoozeer te treden in algemeene be schouwingen over de begrooting, maar mij alleen te bepalen tot eene opmerking over de wjjze, waarop in deze gemeente de begrooting wordt vastgesteld. Het heeft mij getroffen, dat het verslag van de handelingen in de sectiën onvolledig, zoo niet onjuist, is weêrgegeven, hetgeen ik ge legenheid zal hebben bij de behandeling van de artikelen meer in 't bizonder aan te toonen. Waaraan is dit toe te schrijven? De fout schuilt hierin: het sectieverslag wordt door Burg. en Weth. zclven vastgesteld, en nu spreekt het van zelf, dat, wanneer de personen, op wien de critiek wordt uitgeoefend, die critiek zeiven moeten weêr- geven, men zich niet behoeft te verwonderen, dat ze niet al te krachtig geformuleerd wordt. Wanneer men het sectieverslag en het antwoord van Burg. en Weth. leest, dan bemerkt men spoedig dat bij enkele artikelen niet geheel is weêrgegeven wat in de sectien is voorgevallen. En zooals ik reeds zeide; ik schrijf dit toe aan de wijze waarop dit verslag wordt vastgesteld. Daarin vind ik aanleiding om in overweging te geven het volgende jaar de vaststelling op eene andere wijze te doen plaats hebben, zóó namelijk, dat in elke sectie een rapporteur wordt benoemd, die te zamen het algemeen verslag opmaken; of wel dat een ambtenaar van de gemeente-secretarie in elke sectie het verslag opmaakt dat dan ten slotte door de sectie zelve wordt gearresteerd. Dat is ook werkelijk de wijze van handelen voorgeschreven in ons Reglement van Orde, waar ik in art. 3 lees: »na afloop van het on derzoek in de afdeelingen wordt uit hare verslagen een algemeen verslag opgemaakt. Dit verslag wordt aan Burg. en Weth. mede gedeeld." Ons Reglement van Orde wil dus niet, dat het verslag door Burg. en Weth. wordt vastgesteld, doch door de sectiën. M. d. V.! Wie iets beweert moet ook kunnen bewijzen dat zijne bewering gegrond is, en hoewel ik nog wel bij de behandeling der artikelen gelegenheid zal hebben dit te doen, zal ik nu op een voor beeld wijzen dat, mijns inziens, al zeer krachtig voor mijn beweren pleit. Bij volgnommsr 18 leest men namelijk: »In eene sectie werd in overweging gegeven om het aanhangig voorstel tot schoolgeldheffing aan de Kweekschool voor onderwijzers niet in behandeling te nemen vóór de beëindiging van de behandeling der wet op het lager onderwijs." En wat antwoorden Burg. en Weth. daarop? »Er bestaat bij ons geen bezwaar de behandeling van het voorstel tot heffing van school geld op de Kweekschool aan te houden, totdat omtrent de wijziging der wet op het lager onderwijs zal zijn beslist." Wanneer men nu de opmerking van de sectie en het daarop ge geven antwoord leest, dan komt men tot deze conclusie, dat de leden van den Raad in de sectievergadering tot Burg. en Weth. hebben gezegd: »weest toch op dit punt niet al te voortvarend, gij gaat wat al te hard vooruit, het is noodig hier een rem aan te brengen." Iedereen nu die bekend is met de geshiedenis van die schoolgeld- belfing, zal moeten erkennen, daX allerminst op dat gebied het Dage- lijksch Bestuur voortvarendheid ten laste kan worden gelegd. Wat er in het verslag staat is op zich zelf volkomen juist, maar er had iets anders bij moeten vermeld zijn, namelijk, dat een zachte critiek was uitgeoefend juist op gemis aan voortvarendheid bij Burg. en Weth. in deze zaak. Voorloopig zal ik het bij dit ééne voorbeeld laten. Mijne conlusie is dus dat ik ernstig in overweging geef om het volgend jaar het verslag op eene andere wijze te doen vaststellen. De lieer Cock. M. d. V.! Een enkel woord slechts. U hebt naar aanleiding van hetgeen ik uit het rapport van de Commissie van Fi nanciën aanhaalde, de daar gegevene cjjfers omtrent eene verminde ring van de som der inkomsten ten bedrage van ƒ23965.wederlegd. Ik moet eerlijk bekennen dat ik u in uwe becijfering niet heb kunnen volgen, wat natuurlijk wel geheel aan mij zal liggen. Ik meen echter verstaan tc hebben, dat terwijl de Commissie van Financiën, naar aanleiding van een artikel van Prof. Van Geer, beweert, dat de in komsten van Leiden's burgerij, of van Leiden's belastingbctalenden, met plus minus 24 duizend gulden zijn afgenomen, u uitrekent, dat die integendeel met eenigc duizenden zijn toegenomenDit komt inij wat sterk voor. Ik schort intusschen mijn oordeel op tot dat het door u gesprokene in het gedrukte verslag zal zijn te lezen. Wanneer dit het geval is, zullen wij gelegenheid hebben om over die cijfers een oordeel te vellen. De Voorzitter. De becijfering daar straks door mij gemaakt is zoo eenvoudig, dat ik niet de minste zwarigheid heb om haar den heer Cock even uit te leggen. Van ieders inkomen f 400.aftrekkende, komt men tot ieders be lastbaar inkomen. Van de gezamenlijke inkomsten der 94 personen waarmede het aantal aangeslagenen is verminderd, moeten derhalve worden afgetrokken 94 x f 400.of f 37600.maar de som hunner gezamenlijke inkomsten bedroeg slechts 23965.er blijft dus een voordeel voor het geheele belastbaar inkomen van f 13635.Dat is de geheele kwestie. De lieer Cock. M d. V.! Nu meen ik u te begrijpen. Maar het was mij en ik geloof ook de Commissie van Financiën er om te doen het treurig feit te constateeren, dat hier te Leiden in het jaar 1888 de inkomsten in het algemeen, ik zou haast zeggen de nationale rijkdom, voor zooverre die uit de inkomsten kan blijken, zijn achteruit gegaan. Wij hadden daarbij volstrekt niet het oog op den Iloofdelijken Omslag zeiven, zijne wijze van berekening, zijne uitkomsten enz. enz. De Voorzitter. Met 't oog op de gemeentekas is 't echter meer te doen om het belastbaar inkomen. De heer Cock. Veroorloof mij, M. d. V.! op te merken, dat de woorden van de Commissie van Financiën tot inleiding dienden en tot adstructie van het volgende betoog: «Van toenemenden bloei der •gemeente, van vermeerdering harer draagkracht is dus geen spoor." De Voorzitter. Het komt mij voor dat de stijging der belastbare inkomsten veeleer een bewijs van den bloei der gemeende is. De algemeene beraadslagingen worden gesloten. De Voorzitter. Wij zullen thans 't eerst de afdeeling «Uitgaven" in behandeling nemen. Volgn. 5862 worden achtereenvolgens zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming goedgekeurd. Volgn. 63. Jaarwedden van de ambtenaren en bedienden der Gemeente- Secretarie. De heer De Sturler. De opmerking zooeven door den heer Was gemaakt, beaam ik ten volle, nl. betreffende het minder juiste verslag van hetgeen in de sectiën verhandeld is. In mijn sectie is er op ge wezen, dat er aanleiding bestond om iemand, die de gemeente zestig jaar gediend heeft, pensioen te verleenen. Men heeft daar toen op geantwoord, dat die persoon weinig lust had zijn ontslag te nemen. Maar dat is verleden jaar ook al gezegd, en daarom zou ik de vol gende motie willen voorstellen: «De Raad noodigt Burg. en Weth. uit, om den oudsten ambtenaar ter Gemeente-Secretarie op pensioen te stellen." Deze motie wordt genoegzaam ondersteund en maakt een onderwerp van beraadslaging uit. De heer Driessen. Ik wensch te kennen te geven, dat ik tegen die motie zal stemmen. Ik weet niet welke speciale bezigheden be halve het secretariaat voor de Commissie van Fabricage hetwelk hij althans vroeger, toen ik lid dier Commissie was, steeds met ijver vervulde, door dien ambtenaar worden waargenomen, maar men kan hem 's morgens om half negen uur geregeld naar zijn bureau zien gaan, wel een bewijs, dat hij niettegenstaande zijn hoogen leeftijd nog ijverig zijn plichten blijft waarnemen. De heer De Goeje. 't Spijt mij, M. d. V.! dat ik niet vóór den heer De Sturler het woord gekregen heb, omdat hetgeen ik te zeggen heb wellicht van invloed kan zijn bij de stemming over zijne motie. Ik wensch nl. voor te stellen den post van n°. 63 met f 1000.te verhoogen, en wanneer gij 't mij veroorlooft, zal ik dit voorstel nader toelichten. De Voorzitter. Op 't oogenblik is alleen de motie van den heer De Sturler aan de orde; men zal echter uwe bedoeling toch wel begrijpen en de leden zullen er dus hun voordeel mee kunnen doen. Wat de motie zelve betreft, moet ik de aanneming er van ont raden al is zij ook niet rechtstreeks in strijd met de woorden der Gemeentewet, waarin het benoemen en ontslaan van de ambtenaren en bedienden bij de plaatselijke secretarie aan Burg. en Weth. opge dragen wordt. Zeker toch strijdt zij tegen den geest der wet! Daarom geloof ik dat het gevaarlijk is eene dergelijke motie aan te nemen. De heer Fockema Andreae. M. d. V.! Ik wensch te motiveeren waarom ik zal steramen tegen de motie. Ik zal dit hoofdzakelijk doen op de gronden door U reeds aangevoerd. De gemeentewet draagt aan Burg. en Weth. op het benoemen en ontslaan der ambtenaren en bedienden bij de plaatselijke secretarie. En daarvoor heeft, dunkt mij, geen andere grond kunnen bestaan dan deze, dat het Dag. Bestuur alleen volkomen in staat is de noodzake lijkheid van eene benoeming of van een ontslag te beoordeelen. En al moet ik nu erkennen dat er met betrekking tot de handhaving van den oudsten ambtenaar ter secretarie bij mij wel eenige ver wondering bestaat, en dat het mij ook wel heeft verbaasd, dat het vorige jaar toen deze zaak in de afdeelingen is ter sprake gebracht, door het Dag. Bestuur eenvoudig is geantwoord, dat de betrokken ambtenaar zelf zijn pensioen niet wilde vragen, en het niet uitdruk-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1889 | | pagina 3