21 klasse zenden Hij zegt, dat dit zijn overtuiging is, maar hij bewijst hel niet. Hij had moeten aantoonen, dat de redenen van degenen, die in eenc vrij hooge klasse van inkomsten vallen, en toch voor hunne kinderen de school 2e klasse verkiezen, niet geldig zijn. Dat heeft hij niet gedaan! Ik heb daarentegen het oordeel van het hoofd der jongensschool Ie klasse over deze quaestie medegedeeld, 't welk inhoudt dat het verminderde bezoek aan toevallige oorzaken moet worden toegeschreven. Trouwens, in 't oog loopend groot is deze vermindering niet. Zij wordt voldoende verklaard uit dergelijke omstandigheden als dal er weinig groote gezinnen zich in de gemeente zijn komen vestigen, en dater daarentegen gezinnen met veel kinderen de gemeente metterwoon hebben verlaten. En wat nu betreft de splitsing van de scholen 3e klasse het verwondert mij, dat de Voorzitter gezegd heeft, dat dezelfde argumenten, die in het stuk der Schoolcommissie gediend hebben oin te bepleiten dat geen nieuwe soort van scholen tusschen de bestaande moet ingelascht worden, even goed dienst zouden kunnen doen om het voorstel der splitsing te bestrijden. Ik ontken dit. In beide gevallen is met het oog op de bijzondere omstandigheden onderzocht wat mogelijk en in het belang der gemeente wenschelijk is. Was het uw voornemen, M. d. V om, zooais de heer Juta schijnt te onderstellen, de conclusiën van de Schoolcommissie in stemming te brengen, dan is het niet noodig een amendement voor te stellen. Brengt gij evenwel het voorstel van Burg. en Weth. in stemming, dan heb ik de eer voor te stellen om naast de wijziging in de ver ordening door Burg. cn Weth. voorgesteld ook deze op te nemen, dat de scholen 3e klasse zullen worden gesplitst in twee afdeelingen met verschillend schoolgeld, en dat Burg. en Weth. op de scholen met 15 cents schoolgeld ook kinderen kunnen toelaten van de 6 cents scholen. De Voorzitter. Het amendement door den heer De Goejc voorgesteld, luidt als volgt: «Van de scholen 3e klasse zijn er twee met schoolgeld van 15 cents per week voor één kind, 20 cents voor twee, 25 cents voor drie en 30 cents voor vier kinderen uit een gezin. Burg. en Weth. kunnen op die scholen toelaten kinderen van de beide andere scholen 3e klasse tegen betaling van het daar geheven schoolgeld, zoo voor dezen op die scholen geen plaats is". (De heer Fockcma Andreae verlaat de Vergadering.) De Voorzitter. Thans nog een enkel woord, naar ik hoop tot sluiting der discussie. In de eerste plaats een antwoord aan den heer Juta, naar aanleiding van het incident der Vergadering van 25 October. Al heb ik toen de circulaire van 15 October niet genoemd, toch heb ik toen reeds medegedeeld dat Burg. en Weth. in overleg waren ge treden met de hoofden der scholen over eene eventueel noodig te achten wijziging Overigens doet dit niets ter zake; al ware het voor 't eerst uit deze stukken gebleken dat wij de zaak reeds ter hand hadden genomen, lang vóór dat de heer Juta haar ter sprake bracht, want hij vergete niet dat de brief van 15 October niet de vrucht van een invallende gedachte van het oogenblik is, maar van een reeds voorafgegaan overleg in ons college; en nu meen ik dat van hem had mogen worden verwacht, de erkenning dat hij gedwaald had. En wat nu betreft de profetische geest van den beer Juta, er be staat onderscheid tusschen willen en willen. Over de eene soort sprak ik straks reeds: wat de andere betreft, hij houde mij ten goede dat ik mij niets meer, maar ook niets minder dan elk ander lid van den Raad het recht voorbehoud om eene zaak of regeling die ik niet goed acht ook niet te willen, in dien zin dat ik haar in dat geval bestrijd en er tegen stem. Den 25en October echter merkte ik niets anders op dan dat de heer Juta verkeerd deed met incidenteel, bij de behandeling van een artikel der begrooting eene stemming te willen uitlokken, over een voorstel van zeer diep ingrijpenden aard. Hoe diep blijkt nu wel uit de woorden van den heer Juta zelf, die niettegenstaande de vele gegevens die wij sedert dien tijd hebben verzameld, en de uitstekende uiteenzetting der zaak door de Schoolcommissie, geen tijd had haar zoo grondig te onderzoeken, dat hij in staat is oin eene wijziging in de Verordening voor te stellen. Ik geloof dus wel dat mijn verzet op den 25en October om de zaak zoo incidenteel te behandelen vol komen gerechtvaardigd is, al schijnt de heer Juta dat zelfs nu nog niet te willen erkennen. De heer Juta \erwondert zich dat de hoofden der scholen le klasse niet zijn geraadpleegd. Ik begrijp ook nu nog niet waarom wij het advies dier hoofden zouden hebben moeten inwinnen. De vraag, of op de scholen 2e klasse ook kinderen werden toegelaten, die eigenlijk op hunne scholen thuis behoorden, behoefde niet aan de hoofden der scholen le klasse te worden voorgelegd. Zij zouden, dunkt inij. die vraag met een wedervraag hebben kunnen beantwoorden nl. deze; Zoudt u dit niet liever vragen aan de hoofden der scholen 2e klasse? Een der argumenten van den heer Juta in zijne dupliek heeft mij bijzonder gefrappeerd. Het is de klacht dat wij hem alleen met uit zonderingen bestrijden. Maar de geheele quaestie, door dien gcachtcn spreker opgeworpen, is eene uitzondering; de kinderen van meerge- goeden bezoeken de scholen le klasse en slechts bij uitzondering gaan zij naar scholen, waar zij, volgens den financieelen toestand hunner ouders niet thuis behooren. En als wij hem nu aantoonen dat die uilzondering, zelfs met de willekeurig door hem getrokken grens van het betalingsvermogen der ouders, minder groot is dan hij be weert, heeft hij, dunkt mij allerminst het recht te klagen dat wij hem met uitzonderingen afwijzen. De heer Juta gaf een middel aan de hand, om ouders die om t bijzondere, niet om financieele redenen hunne kinderen naar de scholen 2e klasse zenden, toch een hooger schoolgeld te laten betalen, nl. door die ouders het verschil van schoolgeld met de scholen le klasse in de Gemeentekas te doen storten. Als de heer Juta een middel weet om dit denkbeeld praktisch uitvoerbaar te maken, dan zal ik het gaarne overwegen, wanneer de wet er zich niet tegen verzet. Voor 't tegenwoordige geloof ik niet dat iemand daartoe ge dwongen kan worden. En nu een enkel woord over hetgeen ik gezegd heb over hel i rapport van de Schoolcommissie. Wat ik bedoel? Nadat de commissie de denkbeelden van den heer Juta besproken heeft, komt zij tot deze conclusie. Op zijn zachtst genomen zou een nieuwe classilicatic als de voorgestelde een sprong in het duister zijn, waarvan de gevolgen niet berekend kunnen worden. Welnu, het betoog der Schoolcom missie betreffende de scholen 3e klasse brengt mij tol volmaakt de zelfde conclusie. Zij erkent zelve dat alles onzeker en onbekend, althans zeer weinig bekend is. Zij releveert de onderstelling der hoofden van de scholen 3e klasse dat voor ongeveer de helft der kinderen 15 ets. schoolgeld kan worden betaald, om er de opmer king aan toe te voegen, dat wij niet leeren waarop die bewering steunt. «Waarschijnlijk" laat zij er op volgen, »ligt de waarheid in het midden en mogen wij dit getal op één derde begrooten." Maar waarop dit gevoelen steunt, leeren wij evenmin. Alles in het ge heele betoog steunt op gissingen, waarschijnlijkheden en onwaar schijnlijkheden en op het ter zijde stellen van het eenige gegeven waarvoor althans eenige, zij het ook een (even als de rest) min ver trouwbare grond bestaat, nl. de fictieve inschrijving. Op dit alles past dunkt mij geene andere dan deze conclusie: »Op zijn zachtst genomen zou een nieuwe classificatie als de voorgestelde een sprong in het duister zijn, waarvan de gevolgen niet berekend kunnen worden." En wat anlwoorde men ons nu op onze argumenten, aan de fic tieve inschrijving ontleend? Dat eene definitieve inschrijving waar schijnlijk wel gunstiger resultaat zal geven! Waarom «waarschijnlijk" weet ik niet en «waarschijnlijk" weet dit niemand: maar als men ons een onderzoek opdraagt en wij leggen u het resultaat daarvan voor, dan gaat het toch niet best aan om, als het niet naar wensch uitvalt te zeggen, «het zal waarschijnlijk wel niet juist zijn". Inderdaad had men ons dan de moeite van het onderzoek wel kunnen besparen. Het amendement van den heer De Goeje is eigenlijk precies het zelfde als wij voorstellen «excepté que e'est tout le contraire." Vóór het amendement stemmen, is hetzelfde als stemmen tegen ons voorstel. Ik heb dus geen het minste bezwaar om het eerst in stemming te brengen. De heer Juta. M. d. V.! De Schoolcommissie zegt in haar rapport dat eerst moet worden uitgemaakt, of het mogelijk en wenschelijk is, eene bepaling te maken, waarbij de toelating tot de scholen 2e klasse ontzegd kan worden aan kinderen wier ouders in staat geacht worden, het schoolgeld voor de scholen le klasse te betalen. Wanneer de Schoolcommissie van dat oordeel is, moet dit dan niet eerst worden uitgemaakt? De Voorzitter. Wanneer iemand daartoe een voorstel doet, heb ik er niets tegen; maar wij behandelen nu alleen het voorstel van Burg. en Weth. Met alle waardeering van het advies der School commissie zijn wij toch niet verplicht bij het formuleeren onzer voor stellen dezelfde volgorde in acht te nemen als zij. Nu komt in stemming ons voorstel met het araendement van den heer De Goeje. De heer Juta. M. d. V.! Zoudt U niet kunnen besluiten om het voorstel van Bnrg. en Weth. luidende: «Op grond van een en ander geven wij Uwe Vergadering in overweging geene veranderingen als in de Raadszitting van 25 October jl. zijn besproken in de regeling der schoolgeldheffing en in de classificatie der scholen aan te brengen" te splitsen. Want zjjn onder dit voorstel eigenlijk geen twee voorstellen be grepen; mijn voorstel en dat van de Schoolcommissie? De Voorzitter. Voor zoover ik weet hebt U geen voorstel inge diend. Wij hebben twee zaken in een voorstel samengevat; dit is zeer goed voor splitsing vatbaar. Wanneer iemand daartoe het voor stel doet heb ik er niets tegen. Wilt u voorstellen om wanneer het amendement van den heer De Goeje mocht worden aangenomen, nog te stemmen over onze conclusie wat betreft de schoolgeldheffing op de scholen le en 2e klasse, dan staat u dit natuurlijk vr(j. Burg. en Weth. stellen voor oin in die schoolgeldheffing geenerlei wjjziging te brengen. De heer Juta. Wanneer ik u goed begrijp meent u dat de regeling der schoolgeldheffing, waarvan in het voorstel van Burg. en Weth. sprake is, alleen slaat op eene regeling der schoolgelden van scholen 2e en 3e klasse. De Voorzitter. Wjj stellen voor geenerlei wijziging te maken in sehoolgeldheffing, dus ook niet voor de scholen 2e en 3e klasse. De heer Juta. Mag ik zoo vrij zijn de splitsing voor te stellen zooeven door U aangegeven, zoodat afzonderlijk kan worden gesterad over het voorstel van Burg. en Weth. 1°. om geene veranderingen als in de Raadszitting van 25 October jl. zijn besproken, aan te brengen, en 2°. om geen verandering te brengen in de schoolgeldheffing en in de classificatie der scholen. Dan zal men eene zuivere stemming over mijn denkbeeld, en over het voorstel der Schoolcommissie krijgen. Daartegen kunnen geene bedenkingen zijn, ook wanneer men het niet met mij eens is. De Voorzitter. De heer Juta stelt voor om eerst te stemmen over onze conclusie om geene veranderingen te brengen in de schoolgeld heffing, ook wat betreft de scholen le en 2e klasse; en daarna over het amendement van den heer De Goeje. Wordt dit laatste aange nomen dan vervalt natuurlijk het voorstel van Burg. en Weth. Het voorstel van Burg. en Weth. om geene veranderingen aan te brengen in de regeling der schoolgeldheffing van de scholen le en 2e klasse in stemming gebracht, wordt aangenomen met 17 tegen 4 stemmen. Tegen stemden de heeren: Zillesen, Van der Hoeven, Cock en Juta.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1889 | | pagina 7