28 Ik meen daarom, dat de kleinhandelaren ei' is onder de adres santen slechts een die op eenigszins grootc schaal in dat artikel handel drijft geen reden tot klagen hebben, over de wijze waarop wij de zaak opvatten. De beraadslaging wordt gesloten en zonder hoofdelijke stemming conform het advies van Burg, en Weth. besloten. VI. Idem van R. Koekkoek, ter bekoming in gebruik van cene strook grond grond aan het Plantsoen. (Zie Ing, St. n°. 83.) VIL Idem als voren, om twee bruggen te mogen leggen over de Zoeterwoudsche Singelsloot. (Zie Ing. St. n°. 83.) Idem van J. D. B. Brouwer, om twee steenen pilasters te mogen plaatsen aan den Middelweg. (Zie Ing. St. n°. 84.) Up al deze verzoeken wordt achtereenvolgens zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming gunstig beschikt. IX. Voorstel tot wijziging van de verordening op de helling en invordering van eene belasting voor plaatsen op de onderscheidene markten. (Zie Ing. St. n°. 85 en 94.) Over het voorstel in het algemeen wordt geen beraadslaging gevoerd De Voorzitter. Aangezien niemand algemeene beschouwingen in het midden wenseht te brengen, open ik de beraadslaging over de artikelen. Wij wenschen echter de artikelen 7 en 8 onderling van plaats te doen verwisselen, aangezien het ons is voorgekomen dat die schikking de voorkeur verdiende. De artikelen I 10 worden met deze wijziging achtereenvolgens, evenals de geheele Verordening, zonder hoofdelijke stemming goed gekeurd. De artikelen 1--3 van de Verordening regelende de invordering van de belasting worden achtereenvolgens, evenals de geheele Ver ordening, zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd. X. Verzoek van J. G. G. Oudegeest, om terugbetaling van school geld, Lager Onderwijs. (Zie Ing. St. n°. 86.) XI. Idem van A. J. Verbruggc, om vrijstelling van de betaling van schoolgeld, Hoogere Burgerschool voor Jongens. (Zie Ing. St. n°. 87.) XII. Idem als voren van Mevrouw Van Cattenburgh, Gymnasium. (Zie Ing. St. n°. 87.) XIII. Idem als voren van Mevrouw C. J. Hcintz, Gymnasium. (Zie Ing. St. n°. 90.) Op al deze verzoeken wordt achtereenvolgens zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming gunstig beschikt. XIV. Voorstel betrekkelijk de overneming in erfpacht van duingrond ten behoeve van de Leidsche Duinwatermaatschappij. Zie Ing. St. n°. 91.) De heer Cock. M. d. V.! Zou ik hier weder het beleefd verzoek tot het Dagelijkseh Bestuur mogen richten om alvorens het concept contract definitief te sluitenhet advies in te winnen van den stads consulent? Ik doe dit verzoek niet uitsluitend met het oog op moge lijke rechtskundige bezwaren, maar ook omdat in dit contract iets voor komt wat ik niet goed begrijp. Ik lees in art. 1 «De staat geeft enz. vier bonderd meter domeingrond," en wat er verder volgt. Dat zal toch wel een fout zijn. Een meter immers is een lengte maat en wij hebben hier ongetwijfeld een vlakte maat noodig. Mijne eerste ge dachte was dan ook, dat hier het woordje „vierkante" was wegge vallen en men dus denken moet aan vierhonderd centiaren of vier kante meters. Maar daargelaten, dat nauwelijks vier regels verder, als het ware bij tegenstelling, van centiares gesproken wordt, komt ook die opvatting niet best met de rest van de akte overeen. Iemand dien ik er over sprak en die nog al gewoon is aan het lezen van contracten, begreep bet ook niet. De eerste door mij gewaagde gis sing als zoude het woordje „vierkante" bij hel overschrijven of drukken weggevallen zijn is ook daarom niet waarschijnlijkwijl zulk een oppervlakte duingrond al zeer klein zoude zijn: niet voluit vier maal de oppervlakte dezer kamer! Mijn vriend en ik kwamen dan ook tot de conclusie, dat het waarschijnlijkste nog was, dat wilde men het woord »meters'' behouden hier in plaats van «vierhonderd meters" moest gelezen worden «veertig duizend «vier kante meters", met andere woorden vier hectaren of bunders. Ik ben zoo vrij op die onduidelijkheid de aandacht te vestigen. De Voorzitter, Er zal waarschijnlijk 400 aren bedoeld zijn. Ik moet evenwel eerlijk bekennen dat ik mij in deze zaak niet heb verdiept. Wij hebben dergelijke contracten reeds meer gesloten wanneer de Maatschappij nieuwen grond noodig had; wij handelen daarbij, zooals de Raad weet, als tusschenpersoon omdat de Staat met parti culieren dergelijke overeenkomsten niet sluit. Toen derhalve het concept-contract is ingekomen heb ik het niet nauwkeurig nagezien. Wij hebben eenvoudig, behoudens natuurlijk de omschrijving der perceelen, het oude contract gevolgd waarop indertijd de stads-consulent is gehoord. Wij zullen echter zorgen dat er geene quaestie uit kan ontstaan. De ontvanger te Noordwijk zal denkelijk de zaak wel kunnen ophelderen. Het zal 400 aren moe ten zijn. De heer Cock. M. d. V-! Ik dank U voor Uwe toezegging. Ik wcnsch tevens op te merken, dat ook ik te kennen heb gegeven, dat men hier hoogstens met een schrijf- of drukfout te doen had. Maar dit verhindert nietdat ik het mijn plicht achtte daarop op merkzaam te maken. Ik voeg er nu nog bij dat diezelfde sehrijf- of drukfout ook voor komt in het schrijven van den Ontvanger der Registratie zooals dat in de gedrukte stukken is weder gegeven. De Voorzitter. Wij hebben dit ook zoo uit den brief van den ontvanger overgenomen. De beraadslaging wordt gesloten en het voorstel zonder hoofdelijke stemming aangenomen. XV. Verzoek van P. De Wekker, om een stoep te leggen aan de Kraaierstraat. (Zie Ing. St. n°. 92.) XVI. Idem als voren van J. W. Boehmer, aan de Raamsteeg. (Zie Ing. St. n°. 92.) Op deze verzoeken wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming gunstig beschikt. XVII. Idem van Aug. Emmerich, om vrijstelling van de betaling van boeten wegens te laten oplevering van bruggen. (Zie Ing. St. n°. 40 en 56.) De heer Alma. Ik wensch een oogenblik naar aanleiding van dit punt het woord te hebben. Ik zal zeer kort kunnen zijn, omdat het niet in mijne bedoeling ligt over de brug zelf te spreken, maaralleen over de wijze, waarop deze kwestie is besproken. In de zitting van 5 April 11. is de heer De Sturler in zeer krasse woorden tegen den toestand van de brug te velde getrokken, welke hij zelfs gevaarlijk voor het verkeer noemde. Toen later zijn bc- v zwaren onderzocht werden, bleek 't gelukkig, dat zij overdreven waren. Dit neemt echter niet weg, dal in dezelfde vergadering door den heer De Sturler tegen eene Commissie van Bijstand, in deze de Commissie van Fabricage, een votum van wantrouwen werd uitge sproken, dat ik ineen dat niet op zijn plaats was. De heer De Sturler was intusschen zoo overtuigd van de gegrondheid zijner grieven tegen die commissie dat hij te gelijkertijd het middel aan de hand deed om daarin verbetering te brengen. Ik gun gaarne een ieder het recht zijner overtuiging, gelijk ik ook mij zelf dat recht wensch voor te behouden en hoop steeds de over tuiging ook van andersdenkenden te respecteeren, maar het gaat, mijns inziens, niet aan om zonder of althans op zeer losse gronden een dergelijk wantrouwen uit te spreken. Ik geloof dat door samenwerking wij het doel zullen bereiken waarvoor wij allen hier zijn. Maar of het gemeentebelang gebaat wordt door het voeren van een dergelijk scherpe kritiek over elkanders handelingen meen ik te moeten betwijfelen en heb daarom gemeend dit gevoelen hier te moeten uitspreken. De heer De Sturler. Ik wensch met een enkel woord den heer Alma te beantwoorden. Volkomen ben ik het met hem eens, dat door samenwerking veel goeds tot stand kan gebracht worden; wan neer echter een Raadscommissie een gemeentewerk goedkeurt en daarop een advies grondt, en wanneer naderhand blijkt, dat het door die commissie goedgekeurde werk niet in een voldoenden staat verkeert meen ik, dat de onderlinge samenwerking der leden toch niet zóóver mag gaan, dat men zijne opmerkingen zou moeten achterwege houden. Ik geloof dat de wijze waarop ik mijne opmerkingen heb ten beste gegeven geen afkeuring verdient. De Voorzitter, 't Zal niemand verwonderendat ik nog een enkel woord over deze zaak in 't midden wensch te brengen. Uit de gedachtenwisseling die wij zooeven gehoord hebben, blijkt dat de heer De Sturler de kwestie op een verkeerd terrein brengt. De heer Alma heeft hem het recht om kritiek uit te oefenen niet betwist, maar slechts gemeend te moeten opkomen tegen de wijze, waarop dit door hem is gedaan. De grief van den heer De Sturler was, dat de Commissie van Fabricage had verklaard dat de brug in een voldoenden staat verkeerde, ofschoon dat niet het geval was. Met een beroep op verscheiden artikelen van het bestek heeft hjj zijne bezwaren toegelicht, ofschoon dit tamelijk overbodig was, daar niemand het bestaan dier gebreken ontkende; maar ik geloof dat wanneer de heer De Sturler het geheele bestek had bestudeerd en zich niet had bepaald tot die artikelen die hij voor zijne grieven noo dig had, hij beter op de hoogte van den loop der zaak zou zijn ge weest; hij zou dan de zaak beter hebben begrepen, en hoe, niet de Commissie van Fabricage, maar haar Voorzitter er toe gekomen was te verklaren dat de brug in een voldoenden staat was opgeleverd. Ik herinner aan hetgeen ik in eene vorige vergadering gezegd heb, dat n 1. de werkzaamheden aan de brug hebben geloopen tot ultimo Decemberdat er toen zeer weinig of geen gelegenheid was om er aan te werkenen ofschoon toen niet bekend kon zijn dat die ongunstige weersgesteldheid tot April zou voortduren, dat die gelegenheid zich vooreerst niet zou voordoen. Er stonden voor m\j dus toen twee wegen open. Of ik kon den termijn doodeenvou dig laten doorloopen en den aannemer de betaling van den tweeden termijn weigerenof ik moest voorloopig de eerste oplevering goed keuren. De heer De Sturler kent natuurlijk de bestekken en de voorwaarden en weet dus ook dat de tweede termijn, ten bedrage van 40 pCt. van de geheele som, na de eerste oplevering kan worden uitbetaald. De Gemeente-Arcliitect brengt mij natuurlijk rapport uit en daarop teeken ik het stuk waarop de aannemer zijn betaling ont vangt. Dat de Architect mij niet onkundig heeft gelaten van de gebreken die nog aan de brug te verbeteren waren, behoef ik niet te zeggen. Ik wist dus toen ik dat stuk teekende evengoed als thans dat de brug niet goed in orde was. Ik vraag evenwel of een der

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1888 | | pagina 2