101 rekening van den lieer Was. De lieer Was heeft ons medege deeld dat het besluit der Schoolcommissie met bijna eenparige stemmen was genomen. Ik. geloof dat de Schoolcommissie bijna met ongeveer dezelfde eenparigheid met den heer Was in gevoe len zou verschillen aangaande zijne opvatting over het al of niet letterlijk volgen van haar advies. De heer Was. M. d. V.! Hetgeen U daar zooeven zegt mag ik niet onbeantwoord laten. Ik heb de zaak vooral daarom ter sprake gebracht, omdat in deze hoegenaamd niet gelet is op het advies van de Schoolcommissie, terwijl in het voorstel van Burg. en Wctli. ge zegd wordt dat de Commissie het volkomen eens is met Burg. en Weth. De Raad heeft het voorstel ontvangen zonder het advies van de Schoolcommissie te kennen. Men is afgeweken van de gewoonte om de adviezen van ons college over te leggen en te doen drukken; ik weet wel, dat ons rapport in de Leeskamer heeft gelegen, maar de meeste leden van den Raad hebben er daar geen kennis van genomen, omdat zij uit het voorstel van Burg. en Weth. moesten opmaken, dat het advies slechts eene eenvoudige ondersteuning van het voorstel bevatte. Wanneer men toch in het advies van Burg. en Weth. leest, dat de Schoolcommissie uitbreiding van het personeel noodig acht, dan heeft ieder lid van den Raad, die niet levens lid is van de Schoolcommissie, recht om te denken, dat dé Schoolcommissie het met het voorstel van Burg. en Weth. volkomen eens is. Als lid van de Schoolcommissie acht ik mij dan ook zeer zeker gekrenkt, niet, omdat haar advies niet gevolgd wordt, maar omdat haar advies niet behoorlijk aan den Raad is medegedeeld. Ofschoon ik natuurlijk de subjectieve meening van een ander lid dier Commissie respecteer, wil ik toch ook doen uitkomen, dat nadat de Schoolcom missie kennis had genomen van de voorgenomen overplaatsing van de Weeskinderen, zij toch bij haar eerste advies is blijven volharden, omdat de overplaatsing van een 30tal kinderen aan de Schoolcommissie geen afdoende maatregel voorkwam. Wij hebben tweemaal over deze zaak vergaderd, en met medewerking van den heer De Goeje zijn wij bij onze eerste meening gebleven. De heer De Goeje. Mag ik even het woord over dit incident, M. d. V.? De voorstelling van zaken van den heer Was is nl. niet volkomen juist; men zou den indruk krijgen alsof er een tweede ver gadering door de Schoolcommissie over deze zaak gehouden is nadat het besluit tot verplaatsing der Weeskinderen genomen was. Dat is echter niet het geval! De Schoolcommissie had op een in hare handen gesteld verzoek van den heer Prins om vermeerdering van personeel geadviseerd, eerst het getal kinderen beter over de twee scholen voor onvermogenden te verdeelen en dan het onderwijzend personeel te regelen. In deze vergadering was de secretaris niet aanwezig. Waarschijnlijk omdat hij het verhandelde niet goed begreep, zijn wij nog eens samengeroepen. In die tweede vergadering heeft de School commissie eerst besloten haar besluit van de vorige vergadering te handhaven. Daarna bij het spreken over de wijkverdeeling heb ik zelf de vraag geopperd waarom de Weeskinderen, die in de wjjk van den heer Prins wonen, toch bij den heer Van der Heyde waren ge bleven, en aan den heer Ketwich gevraagd hoe groot hun aantal wezen zou! Wij zijn dus eenvoudig bij ons advies gebleven, waarvan een betere verdeeling der wijken eigenlijk de hoofdzaak was. De heer Van der Hoeven. Ik vraag het woord, M. d. V.! om een motie van orde voor te stellen. Naar aanleiding van den loop, dien deze beraadslagingen genomen hebben, is 'tnict wenschelijk, dat de Raad reeds nu eene beslissing geeft. Ik ben 't volkomen met den heer Was eens, dat stuk nc. 252 ons eenigermate op een dwaalspoor heeft gebracht. De daarin voor komende zinsnede: «Onder mcdcdeeling dat zoowel de Arrondissemcnts- Schoolopziener als de Plaatselijke Schoolcommissie eene uitbreiding noodig achten, geven wij Uwe Vergadering alsnu in overweging, enz." heeft er toe geleid (ik betreur het nu en ik neem mij voor het in 't vervolg niet meer na te laten), dat ik niet naar de Leeskamer ben gegaan, om mij te vergewissen of de indruk dien ik daarvan kreeg, nl dat alle autoriteiten, de Schoolcommissie, de Wethouder van Onder wijs en het Dagelijkseh Bestuur in zijn geheel, het over deze zaak eens waren, volkomen juist was. Ik dacht de zaak is gezond en zal nu goed geregeld zijn. Maar nu hooren wij eerst in deze Vergadering dat zulks niet het geval is. Nu hooren wij dat althans bij een deel van de Schoolcommissie eene zekere gevoeligheid bestaat, die ik niet gaarne verder zou opwekken of vermeerderen. En dan meen ik dat het in elk geval wenschelyk zal zijn, dat de Schoolcommissie nog nader worde gehoord over het voorstel van Burg. en Weth. zooals het nu voor ons ligt. Dat is de eerste reden voor mijn voorstel, om thans de discussiën over deze zaak te schorsen. De tweede reden is dat de Vergadering vrij onvoltallig is. Het gevaar dreigt dat wij, het voorstel van Burg. en Weth aannemende, daardoor de Schoolcommissie zullen froisseeren. Een dergelijk besluit moet, meen ik, zeer zeker in eene onvoltallige vergadering worden vermeden. De derde reden voor schorsing is, dat de gehcele quaestie eigen lijk neerkomt op cijfers, die ons echter niet volledig bekend zijn. Wal het getal leerlingen betreft weten wij één cijfer goed, dat van 4H kinderen bij den heer Prins; maar wij kennen niet het getal kinderen op de school van den heer Van der Heyde. U hebt, M. d. V., het vermoeden geuit dat dit zou zjjn 580. 580 411 maakt 991. U hebt er toen tevens bijgevoegd, dat op beide scholen te zamen zeker meer dan 1000 leerlingen zijn. Dat klopt derhalve niet. Het is ook mogelijk dat het getal van 580 nog te hoog is, wellicht is het maar 530. In ieder geval, het juiste cijfer moet ik kennen om een besluit te kunnen nemen. Want op de school van den heer Prins zijn 10 onderwijzers, b(j den heer Van der Heyde 14, te zamen dus 24. 24x40 is 960; en wanneer derhalve het gezamenlijk getal leerlingen niet meer dan 960 bedraagt, bestaat de mogelijkheid die de heer Was voorziet, dat met eene nieuwe wijkverdeeling zoowel leerlingen als leeraars van de school van den heer Van der Heyde zullen overgaan naar de school van den heer Prins, en dat met het tegenwoordige personeel de gcheele zaak geregeld zal kunnen worden overeenkomstig de verordening. Zoolang wij dus niet positief weten, hoe groot het getal kinderen is op de school van den heer Van[der Heyde, zoolang kunnen wij ook geenc juiste en op goede gronden rustende be slissing nemen. Om deze redenen heb ik de eer voor le stellen, de beraadslaging over het voorstel van Burg. en Weth. te schorsen en middelerwijl een nader advies van de Schoolcommissie in te winnen. De motie van den heer Van der Hoeven wordt voldoende onder steund en maakt derhalve een onderwerp van [beraadslaging uit. De heer Van Hamel M. d. V.! Het komt mjj voor dat het ren- voyeeren naar de Schoolcommissie ons niets verder zal brengen, want wal zal die Commissie anders kunnen doen dan bij haar eerste besluit te blijven. Met nagenoeg eenparige stemmen heeft zij gemeend dat eerst de wijkverdeeling veranderd moest zijn. Zij kan nu toch niet een geheel ander advies geven. Om die reden kan ik het nut niet inzien gelegen in eene schorsing van deze zaak. De heer De Goeje. M. d. V.! Ik verschil in opinie met den heer Van Hamel, en acht het wenschelijk dat de motie worde aange nomen. Zooals nu blijkt is er verschil van opvatting zelfs tusschen de hier aanwezige leden der Schoolcommissie, weshalve het wenschelyk is, de Commissie nog eens over de zaak te raadplegen. Ik geloof niet dat het van de Commissie te wachten is, dat zij zal antwoorden: Wij hebben nu eenmaal onze meening uitgesproken en willen der halve verder niet over de zaak beraadslagen." Wanneer zij bij nader onderzoek meent dat wel tot definitieve benoeming van een onder wijzer kan worden overgegaan, dan zal zij zeker daartoe adviseeren, in weerwil dat zij daardoor den schijn van inconsequentie op zich zou laden De Voorzitter. Ik kan niet adviseeren tot aanneming van de motie van den heer Van der Hoeven. De voornaamste grond van den voorsteller is, dat hij uit ons rapport had opgemaakt, dat de Schoolcommissie het met Burg. en Weth. in deze zaak geheel eens was. 't Is nu echter voldoende uit de debatten gebleken, dat de beide colleges het in principe eens zijn, maar alleen van meening verschillen over de wijze van uitvoering; wij willen een vasten onderwijzer aan stellen en de Schoolcommissie wil tijdelijk, door plaatsing van één of twee adspirant-onderwijzers in de behoefte voorzien. De heer Van der Hoeven heeft zich ook vergist, waar hij het ge- heele aantal kinderen door 40 deelde, om tot het getal van onder wijzers te komen; wij berekenen de onderwijzers niet naar het aantal kinderen, maar naar het aantal klassen en naar het aantal kinderen in eene klasse; daardoor komen wij meenigmaal tot een grooter getal onderwijzers dan in verhouding van een op 40 kinderen, 't Kan b. v. zijn dat de hoogste klasse 20 leerlingen telt en de laagste 60 of meer dan hebben wij voor twee klasse, zelfs drie onderwijzers noodig. Wij zyn nu ongeveer twee uur bezig geweest met deze zaak te bespreken, en als dat geen ander resultaat zou hebben, dan dat men een nader advies van de Schoolcommissie wenscht te ontvangen, dan hadden wij die discussiën wel achterwege kunnen laten. Ik zie daarom geen nut in dit uitstel. De discussiën worden alsnu gesloten. De motie van den heer Van der Hoeven in stemming gebracht wordt aangenomen met 10 tegen 8 stemmen. Voor stemden de heeren: Schneither. Fockema Andreae, Was, De Goeje, Du Rieu, Juta, Kaiser, Ticleman, Van der Hoeven en Driessen. Tegen stemden de heeren: Zillesen, Van Buttingha Wichers, Alma, Van Hamel, Le Poole, Van Reenen, Knappert en de Voorzitter. VIII. Verzoek van Dr. B. Kruytbosch, om ontslag als leeraar in de oude talen aan het Gymnasium. (Zie Ing. St. n#. 256.) Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming met ingang van 1 Februari 1889 een eervol ontslag verleend. IX. Idem van H. Dietrich, om stoeptreden te maken in de Pieters- kerk-Choorsteeg. (Zie Ing. St. n°. 258.) Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming gunstig beschikt. X. Voorstel omtrent de verhuring van een gedeelte van het 'Raam- land onder Leiderdorp. (Zie Ing. St. n°. 259.) Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen.- XI. Verzoek van C. J. Van der Loo c. s., betrekkelijk eene demping van een gedeelte der sloot langs de Haarleminertrekweg enz. (Zie Ing. St. n°. 260.) Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming gunstig beschikt. Niemand verder het woord verlangende, wordt de Vergadering gesloten. Te Leiden ter Boekdrukkerij van GEBROEDERS MURE.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1888 | | pagina 5