17 er in te kennen, dat de bevolking van de scholen 3e kl. sterk uit een loopt, dat men die gevoeglijk zou kunnen splitsen, en dat ver scheidene ouders gaarne een hooger schoolgeld zouden willen betalen mits er eene splitsing plaats hebbe. Zij zijn zelfs zoover gegaan, dat zij het getal ouders van leerlingen der scholen 3e en 4e kl., die wel een schoolgeld van 15 cents zouden kunnen betalen, op 1500 hebben geschat. De Schoolcommissie heeft gemeend niet zoo ver te moeten gaan, maar gelooft dat er toch wel degelijk 1000 leerlingen op de 3000 in die termen vallen, zoodat men dan een klimax zoude krijgen van 1000 leerlingen, die niets, 1000, die G cents, en 1000, die 15 cents betalen. Ik geloof, dat deze schatting niet ver van de waarheid af zal wezen. Nu is er wel een onderzoek ingesteld eene fictieve inschrijving die voor een schoolgeld van 15 cis. slechts 680 leer lingen heeft opgeleverd, maar de Schoolcommissie heeft gemeend haar voorstel toch te moeten handhaven, omdat de qjfers wel wat sterk uitcenloopen, en omdat men mag aannemen dat van de school van den heer Brouwer wel wat meer leerlingen zullen overgaan. In de eerste opgaaf werd een getal van 130 leerlingen opgegeven die wel een schoolgeld van f 9.zouden kunnen betalen; a fortiori kan men althans dit getal verwachten, als het schoolgeld slechts f 7.50 zal zijn ik heb den heer brouwer nog niet nader kunnen spreken, maar de heer Van der Harst meent, dat het cijfer voor zijne school wel 180 zou worden. Ik geloof dus, dat een proef wel eenigen kans van slagen zou hebben. Verder is door Burg. en Weth. het bezwaar geopperd, dat als kin deren, die 6 ets. betalen, geplaatst zouden worden op de 15 cents scholen, voor de ouders de redenen, waarom zij meer wilden betalen, zou worden weggenomen. De Schoolcommissie heeft echter ook in overweging gegeven, dat men tijdelijk een afdeeling van de eene naar de andere zou overplaatsen, ze nl. eenvoudig daar onder dak brengen zonder dat zij in het verband van die school opgenomen zou worden, met behoud van haar eigen hoofd. Er zou zoodoende wel degelijk eene afscheiding tusschen deze gedetacheerde kinderen van de 6 centsschool, en die der 15 centsschool blijven bestaan. Een ander bezwaar van Burg. en Weth. is, dat er eerlang een wij ziging van de Wet op het Lager Onderwijs te verwachten is, en dat naar aanleiding van die nieuwe wet ook hier ter stede de school geldhelling vermoedelijk zal moeten worden gewijzigd. Of dit argument eenige kracht heeft, durf ik niet beslissen. Ik voor mij zie de moge lijkheid niet in, dat, tengevolge eener andere wettelijke bepaling om trent de schoolgeldheffing, eene welgeslaagde splitsing der scholen zooals is voorgesteld, weder zou moeten worden opgegeven. Dit is zeker, dat wij thans de proef moeten nemen of nooit. Wanneer wij nu op al de scholen, ook op de eerlang te openen school 3e klasse, het schoolgeld van 6 cents behouden, dan gaat het niet aan, naderhand in eens op twee scholen hooger schoolgeld te gaan invoeren. De Raad dient dus wel te overwegen of hij het schoolgeld van 6 cents voor goed onveranderd wil laten of niet. Ik moet nog even doen opmerken dat op pag. 23 1ste kolom einde eerste alinea een regel is uitgevallen, waardoor er nu vrij wel onzin staat. Men leest daar: »dit blijkt daaruit dat er op de scholen 1ste klasse zijn wier ouders veel minder inkomen hebben dan eenigen". Hierop moet volgen: »die hunne kinderen naar de scholen 2e klasse zenden, en dat er ouders zijn die hunne kinderen deels naar de scholen le klasse deels naar de scholen 2e klasse zenden''. De heer Was. M. d. V.! Het was aanvankelijk mijn voornemen om alleen te spreken over de wijzigingen door Burg. en Weth. voorge steld op het rapport der Plaatselijke Schoolcommissie. De rede van den heer Juta noopt mij evenwel hem met een enkel woord te ant woorden. De heer Juta heeft het is reeds door den heer De Goeje weder- legd het rapport der Schoolcommissie van partijdigheid beschuldigd. Nu meen ik op mij zeiven te mogen wijzen als een levend argument tegen die beweering van den heer Juta Hij weet toch dat ik aan vankelijk aan zijne zijde gestaan heb en ook van oordeel was dat er maatregelen moesten genomen worden om kinderen die eigenaardig te huis behooren op de scholen Ie klasse te weren van de scholen 2e klasse. Ik ben daarvan geweest een groot voorstander en heb ook aan het onderzoek daaromtreht in de Schoolcommissie een werkzaam aandeel genomen. Maar hoe warm voorstander van het stelsel van den heer Juta, ben ik toch na dat zeer nauwkeurig onderzoek tot de overtuiging gekomen dat het noch wenschelijk, noch noodzakelijk is dit stelsel vooralsnog op onze scholen le en 2e klasse in te voeren. Ik acht het volkomen in overeenstemming met de wettelijke voor schriften dat in de verordening een dwangmiddel worde gedecreteerd; ik geloof niet dat de wet zulks verbiedt. Maar aan den anderen kant zijn de gevallen waarin werkelijk aan misbruik kan gedacht worden zoo gering in aantal, dat het mij niet wenschelijk voorkomt om inbreuk te maken op de vrijheid der ouders om hunne kinderen te plaatsen op die scholen welke zij het meest geschikt achten. De heer Juta kan hel rapport niet van partijdigheid beschuldigen waar in den boezem der Commissie zelve een warm voorstander was van zijn stelsel. Wat nu betreft dc afwijkingen door Burg. en Weth. voorgesteld op de voorstellen der Schoolcommissie, in de eerste plaats wordt door Burg. en Weth. voorgesteld om op de school van mej. Winkler meer schoolgeld te heffen in de drie hoogste klassen dan in de drie laagste klassen. Dit is eene afwijking van het advies der Schoolcommissie waarmede ik mij volkomen kan vereenigen. Op die wijze zal de zaak geregeld worden op dezelfde wijze als op de school van den heer Van Wijk, waar dezelfde regeling bestaat, en in de drie hoogste klassen een hooger schoolgeld wordt betaald, dan in de laagste klassen. Ik kan mij evenwel niet vereenigen met de tweede wijziging. De Schoolcommissie heeft voorgesteld, dat men bij de inwerkingtreding van de nieuwe school zou krijgen twee scholen voor onvermo- genden, twee scholen voor minvermogenden, met een schoolgeld van 6 cent per week, en twee scholen voor de kleine burgerij met een schoolgeld van 15 cent per week. Wanneer dit stelsel werd aange nomen, dan zouden, naar het oordeel van de Schoolcommissie, de scholen op een uitstekende wijze over onze gemeente zijn verdeeld; men zou nl. in het Noordelijk en het Zuidelijk deel een school krijgen van de drie soorten: voor onvermogenden, voor minvermogenden en voor hen, die een eenigszins hooger schoolgeld kunnen betalen. En dat zou eene regeling zijn, die, uit het oogpunt eener classificatie, werkelijk goed genoemd zou kunnen worden. Waarop steunt het stelsel van de Schoolcommissie? Hierop, dat bij onze schoolverordening regel is: schoolgeldheffing. En wanneer men nu den werkclijken toestand nagaat, dan ziet men dat er scholen voor on- en minvermogenden zijn, maar dat er geen voor de volks klasse, die een iets hooger schoolgeld kan betalen, worden gevonden. En die toestand acht ik niet in overeenstemming met de wet op het lager onderwijs. Het stelsel van de wet vindt men in art. 40 der wet lager onderwijs. »Ter tegemoetkoming in de kosten, welke voor rekening der gemeente blijven kan eene bijdrage van ieder schoolgaand kind worden geheven.'' Wij hebben bij dc invoering van de verordening .schoolgeldheffing aangenomen als regel; en nu stelt het laatste lid van dat art. 46, de uitzonderingen op dien regel. Het zegt: «Bedeelden en zij, die, schoon niet bedeeld, onvermogend zijn, wor den niet, de minvermogenden niet of slechts voor een gedeelte aan de heffing onderworpen." De beteekenis van art. 46 en de gestelde uitzonderingen is dus deze: dat in gemeenten, waar men tot schoolgeldheffing besloten heeft, alleen kosteloos onderwijs gegeven wordt aan bedeelden en onvermogenden, en dat dc minvermogenden niet of slechts gedeeltelijk aan de heffing zullen onderworpen zijn. Wie zijn minvermogend Volgens de wet alleen die personen, welke op de grens van het on vermogen staan; die niet zoo vermogend zijn om het volle school geld te betalen doch die toch iets betalen kunnen. Wanneer ik nu echter het stelsel van de wet in verband breng met de bestaande toestanden in deze gemeente, dan zie ik dat men als minvermogenden aanmerkt de geheele klasse, die ligt tusschen de onvermogenden en de leerlingen der scholen 2e klasse. Ieder dus, die het schoolgeld van de scholen 2e klasse niet kan betalen, is minvermogend. Dit is een toestand, die de verordening niet ge wild heeft, en waarin wij op dit oogenblik verandering kunnen brengen, 't Is inderdaad juist wat in het advies van de hoofden der scholen 3e klasse gezegd wordt: »Er is in de gemeente Leiden eene klasse van menschen, die boven de gewone volksklasse slaat, doch wier inkomsten niet toereikende zijn om hunne kinderen naar eene school 2e klasse te zenden, of die met het oog op hunne latere vakopleiding de voorkeur geven aan een beperkter leerplan, dan op de scholen 2e klasse gevonden wordt. Het zijn timmerlieden, die voor eigen rekening werken, soms met één knecht, kleine metselaarsbazen van gelijken rang, kleermakers, goudsmeden, tuinlieden, kantoor- en winkelbedienden, depóthouders van een broodfabriek, meesterknechts, kleine ambtenaren, militairen met den rang van onderofficier, kleine winkeliers, en nog tal van andere personen, behoorende tot de nijvere bevolking." Ziedaar de klasse van ingezetenen, die wij rekenen tot de minver mogenden, maar die niet volgens den zin van de wet op het lager onderwijs, daartoe gerekend kunnen worden. Want onder miHvermogend verstaat de wet op het lager onderwijs ouders die staan op de grens van onvermogen. Eenmaal in de verordening het stelsel van schoolgeldheffing aan genomen moeten er ook voor de volksklasse scholen zijn niet alleen voor minvermogenden bestemd, maar scholen waar een betrekkelijk gering schoolgeld b. v. van 15 cent per week geheven wordt. Dit nu heeft de Schoolcommissie geleid tot het indienen van haar voorstel, dat juist nu in uitvoering dient te worden gebracht. Want is eenmaal de nieuwe school ingericht voor minvermogenden, dan gaat het moeielijk daarin wijziging te brengen. Tegeu dit stelsel van de Commissie zijn door Burg. en Weth. enkele bezwaren ingebracht, die evenwel, mijns inziens, grootendeels reeds wederlegd zijn door den heer De Goeje. In de eerste plaats vreezen Burg. en Weth. dat de scholen met 15 cents schoolgeld niet genoeg, die met 6 cents schoolgeld daarentegen overbevolkt zullen worden, zoodat wij in de toekomst weldra eene school voor minvermogenden te bouwen zullen hebben. Dit bezwaar telt de Schoolcommissie niet groot. Zeer zeker geef ik dadelijk toe, dat bij elke nieuwe regeling of proefneming men niet nauwkeurig den uitslag daarvan kan aangeven. Uit de voorloopig genomen proef zou volgen dat 680 leerlingen bereid zijn een school geld van 15 cents te betalen. 11e heer De Goeje heeft echter reeds opgemerkt, dat de Schoolcommissie aan die voorloopige proef niet veel hecht. Uit de opgaven der onderwijzers toch, dat van school n°. 1 zouden overgaan 150 kinderen, van school n°. 2 60 en van school n°. 3 470, blijkt onomstootelijk, dat de ouders de hun toegezonden circulaire niet goed begrepen hebben, of dat de eene onderwijzer meer heeft medegewerkt om de proef te doen slagen dan de ander. Ik geloof dat dit laatste wel het geval zal zijn. Nu mag men aannemen dat het hoofd der school ne. 3, de heer Wuyster, zeer heeft medegewerkt in den zin der circulaire, zoodat wellicht sommige ouders, die zich bereid verklaard hebben 15 cent te betalen, daarover later berouw zullen hebben, maar het toont toch altijd aan dat 470 ouders willen betalen 15 cent en dus niet meer kunnen beweren tot de minvermogenden in den zin der wet te be hooren. Daarentegen zullen van de andere scholen wel wat meer leerlingen 15 cent kunnen betalen, dan de voorloopige proef aangeeft. De Schoolcommissie meent derhalve dat wanneer eenmaal de proef definitief zal genomen worden en de onderwijzers werken allen daartoe krachtig mede, ook de scholen van 15 cents genoegzaam zullen bevolkt worden, terwijl ook op de scholen voor minvermogenden geen gebrek aan ruimte zal ontstaan. Maar gesteld dat de definitieve proef de voorloopige bevestigt, dan nog zullen wij niet in verlegenheid zijn, want in de verordening kunnen wjj Burg. en Weth. machtigen om

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1889 | | pagina 3