99 De Voorzitter. Het juiste getal leerlingen kan ik niet opgeven Maar wanneer tengevolge van de nieuwe wijkverdeeling kinderen van de school van den heer Van der Heydc zullen overgaan naar die van den heer Prins, bestaat er ook zooveel te meer reden en nood zakelijkheid om aan laatstgenoemde school het getal onderwijzers te vermeerderen. Omtrent hetgeen door den heer Was is in het midden gebracht, moet ik er attent opmaken dat niet in ons rapport staat, dat de Schoolcommissie het volkomen eens is met Burg. en VVeth. Er staat: «Onder mededecling dat zoowel de Arrondisseinenls-schoolopzicncr als de Plaatselijke Schoolcommissie eenc uitbreiding noodig achten". Dit laatste is volkomen juist. Ook de Schoolcommissie acht uitbreiding noodig; maar zij stelt eene tijdelijke, wij daarentegen eene definitieve uitbreiding voor. De heer Was zeide voorts dat hier als regel is aangenomen om voor elke 40 kinderen één onderwijzer te benoemen Dat is niet zoo. Hier is als regel aangenomen dat hel getal onderwijzers werd geregeld naar het aantal klassen. Dit wil natuurlijk niet zeggen dat men bijv. voor vier kinderen eene afzonderlijke klasse zoude inrichten[mel een af zonderlijken onderwijzer; maar men past dien regel naar omstandigheden, met overleg toe. Er zijn tot verleden jaar aan die school vier klassen onder één onderwijzer verecnigd geweest. Thans zijn nog de 10e, 11e en 12e klasse onder één onderwijzer: maar dit kan niet langer worden volgehouden. Het Hoofd van de School betoogt, dat die drie klassen niet meer vcreenigd kunnen blijven zonder schade voor het onderwijs; de School commissie en de Arrondissemenls-schoolopziener beamen dit; er moet dus een uitbreiding van het personeel plaats hebben. Nu komt daarbij het incident door de Schoolcommissie in het debat gebracht, nl.: de nieuwe wijkverdeeling. Zij acht die noodig, omdat met de tegenwoordige wijkverdeeling de school van den heer Prins te weinig en die van den heer Van der Heyde te sterk bevolkt is; zij heeft dus ten doel, dat »tc veel" van de eene inrichting over te brengen naar de andere. De school van den heer Prins zal dus een grooler aantal leerlingen krijgen. En 't spreekt nu toch immers van zelf, dat als de school van den heer Prins nu reeds behoefte aan uit breiding van personeel beeft, dit nog in sterker mate bet geval zal wezen als tengevolge der nieuwe wijkverdeeling het getal leerlingen zijner school nog klimmen zal. Er is dus volstrekt geen aanleiding oin slechts een tijdelijke voor ziening te geven, maar integendeel is het bepaald noodzakelijk een vasten onderwijzer aan die school te benoemen, in het belang van de school, zoowel als in het belang van het onderwijs. De mogelijkheid, dat later zou blijken, dat die onderwijzer onnoodig zou zijn, is zoo goed als uitgesloten De heer De Goeje. M. d. V.! Ik wensch even meê te deelen hoe ik tegenover deze quaestie sta. Op zich zelf heb ik geen bezwaar tegen de aanstelling van een definitieven onderwijzer, want ik geloof niet, dat een overplaatsing van kinderen tusschen de twee scholen het gevolg hebben zal, dat er te veel personeel wezen zal. 't Komt mij ook niet onwaarschijnlijk voor, dat als der Schoolcommissie vroeger het gevolg van de over plaatsing van de kinderen van het Weeshuis bekend ware geweest, zij anders geadviseerd zou hebben dan thans. Maar ik zou niet wenschen te zien, dat als het voorstel van Burg. en Weth. werd aangenomen, de quaestie eener betere wijkverdeeling op den achtergrond zou treden. Willen Burg. en Weth. mij de ver zekering geven dat deze niet uit het oog zal worden verloren, dan heb ik geen bezwaar om met hen mee te gaan. De Voorzitter. Omtrent het laatste punt ben ik bereid den heer De Goeje gerust te stellen. Wij zullen niet nalaten, den hoogge- waardeerden raad van de Schoolcommissie ook in deze quaestie in te roepen. Ware hier echter de quaestie van de benoeming van een onderwijzer voor de school van den heer Van der Heyde, dan zou ik zeggen, dat de redeneering van den heer Was juist was; maar juist het tegenover gestelde is waar. De overbevolking moet overgeplaatst worden van de school van den heer Van der Heyde maar die van den heer Prins. Het ligt dus voor de hand dat wanneer tengevolge van eene nieuwe wijkverdeeling de school van den heer Van der Heyde ontlast wordt van een aantal kinderen, welke overgeplaatst zullen worden naar de school van den heer Prins, deze laatste ook stellig des te meer be hoefte zal hebben aan vermeerdering van onderwijzend personeel. Ik hoor den heer Was daar zeggen: neen! Het zal mij verbazend veel genoegen doen, wanneer bij mij dan eens duidelyk wil maken hoe die qucstic anders is op te lossen. De heer Was. Ik blijf er bij dat het op dit oogenblik geheel on bekend is, welke gevolgen de nieuwe wijkverdeeling zal hebben; het is best mogelijk dat men met het tegenwoordige personeel toe zal kunnen. De heer Prins heeft op zijne school 411 kinderen; 411: 40 geeft recht op 10 onderwijzers -f I voor het surplus. Maar zoo precies wordt het niet genomen met één onderwijzer op de 40 leer lingen, anders zou de heer Prins moeten wachten tot dat er nog 29 leerlingen bij zijn. Het spreekt van zelf dat een gedeelte voor een geheel telt, maar het kan ook mogelijk zijn dat men op 42 of 43 kinderen een onderwijzer heeft. Nu zou van overplaatsing van leer lingen van de school van den heer Van der Heyde naar die van den heer Prins, het gevolg kunnen zijn, dat dit kleine getal van 11 boven de 400 werd aangevuld tot een rond getal van 40. Ik moet er nog bij zeggen dat de Schoolcommissie met volkomen kennis van zaken heeft gehandeld. Zooals de heer De Goeje weet, hebben wij het voorrecht onder onze medeleden te tellen den heer Van Ketwich, regent van het Weeshuis, die ons mededeelde hoe groot ongeveer het getal kinderen - was dat uil het Weeshuis naar den heer Prins zou kunnen worden overgeplaatst. En niettegenstaande dat alles, bleef de Commissie toch bij hare opine om nu eens gebruik te maken van onze Kweekschool voor tijdelijke hulp. Want er bestaat volstrekt geen periculum in mora. Ik zie niet in dat bet onmogelijk zal zijn om door eene nieuwe verdeeling definitieve uitbreiding te voorkomen. U heeft, M. d. V,! verder gezegd dat de Schoolcommissie uitbreiding noodig achtte en dus met Burg. en Weth. eenstemmig over de zaak dacht. Wanneer U het advies der Commissie goed leest, zult U zien dat zij zegt: wij weten alleen dat op dit oogenblik de heer Prins zijne school niet goed kan regelen zonder uitbreiding van personeel, maar wij willen eerst onderzoeken wat eene nieuwe wijkverdeeling zal opleveren en daarna definitief de onderwijskrachten van beide scholen regelen. Wij stemmen dus hierin overeen, dat de zaak niet zoo kan blijven als zij is, doch in het advies der Schoolcommissie treedt de wijkverdeeling geheel op den voorgrond en daarop is in het rapport van Burg. en Weth. volstrekt niet gelet. De Voorzitter. Ik kan niet zeggen, dat de heer Was het raadsel heeft opgelost. Hij heeft geheel op zijde gezet de verklaring van het hoofd der school, waarmede alle adviezen instemmen, dat hij voor de 411 kinderen die thans zijne school bezoeken geen genoegzaam personeel heeft; dat zelfs wanneer bij een onderwijzer meer krijgt toch nog niet elke klasse een onderwijzer zal hebben, maar de He en 12e klasse vcreenigd zullen blijven. De toestand is van dien aard dat dringend voorziening noodig is. De heer Van Hamel. Ik zal stemmen vóór het voorstel van Burg. en Weth. Met de Verordening in de hand geloof ik, dat wij het voorstel gerust kunnen aannemen Artikel 7 van de Verordening van 81 zegt, dat voor ieder veertigtal, of een deel daarvan, één onder wijzer kan gegeven worden. Vierhonderd elf geeft dus recht op elf onderwijzers. Ik geloof bovendien, dat eene nieuwe wijkverdeeling groot bezwaar in zich zal hebben. Daardoor zullen vele kinderen op grooteren afstand van die school komen te wonen. Ik weet, dat door velen dit geen bezwaar wordt geacht, maar ik meen, dat als dit voor kinderen van meer gegoede ouders een last is, zulks voor kinderen van onvermogende ouders nog meer het geval is, daar zij gewoonlijk geen geleide hebben. De ligging van de school van den heer Prins is een der oorzaken dat zij weinig bevolkt is geworden; wij moeten dus niets nalaten om die school meer te doen bevolken en wij moeten den heer Prins dien elfden onderwijzer, waarop hij recht heeft, ook toestaan. Dan kan tevens worden te gemoet gekomen aan 't bezwaar, dat de hoogste drie klassen zaraen bevattende 53 leerlingen, thans slechts één onderwijzer hebben. De heer Fockema Andreae. Een enkel woord slechts, M. d. V.! 't Komt mij voor, dat bij het bestaande verschil van meening tus schen de deskundigen deze zaak voor den Raad zeer moeilijk te be slissen valt. Stonden wij nu tusschen twee mogelijkheden, nl. een definitievcn onderwijzer aanstellen, of geen hulp verschaffen, dan zou ik zeer zeker stemmen vóór het voorstel van Burg. en Weth. Wij staan echter voor de quaestie of wij een definitieve of een tijdelijke hulp zullen verschaffen, en daarom vraag ik; bij monde van U, M. d. V.! heeft het Dagelijksch Bestuur verklaard een nieuwe wijkverdeeling te willen voorbereiden, is bij benadering te bepalen hoeveel tijd er met dat onderzoek zou verloopen? Stel dat het in een paar maanden kon afloopen, dan zou ik willen vragen of 't niet raadzamer zoude zijn de resultaten van dat onder zoek af te wachten, en voor dien korten tijd een tijdelijke hulp te geven? Is er iets mee bedorven nu een aspirant-onderwijzer te geven, en, zoo noodig, naderhand tot een vaste aanstelling over te gaan? De Voorzitter. Ik geloof dat de heer Fockema Andreac te weinig rekening houdt met de verklaring van het hoofd der school, die aan leiding heeft gegeven tot de indiening van dit voorstel. Evenzeer houdt hij geenc rekening met het feit herhaaldelijk door mij onder de aandacht van den Raad gebracht, dat de nieuwe wijkverdeeling niet anders ten gevolge kan hebben dan dat het getal kinderen op de school van den heer Prins nog vermeerderd zal worden. Dat die wijkverdeeling een omgekeerd gevolg zou hebben is niet denkbaar. Wanneer nu alle autoriteiten het daarover eens zijn dat hel onder wijzend personeel niet voldoende is; het onderwijs en ook het toe zicht onder dien toestand lijdt; wanneer de wijkverdeeling dien toe stand niet verbeteren maar wel verergeren zal, dan vraag ik of er ecnige rationecle grond bestaat om niet te voorzien in de behoefte aan personeel. De Schoolcommissie erkent zelve ook die behoefte, want zij spreekt er van om twee adspirant-onderwijzers aan te stellen om in het gebrek aan personeel te voorzien. Bestaat er thans eenige grond om aan te nemen dat het slechts een lijdelijke maatregel zou kunnen zijn? Ik meen van niet. Wat is de bedoeling met de plaatsing van die een of twee adspirant- onderwijzers Zullen zij geene bezoldiging ontvangen, of wil men hen tot tijdelijk onderwijzer aanstellen In het laatste geval zal het zeker geen financieel voordeel voor de gemeente opleveren. Er is dus geene enkele reden om het voorstel van Burg. en Weth. in te trekken, of aan te raden aan het voorstel van den heer Was de voorkeur te geven. Wanneer de heer Was er zich op beroept, dat de Verordening voorschrijft één onderwijzer op de 40 leerlingen, dan is die beweering niet juist. De heer Van Hamel heeft dit zoo even ook reeds aangetoond. Wanneer het getal leerlingen niet meer bedraagt dan 400, wordt, volgens de Verordening, het hoofd der school bijgestaan door één eersten onderwijzer en door minstens 9 onderwijzers, omdat als beginsel is aangenomen de klassenverdeeling, niet het getal der leerlingen. Sommige gemeenten stellen de onderwijzers aan in verhouding van 1 onderwijzer op de 45 kinderen, zooals de wet voorschrijft. Maar hier is het beginsel van klassenverdeeling aangenomen, met zoo mogelijk op elke klasse één onderwijzer. De beer Alma. M. d. V.! Ik zal steramen vóór het voorstel van Burg. en Weth., juist ook naar aanleiding, hoe vreemd dit opper vlakkig ook moge schijnen, van hetgeen door den heer Was in het midden is gebracht. Wanneer de heer Was als lid van de Plaatselijke Schoolcommissie, dus als deskundige, beweerd had, dat meerdere hulp aan de school van den heer Prins overbodig was, en daarenboven een maatregel had willen nemen waardoor het bezoek op die school zou verminderd worden, dan zou ik geneigd zijn het door hem gegeven advies op te

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1888 | | pagina 3