64
geld wij hebben te betalen, dan behoort men te zeggen hoeveel
onderwijzeressen en kweekeiingen van onze bewaarscholen onderwijs
genieten en gedurende hoeveel uren; maar hoeveel uren er in 'tal-
gemeen les wordt gegeven, doet lot de beantwoording van de vraag,
die ons is voorgelegd, niets al. j
Welnu, die gegevens, noodzakelijk voor de vorming van ons oordeel,
hebben wij niet ontvangen. Wij kunnen dus niet bcoordcelcn of een
schoolgeld van 35 te weinig, of een van <53 billijk moet worden
geacht.
Om deze redenen zal ik mij vooralsnog niet gerechtigd achten nnjn
stem vóór dit voorstel uit te brengen.
De beer Van Hoeken. M. d. V.! Niettegenstaande het gunstige
advies van de Commissie voor de Bewaarscholen blijf ik tegen bet
subsidie gekant; niet omdat ik het nut van de Kweekschool voor
onze gemeente niet erken, maar omdat ik meen, dat waar het Rijk
zich onttrekt, de gemeenle er niet voor in de plaats behoeft te treden.
Dat de verwerping van dit voorstel den ondergang van die inrichting
tengevolge zou hebben, geloof ik niet, want er zijn tal van dergelijke
inrichtingen in onze gemeente, die zonder hulp van Rijk of gemeente
zijn verrezen en blijven voortbestaan. Bovendien ben ik van meening
zooals de heer Was. in de vorige Vergadering al gezegd heeft, dat
wij met 't oog op onze financiën tot deze uilgaaf niet gerechtigd zijn.
Wij staan nl. voor het feit, dat bij de a. s. begrooting de Inkomsten
belasting tot het maximum zal worden opgevoerd, en dat verschillende
werken, die er opgebracht hadden moeten worden, achterwege zijn
gebleven. Daarom zie ik mij ook niet gerechtigd, om subsidie te ver
kenen aan een inrichting, tot wier onderhoud wij door de wet niet
zijn verplicht.
De heer Was. M. d. V.! Mijn grootste bezwaar tegen dit voorstel
is vervallen, omdat de onjuiste grondslag is weggenomen waarop
Burg. en Weth. het deden steunen. Het staat nu vast, dat als de
gemeenle de bijdrage aan de Kweekschool verhoogt, het geen subsidie
zal wezen, maar alleen een billijke vergoeding voor de diensten, die
deze inrichting aan onze gemeente bewijst. Wij zijn nu op den goeden
weg! En nu moet ik verklaren, dat ik na een zeer uitvoerig onder
zoek tot de conclusie ben gekomen, dat de bijdrage van 1200 voor
schoolgeld aan het hulppersoneel der openbare en bijzondere bewaar
scholen inderdaad te gering is, en dat het zeer billijk is de door de
Kweekschool gevraagde verhooging der bijdrage voor schoolgeld toe te
staan. Ik deel echter niet geheel de gronden, waarop het advies der
Commissie voor de openbare Bewaarscholen rust, want ik erken met
den heer Fockema Andreae, dat zij van een verkeerd uitgangs
punt uitgaat. Ik heb de geschiedenis van de schoolgeld-betaling nage
gaan, en toen is 't mij gebleken, dat oorspronkelijk tot 1873, voor
het onderwijs van het hulppersoneel der openbare bewaarscholen aan
de Kweekschool f 12 per leerling werd betaald, en nog 200 voor
de wetenschappelijke lessen. De bijdrage voor dat onderwjjs bedroeg
in 1873: 39 X 12 468, plus 200 voor die lessen, dus te
zamen f 668.
In 1873 begreep men dat bet zeer onjuist was om de bijdrage voor
schoolgeld door de gemeente aan een dergelijke inrichting te betalen,
per hoofd te berekenen. Het aantal leerlingen toch dat voor de
gemeente onderwijs geniet zou kunnen klimmen of dalen, terwijl de
uitgaven van de Kweekschool dezelfde blijven. Toen heeft men een
anderen maatstaf aangenomen en bepaalt dat voor elke bewaarschool
er waren er toen, zooals nu, drie zou gegeven worden aan de
Kweekschool een schoolgeld van 300, in het geheel dus eene bijdrage
voor schoolgeld van 900. Uit den aard der zaak was dit ook een
willekeurig cijfer.
Op de begrooting voor 1876 vindt men die 900 vermeerderd met
300. Dat was geschied op verzoek van de Commissie voor de open
bare Bewaarscholen om ook het onderwijs te betalen voor de leerlingen
der bijzondere bewaarscholen. In 1876 werd alzoo het schoolgeld ge
bracht op 1200 het tegenwoordige bedrag. Ik had dus inde vorige
Vergadering volkomen recht om te zeggen dat van de bjjdrage dei
gemeente niet alleen geprofiteerd wordt door de openbare maar ook
door de bijzondere bewaarscholen in deze gemeente. Het spreekt van zelf
dat wanneer men vraagt, wat strikt genomen de gemeente heeft te
betalen, de gemeente alleen ter voldoening aan art. 4 der Verordening
op de Bewaarscholen, te betalen heeft voor het personeel der openbare
bewaarscholen. Dit neemt evenwel niet weg dat 300 betaald wordt
voor personeel van bijzondere bewaarscholen, hetgeen steunt op een
Raadsbesluit van 1876, welk besluit wel elk oogenblik kan worden
gewijzigd, doch moet nageleefd worden zoolang het bestaat.
Wanneer ik nu naga de resultaten van het onderwijs na 1873
en als lid van de Plaatselijke Schoolcommissie gedurende een groot
aantal jaren, ben ik wellicht meer dan anderen bekend met de in
richting van Mej. Hardenberg, en ben ik dikwijls in de gelegenheid
geweest om den nuttigen invloed waar te nemen, dien deze inrichting
op onze scholen uitoefent dan kom ik tot de conclusie, tot welke
ik in de vorige Vergadering reeds overhelde, dat naar mijne meening
eene bijdrage van f 1200 te gering is. En waarom?
Ieder weet dat na 1873 de Kweekschool zeer is uitgebreid; die
uitbreiding was noodzakelijk om het bewaarschoolonderwijs op peil
te brengen, waarop het behoort te staan. Aan de Kweekschool zijn
de leerkrachten aanmerkelijk uitgebreid, de uitgaven daardoor zeer
toegenomen en daarom is verhooging van schoolgeld noodzakelijk, wil
men het onderwijs houden op den voet, waarop het gegeven moet
worden.
Met de bjjdrage van 1873 kan niet meer worden volstaan. En dat
die verhooging niet vroeger is gevraagd, is zeer duidelijk. Men had
het niet noodig, want het Rijk gaf een subsidie van 5000 en be
taalde daarmede voor een gedeelte wat dc gemeente bad moeten be
talen bij de noodzakelijke uitbreiding der Kweekschool, llad men
toen geen Rijkssubsidie gehad, dan zou aan die uitbreiding geen
gevolg kunnen zijn gegeven zonder er bij te vragen verhooging van
schoolgeld. Uitsluitend op dien grond wenscli ikmede te werken
tol eene verhooging van het schoolgeld die mij billijk voorkomt.
e dit dus niet geheel op de motieven in het rapport der Commissie
„„twikkeld, omdat ik niet aanneem de consequentie, dat bij eene
latere uitbreiding dier inrichting, waarover de gemeente geen controle
heeft, de gemeente zou moeten betalen de helft van den kostenden prijs.
Al is bet billijk de bijdrage voor schoolgeld te verhoogen wegens
dc noodzakelijke uitbreiding der Kweekschool na 1873, er zou geen
grond zijn tot verdere verhooging, als later tot verdere uitbreiding
mocht besloten worden.
Dat het advies der Commissie niet geheel juist is, blijkt, behalve
uit hetgeen de heer Fockema Andreae reeds heeft aangevoerd, ook
hieruit, dat door ons hulppersoneel nooit van de vier klassen in haar
geheel gebruik gemaakt kan worden. De kweekeiingen, voordat zij
als werkkrachten op onze scholen geplaatst worden, zullen toch reeds
eenig onderwijs moeten genoten hebben en het is dus onjuist dc
kosten van alle klassen op de gemeente te imputeeren.
Maar ook om de redenen door den heer Fockema Andreae aan
gegeven, vind ik het rapport op zich zelf niet voldoende, om de ver-
hooging van de bijdrage van de gemeente aan de Kweekschool te
motiveeren. Op de gronden echter door mij aangevoerd, kan ik mij
vereenigen met de conclusie van het rapport van de Commissie voor
de Bewaarscholen, hoezeer ik de gronden, waarop dat rapport steunt,
niet in alle opzichten deel.
De heer Van Reenen. M. d. V.! Voor mij valt ook in deze zaak
niet het volle licht. Ik heb getracht het finantieele gedeelte te weten
te komen, en ben ik tot de wetenschap gekomen, dat de heer tlaanstra
3500? tractement geniet, dat er een vroegere schuld was van
f 50000, die afgelost werd uit die f 5000 subsidie, zooals ik uit de
stukken lees en die nu dus wel zoo wat zal afgelost zijn. Dok komt
het mij voor dat deze zaak meer bij de Maatschappij tot Nut van
't Algemeen thuis beboort. Ik hoorde o. a. ook dat die Maatschappij
beeft aangeboden 2000 te geven, maar dat de heer Haanstra toen
gezegd heeft genoeg aan f 1000 te hebben. Wie weel wat de school
nog toevloeit van particuliere zijde, en als wij nu een beslissing nemen,
zouden wij mogelijk wel wat overijld te werk kunnen gaan.
Dc Voorzitter. Naar aanleiding van hetgeen de heer Fockema
Andreae gezegd heeft, en zijne verwijzing naar het Gemeenteverslag,
merk ik hem alleen op, dat hetzelfde in het rapport van de Commissie
te vinden is.
De stelling, dat wij verplicht zouden zijn de helft te betalen, gaat
te ver. Dit wordt althans nu nog door niemand beweerd en er
wordt ook niet voorgesteld de helft der kosten voor onze rekening
te nemen. Alleen wordt aangetoond, dat de kosten ongeveer ƒ7000
moeten zijn, zoodat de f 2200, die wij voorstellen te geven, in verband
met bet aantal kweekeiingen en onderwijzeressen der gemeentelijke
en bijzondere bewaarscholen die daar onderwezen worden, zeer zeker
niet te hoog is.
Of men nu al zooals de heer Fockema Andreae schijnt te verlan
gen precies uitrekent hoeveel de gemeente per leerling zou moeten
betalen, naar rato van het aantal uren die ieder leerling deel neemt
aan de lessen, omdat zij niet allen aan alle lessen deelnemen, ik vraag
waartoe zulk eene berekening zou dienen. Als men die berekening
als uitgangspunt nam, zou men zich natuurlijk ook daardoor verbinden
om de som te geven waartoe men door die berekening kwam, eene
som die stellig hooger zou zijn dan die welke wordt gevraagd. Het
is in dat opzicht, meen ik, veel verstandiger om zich te houden aan
ons voorstel, aan het gedane verzoek en aan de conclusie waartoe de
heer Was is gekomen, die èn door zijne persoonlijke ervaring èn in
aanmerking nemende de uitbreiding aan de school gegeven, de
wetenschap is geraakt dat wij werkelijk te weinig betalen en 2200
zeker niet te veel is. Ik geloof dat wij beter doen ons niet te ver
diepen in eene zeer onvruchtbare berekening, die in geen geval vol
komen juist kan zijn. ,r i i
Wat nu betreft de opmerkingen van den heer Van Hoeken, ik meen
dat hij iets later is gekomen dan de andere leden. Hij was dus
misschien nog niet tegenwoordig bij de vaststelling der notulen,
waarom ik hem thans wil mededeelen dat de heer Was heeft voor
gesteld om de notulen te wijzigen in den zin, dat zijne motie, de
vorige Vergadering ingediend, inhield om het voorstel tot het verke
nen van een subsidie te stellen in handen van de Commissie voor de
Bewaarscholen ten einde advies te vragen of de 1200 tot nog toe
betaald voldoende waren of niet; dat de heer De Goeje daarna heeft
voorgesteld ons voorstel in dien geest te wijzigen, dat de gemeente
in plaats van een subsidie van f 1000, een hooger schoolgeld ten be
drage van 1000 zal toestaan. Wjj stellen dus niet meer voor een
subsidie te geven, maar om te betalen datgene waartoe wjj in bil
lijkheid zijn verplicht voor de diensten door de Kweekschool aan de
gemeente bewezen.
De heer Van Reenen zeide dat er voor hem nog geen voldoend
licht over de zaak heeft geschenen. Dat was duidelijk merkbaar,
toen hij zeide dat de leening van 50000 grootendeels zoude zijn
afbetaald. De Kweekschool heeft van het Rijk een subsidie van 5000
's jaars ontvangen, eensdeels om te voorzien in de rentebetaling en
aflossing van het kapitaal van ƒ50000 dat voor uitbreiding der in-
richting noodig was, anderdeels om te gemoet te komen aan de
meerdere jaarlijksche kosten die van die uitbreiding het gevolg waren.
De heer Van Reenen wilde, vóór hij zijne stem gaf aan eene ver-
hoo"ing der toelage, eerst wel eens weten wat de Kweekschool met
het°"eld uitvoert en deelt ons mede dat het tractement van den
directeur, den heer Haanstra, 3500 bedroeg. Wat dit laatste betreft,
op 't gezag van den heer Van Reenen wil ik het gaarne aannemen:
ik hoop voor den Directeur dat het zoo is, maar voor de zaak die
ons bezig houdt, is het volkomen onverschillig; wjj hebben met die
quaestie niets te maken. De heer Van Reenen stelt zich nog op het
verlaten standpunt dat er quaestie zou zijn van het geven van een
subsidie; ware dat zoo, dan zouden wij zeer zeker recht hebben een
nauwkeurig onderzoek in te stellen, naar den finantieelen toestand
en de administratie der gelden van de Kweekschool, om te kunnen
beoordeelen of het geven van een subsidie noodig en verantwoord