30
f
Als dit amendement wordt aangenomen, dan zullen alle Leidsche
gasvei bruikers 0 cent betalen, want zij wonen geen van allen od ge
meentegrond.
,jecr„^E. Go.eje\ Ja' maar de heer ,)u 3ieu heeft dat zóó niet
bedoeld. Hij heelt willen zeggen op het «gebied" der gemeente.
De Voorzitter. Maar dat staat niet in de motie te lezen; detc
opmerking zoude in de vorige Vergadering tot eenc wijziging aan
leiding hebben kunnen geven, maar de zonderlinge redactie schijnt
toen aan de aandacht van de leden en ook aan de mijne te zijn
ontsnapt. J J
Ik zal thans het amendement nogmaals in stemming brengen.
De lieer De Goeje. Dus het amendement zooals het bedoeld is?
De Voohzitter. Neen, zooals het luidt. De stemmen hebben inde
vorige Vergadering over dit amendement gestaakt, en thans kunnen
wij dus over niets anders stemmen, dan over hetzelfde amendement,
in dezelfde bewoordingen vervat. Ik heb mij verplicht geacht er de
aandacht op te vestigen; ieder moet nu voor zich zeiven weten of hij
voor dit amendement wil stemmen.
De heer Fockema Andreae. Ik zou gaarne, M. d V vóór de
stemming nog even het woord willen hebben.
De Voorzitter. Dan moet u een voorstel doen om de discussiën
te heropenen.
De heer Fockema Andreae. Ik zal dan liever vóór de eindstemming
het woord vragen voor de indiening van een motie.
De beraadslaging wordt gesloten, en het amendement van den heer
Du Rieu in stemming gebracht, wordt verworpen met 16 tegen 7
stemmen.
Tegen stemden de heeren: De Sturler, Le Poole, Van Reenen,
Schneither Alma, Koetser, Zaalberg, liool, Knappert, Van Buttingha
VooJzRtér Se"Ka'Ser' Hasselbach' Nijkamp, Tieleman en de
Voor steraden de heeren: Verster van Wulverhorst, Fockema Andreae,
Van der Hoeven, Juta, Cock, De Goeje en Was.
(De heer Van Hamel komt ter Vergadering.)
De heer Fockema Andreae. M. d. V.! Zooals ik in de vorige Ver-
gadering mededeelde, was ik een voorstander van verlaging van den
gasprijs, zooals de zaken toen stonden, en tot op heden heb ik nog
niet opgehouden dat te zijn.
Maar er heeft zich bij mij een vraag voorgedaan
Eergisteren is een ontwerp tot wijziging van de wet op het lager
onderwijs ter onzer kennis gekomen. Wij hebben nog slechts onvol-
ledig tijd gehad, dat ontwerp met nauwgezetheid na te gaan en de
financieele gevolgen er van voor de gemeenten te berekenen. Maar
eene globale berekening, die ik gemaakt heb, heeft mij doen zien,
dat dit ontwerp, alleen ten gevolge van de vermindering van de
onderwijzers tractemenlen der gemeente jaarlijks op 20000 zou
komen te staan, en ongetwijfeld zou het ook in meerdere opzichten
van nadeeligen invloed op de geraeente-financiën wezen.
ISu is bij mij de vraag gerezen, die ik ter sprake wilde brengen 1
door de indiening van een motie, de vraag of het niet wenschelijk
zoude zijn met het nemen van eene definitieve beslissing over liet
onderwerp dat ons thans bezig houdt te wachten tot dat wij eenigs-
zins kunnen berekenen welke financieele gevolgen eene aanneming
Vai" iwet wÜz'S'nS van het lager onderwijs voor de gemeente
zal hebben. Ik spreek nu altijd in de onderstelling, anders zou ik
geen voorstander zijn van eene verlaging van den gasprijs, dat wij ten
slotte door een vermeerderd verbruik van gas weder zullen winnen
wat wij door verlaging van prijs verliezen. Maar dit zal toch zeker
niet in de eerste jaren al dadelijk het geval zijn.
En nu verdient liet, mijns inziens, wel eene kalme, bedaarde over
weging of men in die eerste jaren zulk eene belangrijke bate moet
prijs geven, terwijl ons te wachten staat zulk eene groote vermindering
in inkomsten van Rijkssubsidie voor onderwijs. Mij dunkt, er is bij
deze zaak geen dringende haast, er wordt niets mede bedorven wan-
neer wij de behandeling van dit voorstel eenige maanden uitstellen.
Ik zou daarom wel de volgende motie willen voorstellen:
De \ergadering gezien het ontwerp betreffende de verlaging van
den gasprijs, besluit de behandeling van en de stemming over dit
ontwerp uit te stellen tot een nader te bepalen dag.
Ik heb die vraag in den Raad willen brengen met het oog op een
voorzichtig financieel beleid.
De motie wordt voldoende ondersteund en maakt derhalve een
onderwerp van beraadslaging uit.
De heer 1>ool. M. d. V.Het is vooral het laatste woord van den
heer Fockema Andreae dat mij noopt een enkel woord over de motie
te zeggen.
De motie wordt voorgesteld, zooals de heer Fockema Andreae zegt,
met het oog op een voorzichtig financieel beleid. Nu meen ik dat
onze financiën wel betrokken kunnen zijn bij bet ingediende wets
ontwerp betreffende het lager onderwijs, maar niet in die mate als
wordt ondersteld. Het komt mij voor dat de heer Fockema Andreae
aan die voorgestelde nieuwe regeling van onderwijs veel te groote
waarde hecht. In de eerste plaats is het onzeker wanneer genoemd
wetsontwerp zal behandeld worden, en in de tweede plaats is het
ook oog onzeker o 1 het wel wet zal worden.
Ik voor mij zou hel daarom zeer verkeerd achten, als om die reden
eene zeer wezenlijke hervorming achterwege moest blijven. In de
indiening \an het wetsontwerp oj» het lager onderwijs zie ik volstrekt
geen reden om met het oog op onze financiën, niet tot eene verlaging
van den gasprijs over te gaan, die in den aanvang eenige mindere
inkomsten kan geven, maar spoedig onze financiën weer zal steunen.
De Voorzitter. Ik ben het volkomen met den heer Bool eens;
slechts een enkel woord wil ik er nog bijvoegen. Het belangrijkste
argument tegen de motie is wel het door den heer Bool genoemde,
nl. de totale onzekerheid of en zoo ja wanneer het wetsontwerp tot
herziening van de wet op het lager onderwijs tot wet verheven en
ingevoerd zal worden. Maar daarbij heeft de heer Fockema Andreae
nog een zeer belangrijk punt van bet wetsontwerp over het hoofd
gezien, hetgeen trouwens niet vreemd is, want ik kan mij natuurlijk
zeer goed begrijpen dat hij nog geene grondige studie van het wets
ontwerp heeft kunnen inakcn. Het wetsontwerp toch, uitgaande van
de onderstelling dat de wet in werking zal treden op den 1 en Januari
1890, bepaalt in art. 4 dat alsnog aan de gemeenten zal worden uit
gekeerd, over het jaar 1890 twee derde gedeelten en over 1891 een
derde gedeelte van hetgeen elke gemeente volgens de nieuwe wet
minder ontvangt, dan waarop zij volgens art. 45 van de oude wet
recht heeft.
Het groote geldelijke nadeel waarvan de heer Fockema Andreae
sprak, wordt derhalve over een zeker tijdsverloop verdeeld. In 1889
blijft de Rijksbijdrage onveranderd: in 1890 zullen wij, aangenomen
dat het cijfer door den heer Fockema Andreae genoemd van ƒ20000 juist
is, slechts f6 ƒ7000 en in 1891 ongeveer 13000 minder ontvangen.
Nu heeft de ondervinding bij de laatste verlaging van den gasprijs
geleerd, dat binnen drie jaren het eerste verlies niet alleen weder
was ingehaald, maar dat de winst zelfs grooter was dan vóór de
prijsverlaging. Ik durf mij vleien dat dit bij deze verlaging ook weder
het geval zal zijn, zoodat ik niet geloof dat de nieuwe wet op
het lager onderwijs, aangenomen zelfs dat zij met 1 Januari 1890 in
werking treedt, aanleiding geeft de zaak uit te stellen; integendeel
meen ik, dat dit zeer verkeerd zou wezen; want indien ons voorstel
wordt aangenomen en de prijsverlaging gerekend wordt met den len
dezer maand te zijn ingegaan, dan bestaat er alle reden om te ge-
looven dat de vermeerdering der winst van de gasfabriek, ruimschoots
tegen het verlies door de verlaging van het Rijkssubsidie te lijden,
zal opwegen.
De heer Fockema Andreae. Al heb ik de overgangsbepalingen niet
genoemd, M. d. Vzij zijn mijn aandacht toch niet ontgaan. Ik geef
u ook toe, dat het 't financieel verlies in de eerste jaren vermindert,
en ik zou dan ook uwe argumenten en die van den geachten Wet
houder voor de financien, den heer liool, doen gelden zoo er haast
bij de zaak ware. Maar nu wij zien in welke richting de wijziging
van de Onderwijswet wordt voorgesteld, en dat, wordt dit ontwerp
wet, wat niet onwaarschijnlijk is, de gemeente een belangrijk geldelijk
verlies zal hebben te dekken, nu doen wij voorzichtiger met als
ik die uitdrukking mag bezigen de kat eerst eens uit den boom
te zien.
De Voorzitter. Zelfs wanneer wij de zeer optimistische beschou
wingen van de Regeering aannemen, dan zou in het jaar 1890 de
nieuwe wet in werking moeten treden en dan zou dat jaar het ver
lies geen 20000 bedragen, maar slechts 1/3 van ƒ20000. Die zes
of zeven duizend gulden kunnen wjjj dan echter weêr met de meer
dere winst van de Gasfabriek hebben ingehaald. Bij de vorige prijs
verlaging was de winst in 1887 dus slechts 2| jaar later van/57000
reeds tot 87000 gestegen.
De heer Fockema Andreae zet ook geheel en al de beginselen op
zij welke hier steeds als aanleiding tot de prijsverlaging hebben ge
golden. Die prijsverlaging veroorzaakt uitbreiding van gebruik en
daardoor meerdere winst. En een ander beginsel is, dat de fabriek
gemeente-eigendom is, en bet produkt dus gebracht moet worden
binnen hel bereik van het grootst mogelijk aantal ingezetenen.
Wij zouden door uitstel in strijd met die beginselen handelen en
dus verkeerd doen de afdoening dezer zaak thans te verdagen.
De beraadslaging wordt gesloten, de motie van den heer Fockema
Andreae in stemming gebracht wordt verworpen met 19 tegen 5
stemmen.
Voor stemden de heeren: Verster van Wulverhorst, Fockema Andreae,
Cock, Was en De Goeje.
Het nieuwe artikel 12 daarop in stemming gebracht, wordt aange
nomen met 22 tegen 2 stemmen, die van de heeren Cock en Verster
van Wulverhorst.
Het voorstel om het besluit den len April 1889 in werking te doen
treden, wordt zonder hoofdelijke stemming aangenomen.
(De heer Koetser verlaat de Vergadering.)
IV. Verzoek van Burg. en Weth. van Leiderdorp, betrekkelijk dem
ping van een gedeelte der Heerensingelsloot.
(Zie Ing. St. n°. 63.)
De Voorzitter. Ik stel voor om dit verzoek nu niet te behandelen
maar aan te houden en wel naar aanleiding van eene tweede, op
deze zaak betrekking hebbende missive van het Gemeentebestuur van
Leiderdorp, die ik den Secretaris verzoek voor te lezen:
Deze missive luidt als volgt:
Leiderdorp, den 17 April 1889.
Door ons is kennis genomen van Uw voorstel aan den Raad tot
afwijzing van ons verzoek om een gedeelte van de stadssingelsloot
voor het perceel Sectie A n°. 1879 te dempen, in hoofdzaak, omdat
dan een gedeelte van die sloot afgesloten zou worden.
Door ons was in deze rekening gehouden met den wensch van
een der bewoners, die er aan hecht voor zijne woning die sloot in
stand te houden, hetgeen tot minder ongerief zou leiden, indien uit
voering werd gegeven aan de verplichting aan P. J. Dingjan opgelegd,
om die sloot daar ter plaatse door een duiker in verbinding te
brengen met de singelgracht.
Wij erkennen echter, dat het den welstand zou bevorderen, indien
die sloot geheel kwam te vervallen, en wij verklaren ons mitsdien
bereid om van af het perceel Sectie A, n'. 1879 tot de eigendommen