91 kunnen brengen. Indien gedurende het vorig jaar geen eigen belastbaar inkomen werd genoten of de belastingschuldige toen elders zijn verblijf hield of zijn inkomen over dat jaar niet bekend is, strekt het vermoedelijk zuiver inkomen tot grondslag. Art. 3. Onder zuiver inkomen wordt verstaan al hetgeen in geld, in vruchten of door eigen gebruik genoten wordt uit 1®. onroerende of roerende goederen 2°. arbeid, ambten, bedieningen, betrekkingen, wachtgelden, pen sioenen, lijfrenten of andere periodieke uitkeeringen 3°. beroepen, bedrijven, handel, nijverheid of ondernemingen van welken aard ook; 4®. elke andere bron, voor het leven of tijdelijk, onverschillig op welke wijze, krachtens welk recht en onder welke benaming; alles onder aftrek van de renten van schulden en van periodieke uitkeeringen, waartoe hij, die het eigendom geniet, krachlens titel of krachtens de wet verplicht is, alsmede van de kosten, die gewoonlijk als lasten van de vruchten worden aangemerkt. Bij de toepassing van dit artikel worden de renten en winsten, verkregen uit de sub 3 vermelde beroepen, bedrijven, handel, nijver heid of ondernemingen, welke aan wisseling onderhevig zijn, gesteld op het gemiddelde, dat als zoodanig over de laatste vijf aan het be lastingjaar voorafgaande jaren genoten is, en, zoo het beroep, bedrijf of de onderneming langer dan één, doch korter dan vijf jaren, bestaat, op het gemiddelde over dat tijdvak, en bij korter duur op de ver moedelijke opbrengst. Art. 4. De hoofden van huisgezinnen zijn verplicht aanwijzing te doen van de personen, die bij hen inwonen. Voor personen over wier goederen bij rechterlijk vonnis een be windvoerder is benoemd, die onder voogdij of curateele staan of die als minderjarigen eigen goederen bezitten, waarvan hunne ouders geen vruchtgebruik hebben, geschiedt de aangifte en verdere naleving dezer verordening door den voogd, den curator of hem, die het beheer der goederen heeft. Art. 5. De belastingschuldigen geven het werkelijk bedrag van hun zuiver jaarlijksch inkomen aan of rangschikken zich naar mate van dat inkomen in eene der volgende klassen le klasse van 500. tot beneden f 570. 2e 570— 650— 3e 650. 740— 4e 740— 840— 5e 840— 960— 6e 960— 1090— 7e 1090— 1240— 8e 1240— 1410— 9e 1410— 1610— 10e 1610— 1840— 11e 1840— 2100— 12e 2100— 2390— 13e 2390— 2720— 14e 2720— 3100— 15e 3100— 3530— 16e 3530— 4020— 17e 4020 4580— 18e 4580— 5220— 19e 5220— 5950— 20e 5950— 6780— 21e 6780— 7730— 22e 7730— 8810— 23e 8810— 10040— 24e 10040— o 11450— 25e 11450. 13050— 26e 13050— 14880— 27e 14880.- 16960— 28e 16960— 19330— 29e 19330— 22040— 30e 22040— 25130 31e 25130— 28650— N®. 815. Leiden 1 October 1888. j>j| Wij hebben de eer aan Uwe Vergadering hiernevens over tedeggqn een ontwerp lot wijziging van het Raadsbesluit regelende de heffing van eene plaatselijke directe belasting, laatstelijk gewijzigd bij Raads besluit van 23 December 1886, met voorstel tot de vaststelling daarvan over te gaan en de Verordening regelende de invordering dier be lasting op nieuw vast te stellen. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. Ontwerp-Raadsbeslult regelende de heffing eener plaatselijke belasting naar het inkomen. Art. 1. Er wordt van allen, die in de gemeente hun hoofdverblijf hebben of er langer dan drie maanden verblijven, eene belasting naar het inkomen geheven tot een telken jare bij de vaststelling der bc- grooting te bepalen bedrag. Dit bedrag wordt vermeerderd met vijf ten honderd voor kwade posten. Art. 2. De grondslag der belasting is het jaarlijksch zuiver inko men van den belastingschuldige. Behoudens de uitzondering, vermeld aan het slot van artikel 3, wordt dit inkomen bepaald naar dat van het vorig jaar, met inacht neming van alle op den 1 Januari van het dienstjaar bekende om standigheden, welke gedurende het jaar der heffing daarin wijziging 32e klasse van 28650— tot beneden 32660— 33c 32660— 37230— 34c 37230— 42440. 35e 42440. 48580. 36e 48580— 55380— 37e 55380. 63130— 38e 63130— 71970— 39e 71970— 82050— 40e 82050— 93540. Het middencijfer van elke klasse strekt tot grondslag voor rekening van den aanslag. Art. 6. Onvoorziene vermeerdering of vermindering van het inko men van belastingschuldigen gedurende den loop van het belastingjaar brengt geene verandering in den aanslag van dat jaar. Art. 7. Van bet inkomen, dat volgens artikel 5 belastingschuldig is, wordt in verband met artikel I een evenredig cijfer geheven. Voor de eerste zeven klassen wordt de belasting intusschen ver minderd klasse met voor de le 2e 3e 4e 5e 6e 7e Art. 8. Van de belasting zijn vrijgesteld: 1°. Zij, wier zuiver jaarlijksch inkomen geen f 500.bedraagt; 2°. dienstboden, die bij hunne meesters inwonen; 3®. minderjarigen, voor hetgeen hun door bloed- of aanverwanten in de rechte lijn wordt verstrekt tot bestrijding der kosten van stu- dië of tot het aanleeren van eenigen tak van koophandel of kunst of van eenig handwerk. Art. 9. Het dienstjaar vangt aan den 1 Januari en eindigt den 31 December van elk jaar. Art. 10. Voor bet geheele jaar worden aangeslagen alle belasting schuldigen, die op den 1 Januari in de termen vallen van artikel 1. Zij. die in den loop des jaars belastingschuldig worden of door vertrek of overlijden ophouden dit te zijn, worden naar tijdsgelang aangeslagen of ontheven overeenkomstig artikel 245 der Gemeentewet. Zij, die volgens de vorige alinea belastingschuldig worden, en zij, die door eenig verzuim niet op het primitief kohier zijn geplaatst, worden op suppletoire kohieren gebracht. Art. 11. De belastingschuldigen ontvangen in de eerste helft van Januari een gesloten beschrijvingsbiljet, dat in de derde week dier maand wordt opgehaald. Een gelijk biljet wordt gezonden aan hen, die later belastingschuldig of als zoodanig bekend worden. De belastingschuldigen zijn gehouden de biljetten in gemoede en naar waarheid in te vullen en de opgaven, die zonder eenig voorbe houd moeten gedaan worden, met hunne handteekening te bevestigen. Voor hen, die niet kunnen schrijven, zal de ambtenaar, belast met de opbaling der biljetten, des gevraagd, de invulling namens hen verrichten en na voorafgaande voorlezing, zoo mogelijk in tegenwoor digheid van een derden persoon, met dezen het biljet ondertcekenen. Art. 12. Hij, die geen biljet heeft ontvangen of bij wien het niet is teruggehaald, is gehouden de gevorderde aangifte vóór of op den 31 Januari in te leveren ter sekretarie der gemeente, waar steeds beschrijvingsbiljetten verkrijgbaar zijn. Zij, die in den loop des jaars belastingschuldig worden, zijn verplicht aldaar binnen één maand gelijke aangifte in te leveren. Art. 13. De ingekomen aangiften worden door Burgemeester en Wethouders geopend, beoordeeld en daaruit het kohier opgemaakt, bedoeld bij artikel 264 der Gemeentewet. Art. 14. Bij onvoldoende of te lage aangifte, ter beoordeeling van Burgemeester en Wethouders, of bij niet-inlevering der beschrijvings biljetten, worden de belanghebbenden door Burgemeester en Wethou ders ambtshalve aangeslagen, na door dezen, wanneer zij dit noodig achten, te zijn gehoord of opgeroepen. Art. 15. Dit besluit treedt in werking met den 1 Januari 1889. Nota van Toelichting. De heffing eener plaatselijke direkte belasting naar het inkomen is geregeld bij de Raadsbesluiten van 22 Oktober 1877 (Gem.bl. n°. 4), 16 December 1878 (Gem.bl. 1879 n°. 1), 6 Oktober 1881 (Gem.bl. 1882 n°. 5) en 23 December 1886 (Gem.bl. 1887 n°. 4) en hare invordering bij de Verordeningen van 22 Oktober 1877 (Gem.bl. 1878 n°. 5) en 6 Oktober ]gg2 Herhaaldelijk en zelfs in openbaren geschrifte is er op gewezen, dat sommige grondslagen dezer regeling te wenschen overlaten. Wij hebben daarom gemeend die regeling in nadere overweging te moeten nemen en hebben de eer Uwen Raad hiernevens een ontwerp voor eene nieuwe regeling van dit onderwerp ter goedkeuring aan te bieden. Ofschoon een geheel nieuw ontwerp wordt aangeboden, is het geenszins een nieuw stelsel, dal in overweging wordt gegeven. Al zijn de meeste bepalingen ook omgewerkt, zoo wordt toch de bestaande regeling geheel gevolgd en worden slechts wijzigingen voorgesteld van die voorschriften, die gebleken zijn verbetering te behoeven. Die wijzigingen kunnen gevoegelijk besproken worden bij de artikelen, waarin zij zijn aangebracht. Er is slechts een punt, waaromtrent dit niet het geval is, omdat de daartoe betrekkelijke bepaling geheel uit nevensgaand ontwerp is weggelaten. Dat punt betreft de reductie van belasting, welke bij art. 9 der bestaande regeling voor kinderen beneden zekeren leeftijd is toegelaten. Deze bepaling, een overblijfsel der verteringsbelasting, heeft bij eene belasting naar het inkomen geen zin, daar zij strijdt met het beginsel dezer belasting en, zoo als door den hoogleeraar Dr. P. Van Geer in zijne «Bijdrage tot de theorie der gemeentelijke inkomsten-belasting" 9 9 9 9 9 9 9 9 9 9 9 9 1) 9 9 9 9 9 9 9 9 9 9 9 9 9 9 9 9 9 9 9 9 9 9 9 9 9 9 9 9 9 9 9 9 9 9 9 9 9 9 9 9 9 9 9 9 a 9 9 9 9 9 9 9 9 1) 9 9 9 9 9 9 9 9 9 9 9 9 9 9 9 9 9 9 9 9 9 9 9 9 9 9 9 9 9 9 9 9 9 9 9 9 9 9 9 9 9 9 9 9 9 9 9 9 9 9 9 9 9 9 9 9 0 9 9 9 9 9 9 9 9 9 9 9 9 9 9 9 9 7 6 "5 5 8 8 S T 1 7 8 December v

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1888 | | pagina 3