1°. aan II. Van Zoelen, voor een brug over de Rijnsburgcrsingelsloot
lot toegang naar de nieuwgebouwde huizen op den hoek van den
Marcdijk, gelegen onder de gemeente Oegstgeest.
2°. aan J. W. Boekwijt, voor een brug over de Witte Singelsloot
tol toegang naar zijn nieuwgebouwd huis, gelegen onder de gemeente
Zoeterwoudc.
Aan UH. Burg en Wetli. Be Commissie van Fabricage,
der gemeente Leiden.
N°. 125. Leiden, den 22 Juni 1889.
De Commissie van Financiën heeft de eer li te berichten, dat zij
de suppletoire staten van begrooting en de stalen van af- en over
schrijving, dienst 1888, van het R. C. Wees- en Oudelicdcnhuis, en
het R. C Armbestuur heeft onderzocht.
Vermits dat onderzoek lot geenc bedenkingen aanleiding heeft ge
geven, stelt zij U voor die staten goed te keuren.
Aan den Gemeenteraad. De Commissie van Financiën.
N°. 126. Leiden, den 22 Juni 1889.
De Commissie van Financiën heeft de eer U te berichten, dat het
onderzoek van den staat van af- en overschrijving en den suppletoiren
staat van begrooting, dienst 1888, van het Heilige Geest- of Arme-
Wees-.en Kinderhuis, tol geene bedenkingen heeft geleid.
Zij geeft U derhalve in overweging beide staten goed te keeren.
Aan den Gemeenteraad. De Commissie van Financiën.
N°. 12!1. Leiden, 20 Juni 1889.
Naar aanleiding van de in onze handen gestelde adressen van de
Afdccling Leiden van het Nederlandsche Werkliedenverbond Patrimo
nium en van den Kerkeraad der Christelijke Gereformeerde gemeente
alhier, waarbij eene afschaffing van de kermis in overweging wordt
gegeven, hebben wij de eer U in de eerste plaats mede te deelen
dat van eene afschaffing van de kermis in dit jaar in geen geval
sprake zoude kunnen wezen, omdat steeds geruimen tijd te voren nl.
in het laatst van het vorig en in den aanvang van het loopend jaar
standplaatsen worden uitgegeven en door de brlanghebbenden de ver
schuldigde raarktgelden worden gestort.
Wal nu de zaak zelve betreft zijn wij nog steeds de overtuiging
toegedaan, meermalen reeds vroeger door hel Gemeentebestuur uil
gesproken, dat in deze gemeente, alwaar de gelegenheden voor eene
aangename ontspanning en afleiding voor de minder gegoede klasse
niet talrijk zijn, de kermis aan eene werkelijke behoefte voldoet en
hare afschaffing alzoo een nadeeligen invloed zoude uitoefenen.
Tot dus verre wordt dan ook van de Leidsche kermis zoowel dooi
de ingezetenen als door de bewoners van omliggende gemeenten een
druk gebruik gemaakt, terwijl daarvan voor vele neringdoenden niet
onbelangrijke verdiensten gepaard gaan, die, bij afschaffing, vermoedelijk
aan andere gemeenten ten deel zouden vallen.
Niet te ontkennen valt dat somwijlen van het kermisgenot eenig
misbruik wordt gemaakt, doch met groote waarschijnlijkheid kan
worden aangenomen dat de afschaffing der kermis geen waarborg
zoude opleveren tegen het voorkomen van dusdanige handelingen.
Uit den aard der zaak geeft de kermis, evenals bij alle festiviteiten
in het algemeen, alwaar veel volk bij elkander komt het geval is,
wel eens aanleiding tot conflicten, doch het is ons een genoegen te
kunnen constateeren dat de ondervinding heeft geleerd dat de kermis
geene ernstige ongeregeldheden ten gevolge heeft.
In de jaren toch van 1880 tot en met 1885 en 1888 behoefde ge
durende de kermisweek geen enkel proces-verbaal te worden opge
maakt ter zake van verwondingen of ernstige vechtpartijen. Dit ge
schiedde slechts eenmaal in de kermisweek van 1886' en 1887, wat
een uiterst gering aantal is berekend van een tijdvak van 9 jaren.
Wij meenen alzoo U ten ernstigste te moeten ontraden tot
eene afschaffing van de kermis te besluiten, waarvoor thans geenerlei
aanleiding bestaat en waartoe eerst zoude behooren te worden over
gegaan, wanneer blijken mocht dat het publiek van deze wijze van
feestviering niet meer gediend is. Thans kan niet gezegd worden dat,
voor deze gemeente althans, dit echt nationaal volksfeest heeft uitge
diend.
Wij geven Uwe Vergadering op grond van een en ander in over
weging aan adressanten te kennen te geven dat er geen termen bestaan
om ingevolge hun verzoek tot afschaffing van de kermis over te gnan.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
Aan den Edel-Achtb. Raad der gemeente Leiden.
Edel-Achtb. Heeren!
Geeft met verschuldigden eerbied te kennen de afdeeling Leiden,
van het Nederlandsch Werkliedenverbond «Patrimonium," goedgekeurd
bij Z. M. besluit van den 29 Januari 1881, Staatsblad n°. 11, die on
geveer 300 leden telt, meest hoofden van gezinnen en in deze ge
meente woonachtig,
dat zij in hare werkzaamheden, allereerst ter verbetering van het
Christelijk, zedelijk en maatschappelijk gehalte der werklieden, stuit
op verschillende oorzaken, die een nadeeligen, of wel een verderfelijken
invloed hebben,
dat onder deze oorzaken de kermis of jaarmarkt geen onbelangrijke
plaats inneemt;
dat zij tengevolge van deze ervaring de vraag overwogen heeft
aangaande het noodzakelijke, het nuttige en het aangename van deze
kermis of jaarmarkt;
dat zij voor het noodzakelijke geen reden vindt;
dat zij voor het nuttige, alles saam genomen, al evenmin grond
ziet; alleen het groote bedrijf van tappers uitgezonderd, terwijl het I
waarlijk niet tot schade van het algemeen en in 'l bijzonder van den
werkman zou zijn, als «vergunning wat minder begunstigd werd;
dat het aangename wat de kermis misschien voor enkelen meebrengt
niet geacht kan worden op te wegen tegen de ellende daardoor ver
oorzaakt, en dat vooral bij den lageren stand;
dat het niet aangaat zich in dezen te beroepen op de noodzakelijke
zelfstandigheid van ieder persoon, wijl oorzaken en gevolgen nauw
verband houden, en het een feit is, dat het kermisgejoel sluimerende
hartstochten wekt, welke zich openbaren in dronkenschap, verkwisting
ontucht, vechtpartijen enz.;
en dat eindelijk, om niet meer te noemen, menig patroon en heer
met leedwezen den nadeeligen invloed bij hun onderhoorigen aan
schouwen, terwijl vooral ook voor jongelingen en jongedochters hiermee
eene gelegenheid tol uilspatting wordt gegeven, waarvan de droeve
gevolgen soms groot zijn;
redenen waarom genoemde afdeeling van «PatrimoniumU ernstig
en dringend verzoekt, de kermis of jaarmarkt zoo het mogelijk is nog
voor dit jaar, of anders voor de volgende jaren te willen afschaffen.
De Commissievan A dvies, Namens Patrimonium afd. Leiden,
H. Pera, President. Het Bestuur,
C. J. Leijh, Secretaris. H. Van der Meer, le Voorzitter.
H. C. De Jong, Secretaris.
Woonplaats: Levendaal n°. 147.
Leiden Juni 1889.
Aan den Edel-Achtb. Raad der Gemeente Leiden.
Edel-Achtb. Heeren
De Kerkeraad der Christelijke Gereformeerde gemeente te Leiden,
neemt de vrijheid eerbiediglijk het volgende onder Uwe aandacht te
brengen.
Hij heeft met voldoening de jongste feestviering, bij gelegenheid
van het 4Ü-jarig feest van Z. M. onzen geeerbiedigden Koning aan
schouwd, als voorbeeld hoe het mogelijk is aan alle standen der maat
schappij een dag van ontspanning te bereiden, die alle weidenkenden
tot dankbaarheid stemmen moet, eener Christennatie niet tot oneer
strekt, en toch aan opgewektheid en bevestiging van gemeenschaps
gevoel onder de burgerij, niets te wenschen overlaat.
In zooverre als deze feestviering ook door Uw steun mogelijk werd,
brengt de Kerkeraad U daarvoor bij dezen zijn oprechten dank.
Het welslagen dezer feestviering doet ons evenwel met leedwezen
denken aan de binnenkort op handen zijnde kermis. Het zal wel
geen beloog behoeven, dat de bestaansreden der kermis als nuttige
instelling, sints de ontwikkeling der winkelnering geheel vervallen is.
Zelfs is zij voor vele winkeliers geene geringe oorzaak van schade
geworden.
Alléén het bedrijf der tappers kan geacht worden buitengewone
voordeelen uit de kermisviering te trekken. Toch zouden wij niet
durven veronderstellen, dat dit voor Uwe Vergadering eene drang
reden zou kunnen zijn, om de kermis in stand te houden nu door
wcldenkenden van alle richtingen op beperking van drankverbruik
als een der dringensle eischen des tijds wordt aangedrongen.
Het hoofdargument voor de instandhouding der kermis, moet dan
ook ongetwijfeld gezocht worden in haar karakter als uilspannings-
gelegenheid, vooral voor de lagere standen des volks.
Hoewel wij nu gebjh voldoende uit bovenstaande blijkt geene
vijanden zijn van geoorloofde volksvermaken in het algemeen, moeten
wij toch tegen de kermis met nadruk opkomen. Wie toch, die der
zaken kundig is, zal ontkennen dat zij veel meer eene gelegenheid
tot uitspatting dan tot ontspanning aanbiedt, voornamelijk voor het
opkomend geslacht; dat zij veelvuldig aanleiding geeft tot dronken
schap, ontucht en vechtpartijen en allerlei ongeregeldheden, die eener
beschaafde, laat staan eener Christelijke Maatschappij tot oneer ver
strekken, en tevens zeer nadeeligen invloed uitoefenen, niet alleen op
godsdienst en zedelijkheid, maar ook op een geregeld huiselijk en
arbeidzaam leven.
Het is daarom dat wij, als vertegenwoordigers eener Christelijke
gemeente, die prijs stelt op godsvrucht en goede zeden als onmisbare
grondslagen, ook van de maatschappij, en uit overweging dat het de
laak der overheid is, op het terrein van het openbare leven de
publieke eerbaarheid te handhaven, met vrijmoedigheid en met aan
drang Uwe Vergadering verzoeken, zoo mogelijk nog dit jaar, en
anders voor het vervolg de kermis af te schaffen.
Onder toebidding van wijsheid bij het overwegen van deze en alle
zaken, en van den onmisbaren zegen des Allerhoogèten over Uwe
Vergadering en Uwe personen, hebben wij de eer ons te noemen.
Uwe gehoorzame dienaren,
De Kerkeraad der Chr. Geref. de Kerkeraad der Chr. Geref. Gemeente
Gem. afd. Heerengracht, afd. Hooigracht,
J. Holster, Praes. H. Beuker, Praes.
J. Van Dijk, Scriba. G. J. De Jongh, Scriba.
N\ 128. Leiden, 27 Juni 1889.
Wij hebben de eer aan Uwe Vergadering hiernevens over te leggen
de verzoeken van L. J. A. Braakenbrug en Dr. W. De Jong, om be
noemd te worden tot Stads Genees- en Heelkundige ter vervulling
van de vacature ontstaan tengevolge van het aan Dr. W. Rutgers van
der Loeff met ingang van i Juli a. s. verleend eervol ontslag, met
voorstel om thans tot eene benoeming van een Stads Genees- en
Heelkundige over te gaan.
Vermits bij de benoeming van den heer G. M. Kruimel bij Raads
besluit van 5 Augustus 1886 is bepaald dat de benoemde voorloopig
alleen wordt belast met de geneeskundige praktijk op eene jaarwedde
ƒ450 en dat hem zoodra eene der betrekkingen van Stads Heelkundige
mocht openvallen, mede de heelkundige praktijk zal worden opge
dragen en de jaarwedde alsdan zal bedragen f 800, behoort thans aan