30 Aan Wei-Edele Achtbare HH. Burg. en Wcth. der gemeente Leiden. Eerbiedig en beleefd was mijn verzoek om twee bruggen te mogen over de Zoeterwoudsche singelsloot nabij de Ulrechtsche brug. Met de meeste hoogachting. Uw-Edele Achtbaren dienstw. dienaar, R. Koekkoek. Plantsoen hoek Rijnstraat, 31. N°- Leiden, 23 April 1888. Na overleg met den Voorzitter der Commissie van Fabricage geven wij L we Vergadering in overweging, naar aanleiding van nevens gaand adres aan Us. J. D. B. Brouwer tot wederopzeggens vergunning te verleenen om tot versterking van den muur langs den Middelweg van zijn huis op de Hooigracht n°. 76 te stellen twee steenen pilas ters of beeren, mits niet meer dan 50 centimeters op den openbaren gemeentegrond uitspringende en tegen betaling voor ieder van het recht bepaald bij art. 3 n®. 18 van het Tarief vastgesteld den 5en Maart 1857. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Wcth. van Leiden. Aan den Gemeenteraad van Leiden. Geeft met verschuldigde hoogachting te kennen, J. D. B. Brouwer, emeritus predikant, wonende alhier, aan de Hooigracht n°. 76, dat hij aan den tuinmuur van zijn huis, uitkomende aan den Middel- weg, wenscht te plaatsen 2 steenen pilasters of beren, ter breedte van 0 70 meter en ter lengte van 0.50 meter op gemeentegrond uit springende. Reden, waarom hij zich tot Uw College wendt, met beleefd verzoek, hem dit wel te willen vergunnen. 't Welk doende enz. Leiden, 12 April 1888. J. D. B. Brouwer, Emer. Pred. N°. 85. Leiden, 19 April 1888. Krachtens de Verordening op de heffing van eene belasting voor plaatsen op de onderscheidene markten of elders (Gemeenteblad n». 6 van 1876) wordt bij gelegenheid van de kermis- of jaarmarkt voor de ingenomen ruimte per vierkanten meter of gedeelte daarvan een maal geheven 0.15. Het is ons voorgekomen dat dit bedrag te laag is, in de eerste plaats voor de draaimolens, velocipèdetenten en dergelijke, zoowel met het oog op de groote winsten welke dusdanige vermakelijkheden opbrengen als op de omstandigheid dat op verre na niet aan alle aanvragen kan worden voldaan, maar in den regel slechts aan vier draaimolens en enkele velocipèdetenten eene standplaats kan worden verleend. De toewijzing geschiedt alsdan bij loting onder toezicht van den Marktmeester. Zonder bezwaar kan voor bovenbedoelde inrichtingen een bedrag van f 100 voor den geheelen duur der kermis worden geheven, ter wijl o. a. te Utrecht bij Raadsbesluit van 14Februari 1878 daarvoor een bedrag van 150 is vastgesteld. Het is aan geen twijfel onderhevig dat ook bij de heffing van 100. er voor de kermisbezoekers voldoende gelegenheid zal blijven bestaan om zich door het gebruik van meer bedoelde inrichtingen te ver maken, vermits het aantal aanvragen om plaatsing tengevolge van het verhoogd staangeld niet belangrijk zal verminderen. In de tweede plaats komt ons het bestaand tarief voor den in te nemen grond over het algemeen te laag voor. Voor den geheelen kermistijd toch wordt slechts f 0.15 per vier kanten meter of gedeelte daarvan geheven, terwijl zulks te Utrecht f 0.50 per vierkanten meter bedraagt. Voorzeker zoude laatste dit bedrag voor Leiden te hoog wezen, wanneer men in aanmerking neemt dat de kermis te Utrecht 14 dagen duurt en nog drukker wordt bezocht dan de Leidsche. Intusschen is eenige verhooging wenschelijk te achten en schijnt een bedrag van f 0.25 per vierkanten meter eene billijke tegemoetkoming. Voor zoogenaamde schopstoelen wordt te Utrecht in eens geheven f 25, terwijl hier daarvoor het gewone tarief van ƒ0.15 per vier kanten meter wordt toegepast. De helft van het te Utrecht geheven bedrag, alzoo f 12.50, zoude alhier voor zoodanige inrichtingen ge voegelijk kunnen worden bepaald. Door de orgeldraaiers of kunstvertooners, die op straat hun beroep uitoefenen, wordt thans f 0.30 betaald. Ook deze heffing is te laag en kan zonder bezwaar gesteld worden op t 1 per persoon. Bij vaststelling van eene regeling als bovenbedoeld kan eene niet onbelangrijk hoogere opbrengst worden te gemoet gezien, zijnde eene hoogere heffing in deze alleszins te rechtvaardigen daar de kermis of jaarmarkt in den tegenwoordigen tijd uitsluitend als eene openbare vermakelijkheid moet worden aangemerkt. In de laatst verloopen tien jaren is de opbrengst geweest als volgt: 1877 f 966.80 1878 812.50 1879 789.70 1880 808.25 188 1791.25 1882 959.40 1883 944.30 1884 949.03 1885 916.13 1886 1010.30 1887 981.0 Te zamen f 9929.26 alzoo gemiddeld per jaar f 992.92. Vermoedelijk zullen de ontvangsten ten gevolge van de verhoogde heffing met f 500 a 600 stijgen, zoodat alsdan de kermis of jaar markt eene ontvangst van f 1500 a f 1600 zal opleveren. De op brengst van de marktgelden in haar geheel zal daardoor niet hooger worden dan het gemiddeld bedrag van de uitgaven die in het belang van de markten zijn gedaan of bij voortduring geschieden. Zulks blijkt uit ons rapport van 26 Juni 1876 (Ing. St. n'. 144 van dat jaar), strekkende ten geleide van het ontwerp van de thans van kracht zijnde verordeningen op de heffing en invordering der marktgelden. Blijkens dat rapport hebben de marktgelden in haar geheel, daar onder begrepen alzoo de opbrengst van de kermis of jaarmarkt, ge durende de jaren 1866 tot en met 1875 opgebracht 64209.23 alzoo gemiddeld per jaar f 6420.92. De uitgaven die zijn besteed voor den aanleg van de voor het houden der markten bestemde plaatsen en voor het uitvoeren van werken die strekken in het belang van de markten, daarbij nader omschreven, werden geschat op f 120000 en de jaarlijksche rente daarvan op f 6000 terwijl de jaarlyksche kosten van onderhoud, na aftrek van de opbrengst van de afval der beestenmarkt, geschat werden op t 2700, te zamen J 8700. Door de heffing werd alzoo niet in strijd gehandeld met art. 254 der Gemeentewet, krachtens welke bepaling ook de hier bedoelde rechten tot geen hooger bedrag mogen worden geheven dan noodig is om den betaler naar evenredigheid van het gebruik of genot, dat hij heeft, in de kosten van aanleg, onderhoud of verstrekking van het door hem gebruikte of genotene te doen dragen. Als vervolg op ons bovenaangehaald rapport kan worden medege deeld dat de marktgelden, met inbegrip van de kermis of jaarmarkt, hebben opgebracht: in 1876 f 7174.86 1877 7710.99 1878 7844.90 1879 7628.05 1880 8092.86 1881 7638.24 1882 7953.69 1883 7482.02 1884 8015.03 1885 8557.08 «1886 8933.45 1887 8761.75 Te zamen 95792.92 alzoo gemiddeld per jaar f 7982.74. Wordt nu deze opbrengst met f 600 verhoogd wegens de thans voorgestelde wjjziging in de heffing der jaarmarktgelden, dan blijft het te heffen bedrag -nog verre beneden de sommen door de gemeente in het belang van de markten uitgegeven. Bovendien is de gemeente sedert 1876 steeds voortgegaan met het aanleggen en verbeteren van werken die strekken tot bevordering van den bloei van het marktwezen. Onder meerderen wordt gewezen op het plaatsen van nieuwe palen op de Beestenmarkt in 1877, waaraan ongeveer 1000 is be steed; de demping van het gedeelte Binnenvestgracht bij de Buiten- societeit in 1882, voor ongeveer 6000 en de wijziging van de in richting der Nieuwe Beestenmarkt in 1886, voor ongeveer 1300. De bestaande bepaling omtrent de verschuldigde belasting buiten kermistijd voor hetzelfde doel is verder eenigzins gewijzigd en billijkheids halve voorgesteld op een tiende gedeelte per dag van het voor den geheelen kermistijd verschuldigde, de kermis gerekend op 6 dagen en eenige nadagen voor het zoogenaamde inpakken. Eindelijk is eene overgangsbepaling opgenomen voor hen aan wien reeds een standplaats voor de aanstaande kermis is verleend. Wij geven Uwe Vergadering op grond van een en ander in overweging de verordeningen op de heffing en invordering der belasting voor plaatsen op de onderscheidene markten van 20 April/27 Juli 1876, goedgekeurd bij Kon. Besluit van 19 Sep tember 1876 n°. 6, te wijzigen en tot de vaststelling over te gaan van het navolgend Raadsbesluit regelende de heffing van eene be lasting voor plaatsen op onderscheidene markten of elders te Leiden en de navolgende Verordening op de invordering. De Raad der gemeente Leiden, gezien de artt. 232 en 257 der Wet van den 29 Juni 1851 (Staatsblad n°. 85.) Heeft besloten: Art. 1. Met den dag waarop van de verleende Koninklijke goed keuring afkondiging is geschied, wordt eene belasting geheven voor het gebruik van grond op de onderscheidene markten of elders in genomen. Art. 2. Die belasting wordt geheven in evenredigheid van de inge nomen ruimte en is voor eiken dag verschuldigd. Art. 3. De belasting bedraagt: a. voor een paard of runderbeest0.10 b. voor een kalf, gemest varken, veulen of ezel 0.05 c. voor een schaap, lam, bok, geit, bigge, ongemest varken of hond0.02* Art. 4. Voor plaatsen op de markten of elders wordt ge heven per ingenomen vierkanten meter of gedeelte daarvan. 0.02s. Art. 5. Bij uitzondering wordt, voor gelijke ruimte, voor uitdragers en verkoopers van vodden slechts geheven 0.01. Art. 6. Bij gelegenheid van de kermis of jaarmarkt wordt voor de ingenomen ruimte per vierkanten meter of gedeelte daarvan eenmaal geheven0.25 voor draaimolens, velocipèdetenten en dergelijke. 100. voor schopstoelen, schommels en dergelijke12.50. Art. 7. Wanneer buiten kermistijd, met vergunning van Burg. en Weth., voor hetzelfde doel grond wordt genomen, wordt voor eiken dag geheven een tiende gedeelte van het sub 6°. vermeld bedrag.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1888 | | pagina 4