GE Dl li EN 11 RA A I) VAN LEIDEN. 99 INGEKOMEN STUKKEN. N®. 222. Leiden, 5 November 1888. Wij hebben geene bedenkingen tegen het voorstel van Burgemeester en Wethouders tot verhooging van enkele posten der Begrooling voor 1888 toi een gezamenlijk bedrag van f 2583, zoodat wij Uwe Verga dering in overweging geven den ovcrgelegden suppietoiren staat van begrooting vast tc stellen. Aan den Gemeenteraad. De Commissie van Financiën. N°. 223. Leiden, 5 November 1888. In onze handen is gesteld een voorstel van Burg. en Wetli. strek kende om den aanslag van den Pesthuispolder over 1887 alsnog te voldoen uit den dienst van 1888 en daarvoor uit den post voor On voorziene Uitgaven f 10.37 te vinden. Wij achten het twijfelachtig of de wet van 8 Nov. 1815 (Stbl. n°. 51), waarnaar art. 228 der Gemeentewet verwijst, deze betaling na de sluiting van het dienstjaar veroorlooft. Aan den eenen kant wordt bij art. 4 dier wet zulk ecne betaling slechts toegelaten voor a enkele met name genoemde vorderingen waartoe de onderhavige niet behoort en b. dezulke welker niet tijdige betaling uit haar aard niet aan den schuldeischer maar aan den schuldenaar te wijten is, waaronder even min de bedoelde omslag kan worden gerekend. Aan den anderen kant schijnt de wetgever bljjkens art. 5 bij de regeling dezer korte verjaring van schulden slechts gedacht te hebben aan de zoodanige welke haar grond vinden in orders tot leveranlien en dergelijke. Waar nu twijfelachtig is of de wet de onderhavige betaling na sluiting van het dienstjaar verbiedt, komt een beroep op verjaring ons noodig noch wenschelijk voor. Wij adviseeren U dus het voorstel van Burg. en Weth. aan te nemen en den daarbij gevoegden staat goed te keuren. Aan den Gemeenteraad. De Commissie van Financiën. N°. 224. Leiden, I November 1888. Het Bestuur van hel H. Geest en Armen Wees- en Kinderhuis alhier heeft de eer U, tol vervulling van de vacature ontstaan door het overlijden van mevrouw ZaalbergBrutel de la Rivière, tot bet doen eener keuze als Rcgentesse, voor te dragen mejuffrouw Aletta Rebecca Maria Kaiser en E. A. G. Uomis. Aan den Gemeenteraad Namens Regenten voornoemd, van Leiden. Van Ketwich, Secretaris. N°. 225. Leiden, 7 November 1888. Door lusschenkoinst van den Directeur der Leidsche Bank is van de Ainsterdamsche Bank en eenige andere firma's te Amsterdam eene aanbieding ontvangen tot het aangaan door de gemeente van eene 3J pCt. conversie-leening groot zes honderd duizend gulden 600000) nominaal over te nemen tegen den koers van 96 pCt. en af te lossen tegen pari in hoogstens 80 jaren, te beginnen met het jaar 1889. Na overweging van de gedane voorstellen komt het ons voor dat het aangaan der leening in het financieel belang der gemeente is, terwijl als voorwaarde is gesteld dat de Gemeenteraad vóór of op 10 November a. s. daaromtrent eene beslissing neme. Tot toelichting diene het volgende. Van de in 1878 tegen pari aangegane 4J pCt. geldleening ad 1 125000 is nog onafgelost f 23000 en van de in 1882 tegen den koers van 94j aangegane 4 pCt.-geldleening ad 500000 is nog onaf- gelost 464000,te zamen 487000. By het aangaan van de voorgestelde 3 j pCt.-geldleening ad ƒ600000 tegen den koers van 96 zal ontvangen worden 576000, zoodat als dan beschikbaar blijft een bedrag van f 89000, waarmede in de eerste plaats zal moeten worden voorzien in de uitgaven die reeds zijn aangewezen om door geldleening te worden gedekt. Daartoe behooren: f 63650 krachtens Raadsbesluit van 1 Maart 1888 goedgekeurd bij beschikking van de Gedep. Staten van 3 April d. a. v. voor de oprichting van de school aan de Langebrug en de verbouwing van den Burg; 3790 voor de oprichting van een Gymnastieklokaal aan de Van- der-Werfstraat krachtens Raadsbesluit van 21 Juni 1888, goedgekeurd bij beschikking van de Gedep. Staten van 13 Augustus d. a. v. 2200 voor de oprichting van een kegelbaan c. a. op het terrein van den Burg, krachtens Raadsbesluit van 4 September 1888 goedge keurd bij beschikking van de Gedep. Staten van 17 September d. a. v. f 10700 voor den aankoop van het perceel aan den Ouden Singel naast de Lakenhal, krachtens Raadsbesluit van 20 September 1888,goedgekeurd bij beschikking van Gedep. Staten van 2 October d. a v. Verder is op de begrooting voor 1889 op den post Opbrengst van Geld leening uitgetrokken een bedrag van 1625 zijnde een gedeelte van de uitkeering aan de provincie Zuid Holland voor de overdracht in onderhoud en beheer van de Naakte Sluis c. a., te zamen uitmakende een bedrag van f 81965. Daarentegen is nog van de 4 pCt.-geldleening van 1882 beschikbaar een bedrag f 27530.57, zoodat op dit oogenblik door leening zoude moeten worden voorzien in een bedrag van 54434.43 en alzoo uit de te sluiten geldleening 34565.57 meer zal worden ontvangen dan voor de Buitengewone Uitgaven, waartoe thans reeds is besloten, benoodigd is. Hierbij valt nog op te merken dat bij de behandeling van de Uc- grooting voor 1889 is aangehouden het voorstel tot demping vaneen gedeelte der Binnenveslgracht en tot vinding van de daarvoor noodige uitgaven geraamd op f 11000 uit de Buitengewone Ontvangsten, en dat aanhangig is een voorstel tot aanleg van een Doolhof op den Burg, de kosten geraamd op 1000 mede op gelijke wijze te dekken. Hiertegenover staat dat jaarlijks op de begrooting een bedrag van 9000 uit de winst der Gasfabriek moet worden aangewezen voor aflossing, belegging of goedmaking van Buitengewone Uitgaven en krachtens Raadsbesluit van 25 October jl. van het kapitaal der gemeente in de Bank van Leening een bedrag van f 14000 is terug ontvangen, hetwelk uit den aard der zaak behoort tot de Buitenge wone Ontvangsten. Hetgeen nu meer wordt ontvangen dan op dit oogenblik benoodigd is, kan inmiddels rentegevend in prolongatie worden belegd en verder voor zooveel noodig strekken tot voorziening in de behoefte aan kasgeld. Hieraan is dit voordeel verbonden dat minder geld voor dit doel tijdelijk behoeft te worden opgenomen, met welke tijdelijke opneming uit den aard der zaak betrekkelijk aanzienlijke uitgaven gepaard gaan. Vermoedelijk zal eerlang de opneming van een be drag van f 50000 benoodigd wezen. Wat nu de voorgestelde conversieleening betreft, hierdoor wordt, zooals boven werd opgemerkt, eene belangrijke besparing van uitgaven voor de gemeente verkregen. De 4 pCt.-geldleening in 1882 gesloten en die in 86 jaar afgelost zou worden vereischt, blijkens de overgelegde berekening van het consortium, eene annuïteit van 4.142018. De voorgestelde conversieleening, die afgelost zou worden in 80 jaar, vereischt eene annuiteit voor rente en aflossing van f 3,738489, dus eene besparing van 0,403523. Dit maakt op de f 464000, die nog van de 4 pCt.- leening onafgelost zijn, een bedrag van ruim f 1860, van welk voor deel dient afgetrokken te worden de annuiteit, die voor meerdere schuldvorming benoodigd is. Immers voor de aflossing a pari van de 464000 zou bij uitgifte a 96 pCt. moeten gecreëerd, worden f 483333 J, dus f 19333j meer dan de thans uitstaande stukken bedragen. Deze t 19333J a 3| pCt. rente en aflossings-annuiteit vorderen een jaarlijksch bedrag van 725, zoodat er eene netto jaarlijksche winst van 1131 overschiet, hetgeen over de 80 jaar, welke de leening loopt, een bedrag van ruim f 90000 uitmaakt. Hierbij is nog buiten rekening gelaten het restant ad f 23000 van de a pari gesloten 42t pCt--leening, dat in de conversie begrepen is. Verder komen alle kosten op de leening vallende als het zegelrecht en het drukken der obligatien, de provisie aan de commissionairs, de advertentien ten laste van het consortium. Eindelijk zoude in allen gevalle binnen korten tijd eene leening moeten worden gesloten tot dekking van de buitengewone uitgaven waartoe is besloten en is het niet aan te nemen dat zoodanige leening zonder tusschenkomst van het consortium op even voordeelige voor waarden als thans worden aangeboden, door de gemeente zoude kunnen worden aangegaan. Op grond van het vorenstaande geven wij Uwe Vergadering in over weging te besluiten als volgt: De Raad der gemeente Leiden; Gelet op artt. 136 en 194 der meentewet Besluit: Art. 1. Ten laste van de gemeente Leiden wordt aangegaan eene leening tot een bedrag van zes honderd duizend gulden 600000) nominaal kapitaal, rentende drie en half ten honderd (3£ pCt.) in het jaar, verdeeld in obligatien van f 1000 en zoo noodig van f 500 en 100. Art. 2. De leening strekt tot aflossing op 31 December 1888 van het nog onafgelost gedeelte van de 4j pCt.-geldleening groot f 125000 aange gaan krachtens Raadsbesluiten van 21 November, 12 en 30 December 1878, goedgekeurd door de Gredep. Staten van Zuid-Holland bij beschik kingen van 16 December 1878 en 14 Januari 1879, en van de 4 pCt.-geld leening ad f 500000 aangegaan krachtens Raadsbesluit van 8/29 Augustus 1882, goedgekeurd door de Gedep. Staten bij beschikking van 5 Septem ber 1882 en verder tot verziening in Buitengewone Uitgaven. Art. 3 Onverminderd het recht der gemeente om ten allen tijde tot vroegere aflossing over te gaan, zal de aflossing van de uit te geven obligatiën plaats hebben in hoogstens 80 jaren, te beginnen met het jaar 1889. De aflossing geschiedt 5 pari. Telken jare zal minstens een bedrag van f 7500 worden afgelost, met dien verstande dat wanneer in een of meer jaren meer dan dat bedrag is afgelost, dat meerdere zal kunnen strekken in (mindering van de aflossing in volgende jaren. Art. 4. Het bedrag van rente en aflossing wordt jaarlijks op de begrooling der gemeente gebracht en uit de inkomsten der gemeente bestreden. Art. 5. De leening zal worden geplaatst bij openbare inschrijving; de bepalingen aangaande de wijze van uitgifte, de betaalbaarstelling der coupons enz. worden door Burg. en Weth. vastgesteld na overleg met de firma's door wier tusschenkomst de leening wordt geplaatst. Art. 6. Het zegelrecht der obligatiën, alsmede van recepissen zoo deze worden uilgegen, evenals de kosten van het drukken daarvan, van de prospectusschen en van de inschrijvingsbiljetten en de adver- tentiekosten enz. komen ten laste van de in art. 5 bedoelde firma's. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weill, van Leiden. N». 226. Leiden, 8 Nov. 1888. De Commissie van Financiën heeft met groote belangstelling kennis genomen van de voordracht van Burg. en Weth. tot het sluiten van eene leening van 600 000. Zij waardeert ten zeerste de bemoeiingen van het Dagclijksch Be stuur tot het verkrijgen eener besparing als die welke van de aan neming van het ingediende voorstel het gevolg zou zijn. Toch acht zij dit niet zonder bedenking. Vooreerst komt het haar voor, dat het bedrag der ontworpen lee ning te hoog is.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1888 | | pagina 1