100 volgen. Maar waar de lieer Was erkent dat meerdere hulp jioodig is en in de toekomst door eene veranderde wijkvcrdeeling nog noodi- gcr zal blijken, daar zie ik geen enkele reden om niet inedc te gaan met liet voorstel van Burg. en Wctli. 0111 die hulp thans in eens en voorgoed te geven. De heer Was. Wanneer de heer Alma voor het voorstel van Burg en Wctli. wil stemmen op de gronden door hem aangegeven, dan kan hij er ook gerust legen stemmen, want ik heb niets van dat alles gezegd Ik heb gezegd, dal overplaatsing van leerlingen van de school van Van der Heyde naar die van Prins bijvoorbeeld dit gevolg zou kunnen hebben, dat klassen van 17 of 19 leerlingen lot een grooler getal werden aangevuld, en dal uit de vermenging van de leerlingen der beide scholen zou kunnen voortvloeien, dal er geen vermeer dering van personeel noodig was; natuurlijk zal men nooit een onder wijzer voor 2 of 3 leerlingen aanstellen. De lieer Van Hamel zal zich zeker herinneren, dat hel besluit van de Schoolcommissie met algemeene stemmen op één na genomen is, en wie dat lid geweest is, zullen de leden van den Raad nu wel kunnen begrijpen. De lieer Prins heeft de vermeerdering van personeel al in Juli ge vraagd. De Schoolcommissie begreep echter, dat de fout niet lag in te geringe onderwijskrachten, doch in het te gering aantal leerlingen. Bene andere wijkvcrdeeling was dus noodig om hel kwaad voor goed te verhelpen. Later bleek, dat niet eens de hand werd gehouden aan de beslaande wijkvcrdeeling, en nu de kinderen uit het Weeshuis die bij Van der Heyde school gingen, ofschoon zij daar niet lliuis hoorden, naar de school van Prins zijn overgeplaatst, klom daar wel het aantal leerlingen, zoodal nu zeer zeker tijdelijke hulp noodig is, doch niet voldoende om van de voorgestelde wijziging in de wijk vcrdeeling af te zien. Lalen wij dus nu ook eerst het resultaat van de nieuwe wijkvcrdeeling afwachten en daarna de onderwijskrachten op de scholen definitief regelen. Terecht heeft de heer Fockema Andreac et op gewezen, dat hier geen pcriculum in mora is. De Schoolcommissie heeft geadviseerd om eerst een nieuwe wijkvcrdeeling te maken, en waarom zullen wij dien raad niet opvolgen, en wel dien van den lieer Prins, die in Juli 11. reeds om vermeerdering van personeel gevraagd heeft Waarom niet eerst een onderzoek instellen, dal niets schaadt? Ik geloof per soonlijk ook, dat het zeer goed mogelijk is, dat er een definitiever! onderwijzer noodig is, maar in afwachting, dat wij die zekerheid erlangd hebben, kunnen wij toch lijdelijke hulp nemen. Ik blijf 't daarom 't beste achten den heer Prins lijdelijk een of twee adspirant-onderwijzers te geven, in afwachting eener definitieve regeling. De heer Alma. Hel zoude mij spijten, wanneer ik den heer Was niet goed begrepen had; maar hetgeen de geachte spreker als bewijs daarvoor aanvoert, versterkt mij slechts in mijne opvatting. Volgens zijn beweren toch, heeft de Schoolcommissie reeds in Juni of Juli jl, tegenover den beer Prins, de noodzakelijkheid van meerdere hulp erkent; en wanneer ik nu hoor, dat na dien lijd, het getal kinderen aan die school nog met dertig, van het Weeshuis komende, is ver meerderd, dan kan dit niet anders dan voor de noodzakelijkheid van den door Burg. en Wctli. voorgcslelden maatregel pleiten. De heer Van ^er Hoeven. M. d. V.! Zoudt U zoo goed willen zijn ook eens voor te lezen liet vervolg van het artikel waarvan Gij hel begin hebt voorgelezen. Uit den aanvang blijkt dat een getal van 10 onderwijzers verplichtend is voor eene school ven 400 kinderen. Wat staat er nu over scholen met meer dan 400 kinderen De Voorzitter. Het geheele artikel luidt »Op de scholen der derde en vierde klasse wordt, indien het getal leerlingen niet meer dan 400 bedraagt, het hoofd der school bijgestaan door: één eersten onderwijzer: voorts door minstens negen onderwijzers of onderwijzeressen, waarvan althans drie tweede onderwijzers of on derwijzeressen. Op de scholen, waar hel getal leerlingen, na verkregen goedkeuring, meer dan 400 bedraagt, wordt voor elk veertigtal leerlingen of onder deel daarvan één onderwijzer of onderwijzeres meer toegestaan". De lieer Van der Hoeven. Wordl. Derhalve imperatief. Nu zou ik naar aanleiding van het voorgelezen artikel, wel eene andere vraag willen richten tot den heer Was. Op dit oogenblik zijn er op de school van den lieer Prins 411 leerlingen. Voorziet nu de heer Was de mogelijkheid, dat na de nieuwe wijkvcrdeeling dat getal van 4H zgl dalen tot 400 of daar beneden? Beantwoordt de heer Was die vraag ontkennend, dan meen ik dat wij niet alleen verstandig zullen doen met het voorstel van Burg. en Weth. aan te nemen, maar dat wij daartoe zelfs door de Verordening verplicht zijn. De heer Was. Zonder twijfel zal het getal leerlingen op de school van den heer Prins toenemen door de betere wijkvcrdeeling. Maar dit zal gepaard gaan met ontlasting van de school van den heer Van der Heyde. Een of meer onderwijzers van die school zouden dan kunnen over gaan naar de school van den lieer Prins, zoodat het mogelijk is dat wij werkelijk onderwijzend personeel genoeg hebben. De heer Van der Hoeven. M. d. V. Mag ik naar aanleiding van hel antwoord van den heer Was nog eene vraag stellen. Hoe groot is het getal kinderen op de schooi van den heer Van der Heyde? Daarvan hangt nu alles af. De Voorzitter. Wanneer ik mij niet vergis waren op 1 Januari 1888 op school van den heer Van der Heyde 519 kinderen; in Sep tember was dat getal (505. Daarvan zijn er nu weder vertrokken. Thans zal het zoowat zijn, ik weet het niet uil mijn hoofd, wellicht kan een lid der Schoolcommissie het zeggen, 570 of 580 kinderen. Nu komt de heer Was weder terug op de kleine klassen die ge vormd zullen worden. Maar hij vergeet dal in de school van den heer Prins de 10de, 11de en 12de klasse reeds vercenigd zijn, en dat is juist het bezwaar waarover de heer Prins zich beklaagt en dat hem aan leiding geeft om uitbreiding van personeel te verzoeken. Volgens de Verordening komt hij feitelijk nu reeds een onderwijzer te kortmaar niettegenstaande hel imperatieve voorschrift van de Verordening zou ik er toch toe kunnen komen om in de leemte niet te voorzien, wan neer dit uitstel niet lol groote bezwaren leidde. En dat groote I 1 bezwaar valt niet te ontkennen. Wij weten toch allen dal het onderwijs in de 10de, 11de en 12de klasse te veel uit elkander loopt, om het, met liet tegenwoordige aantal leerlingen in die drie klassen, aan één onderwijzer te kunnen opdragen; er is reeds herhaaldelijk op gewezen, dal dien ten gevolge het Hoofd der School zich te veel met het geven van onderwijs moet belasten en het algemeen toezicht daaronder lijdt. Op de beide scholen bedraagt het aantal leerlingen te samen on geveer 1000, en men kan dus niet aannemen, dat bij eene nieuwe regeling liet getal onderwijzers verminderd zal kunnen worden. De lieer Prins heeft gebrek aan onderwijskrachten, en daarin moet dus voorzien worden. Wil men die hulp slechts lijdelijk geven, dan komt dat finantice! toch op Hetzelfde neer! Of wil men die aspirant-onder wijzers geen traclcmcnt geven? De heer Was. Ik wil nog iets zeggen naar aanleiding van het gesprokene door den heer Van der Hoeven. Laat men toch bedenken, dat liet hier een verzoek van de Schoolcommissie geldt, en dat men haar een slag in het aangezicht zou geven, door haar verzoek zoo op zijde te zetten dal de zaak in anderen zin wordt beslist zonder mcdcdceling van haar advies aan den Raad. De Schoolcommissie is zeer zeker ook van inecning, dal de Verordening moet worden na geleefd; maar met verstand moet dit gechieden. Men moet in deze zaak ook niet vergelen dat er een soort van naijver lusschcn de onderwijzers beslaat, om de meeste leerlingen op hun school te hebben; dit geschiedt natuurlijk altijd ten koste van een andere school Daartegen moet door Burg. en Weth. gewaakt worden. Daarom kan men niet volstaan met eenvoudig de rekensom te maken; men dient de zaak ook van een grooler standpunt te be schouwen, en dal is dan ook de reden, dat de Schoolcommissie een andere wijkvcrdeeling heeft willen hebben. De heer Fockema Andreae. U heeft mij geantwoord, M. d. V.! alsof ik het voorstel van Burg. en Weth. bestreden had. 't Was echter mijne bedoeling mijzelf en andere leden van den Raad een argument voor of legen het voorstel te verschaffen, Daarom vroeg ik ook of er zooveel tijd mee verloopen moest om den Raad meer licht te ver schaffen. Wij hebben wel liooren spreken van de waarschijnlijke gevolgen van de nieuwe wijkvcrdeeling, maar wij hebben nog geen vasten grond onder de voeten. Daarom deed ik de vraag, waarop ik nog geen antwoord ontving. Heeft men voor het onderzoek betreffende eene nieuwe wijkvcrdeeling een langen termijn, b. v. een jaar noodig? dan is Uwe redeneering wellicht juist of kan hel in enkele maan den afloopen? dan bestaal er geen bezwaar legen lijdelijke hulp. Daarom herhaal ik mijne vraag. De heer De Goeje. De heer Was heeft zoo even de uitdrukking gebezigd, dat aanneming van hel voorstel van Burg. en Weth een slag in het aangezicht zou zijn van de Schoolcommissie. Wanneer dit waar was, zou ik mij onmiddellijk bij het voorstel van den heer Was aansluiten, want ik zou niet gaarne willen dat de Schoolcommissie met de minste minachting bejegend werd. Maar, mijns inziens, hebben Burg en Weill, volkomen te goeder trouw gehandeld en volstrekt niet bedoeld, die Commissie een slag in het aangezicht te geven. Aannemende dat de hoofdzaak was eene betere wijkvcrdeeling, hebben zij stellig gemeend, dat nu het cijfer van leerlingen bereikt was dal volgens de Verordening verplichtte lot aanstelling van een onderwijzer meer, ook bij de Schoolcommissie daartegen geen bezwaar zou be staan. Ik geloof dus niet dat de Schoolcommissie qua talis zich iets van deze zaak behoeft aan te trekken. Wanneer ik daarvan niet ten volle overtuigd was. zou ik stellig tegen het voorstel van Burg. en Weth. stemmen. De Voorzitter. Allereerst de vraag van den heer Fockema An dreae beantwoordende, moet ik als mijne meening uitspreken dat wanneer alles zeer spoedig en vlug gaat, de nieuwe wijkvcrdeeling toch eerst in praclijk kan worden gebracht bij de eerste inschrijving van nieuwe leerlingen, dus over ongeveer drie a vier maanden. De heer Fockema Andreae heeft verder gezegd dat ik zou gesproken hebben van de waarschijnlijke gevolgen der nieuwe wijkverdecling. Ik heb integendeel gesproken over de onvermijdelijke gevolgen dier nieuwe wijkverdeeling. Deze moet toch ten doel hebben de over bevolking van de eene school over te brengen naar de te weinig be volkte andere school De minst bevolke school heeft nu reeds op dit oogenblik een getal leerlingen, dat volgens de Verordening zou nood zaken lot aanstelling van een vasten onderwijzer meer. Nu zal dat getal door de nieuwe wijkverdeeling zeker niet verminderen maar wel vermeerderen. In elk geval zal er dus een onderwijzer noodig zijn. Welke reden kan er toch bestaan om die benoeming uit te stellen. Na hetgeen de heer De Goeje reeds heeft gezegd over de bewering van den heer Was, dat de Raad een slag in het aangezicht van de Schoolcommissie zou geven wanneer ons voorstel werd aangenomen, kan ik dienaangaande kort zijn. Als men de opvatting van den heer Was te dezen opzichte conse quent wilde doorvoeren, dan zouden voortaan de adviseerendc com mission tevens de beslissende commissiën zijn. Burg. en Weth. zouden dan ook telkens een slag in het aangezicht bekomen, wanneer hun advies niet werd gevolgd. Ik geloof echter niet dat de Schoolcom missie het gevoelen van den heer Was zou willen onderschrijven: wij hebben althans reeds van één lid dier Commissie eene bestrijding, van den lieer Was, gehoord. De Schoolcommissie moet integendeel wel ten volle overtuigd zijn van de zeer groote waarde die aan hare adviezen wordt gehecht. Er wordt nooit eenig voorstel, van veel of weinig gewicht, gedaan of de Schoolcommissie wordt daarover gehoord. Het geheele samenstel van Verordeningen waaronder wij leven, is geheel het werk van die Commissie. Wat er door Burg. en Wctli. en door den Raad in gewijzigd is, als er iets in gewijzigd is, wat ik mij op dit oogenblik niet herinner, is niet noemenswaard. Wanneer de Commissie van iets overtuigd moet zijn dan is het wel van dit, dal zij èn bij den Raad èn bij Burg. en Weth. zeer hoog staat aangeschreven, dat men altijd den meest mogelijken prijs stelt op hare adviezen en op hare medewerking. Maar als dit ten gevolge moet hebben dat wij niet meer zouden mogen verschillen over de wijze van eene voorziening die wij beiden noodzakelijk ach ten, dan geloof ik dat het beter ware dat wij geene School commissie hadden. Ik laat echter die gevoeligheid geheel voor

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1888 | | pagina 4