28 J. Jü Jr. c. belooning billijk toekwam. In liet eerste geval hadden als buiten gewone belooning alle gelden bebooren uitgekeerd te worden; inliet tweede geval, liet men aan het oordeel der Commissie of alle be ambten billijk buitengewone belooning verdienden, waarin dan tevens lag opgesloten dat zij te beslisseu had over het bedrag dier belooning Deze laatste opvatting deelden blijkbaar onze voorgangers, zij lazen in de redactie dat die 3 pCt. destijds gebleven waren voor buitenge wone bclooning naar billijkheid aan die beambten, die het verdienden. In dat geval behoorde zeer zeker al wat van de 3 pCt. niet werd uitgekeerd terug te vloeien in de Gemeentekas. Het Gemeentebestuur toeh heeft van de winsten der Gasfabriek, dus van de gelden die anders in de kas der gemeente waren gevloeid, een gedeelte ter beschikking gelaten met het bepaalde doel om het in dier voege als in de laatste opvatting is omschreven, te besteden. Vond hare Commissie geen termen om het totale bedrag dezer gelden voor dat doel te besteden, zoo had zij, hetzij die gelden weder in de gemeentekas moeten storten, of den Raad machtiging moeten vragen, daarover op andere, evenzoo voor het personeel der fabriek produc tieve wijze te beschikken. Is daarentegen de eerste opvatting juist, dan hadden ook alle gelden den ambtenaren moeten worden uitgekeerd, en is het fonds nog heden hun eigendom. Commissarissen mccncn, dat de eerste opvatting de eenig ware is. Vooreerst omdat hare voorgangers reeds in 1859 niet alles hebben uitgekeerd en in 1802 een gedeelte van bet overschot gebruikten om den werklieden brandstof te verschaffen, waardoor zij stilzwijgend blijk gaven den zin van art. 12 niet naar den letter op te vatten, daarin is toch alleen sprake van de beambten en niet van werklieden gelden, welke dus die beambten toegedacht waren, konden des noods dienen om een beambte in geval van ziekte te helpen of zijne weduwe of weezen tijdelijk te steunen, doch nimmer om brandstof aan werk lieden te geven. Hunne meening was dus; dat de overschotten tot hunne dispositie waren, en zij ze dus ten bate van het werklieden-, personeel, bij wijze van ondersteuning bij harde winters of ander ongeluk, vrijelijk konden besteden. Gaarne zou deze Commissie tot een daaraan verwant doel evenzeer thans het geheele kapitaal aanwenden. Zij kiest daartoe echter dezen volgens haar eenig wettigen weg en stek U voor, nadat U besloten zal hebben de gelden, na vereffening van het nadeelig saldo met de kas der Gasfabriek, voor de gemeentekas te aanvaarden, ze dadelijk weder tot hare beschikking te stellen, om ze geheel te besteden aan hel verleenen van eenige ondersteuning aan die lantaarnlieden, mits zij den leeftijd van 59 jaar hebben bereikt, en meer dan vijftien jaar als zoodanig dienst hebben gedaan, welke van het pensioenfonds der gemeente uitgesloten, bij de opheffing der oude dienstregeling der straatverlichting, wegens hun hoogen leeftijd ongeschikt zijn geworden om ze aan de nieuwe dienstregeling voor ons te verbinden. Aan den Gemeenteraad Commissarissen der Stedelijke Gasfabriek, van Leiden. De Kanter, H. Van der Hoeven, P. J. Kaiser. N'. SI. Leiden, 19 April 1888. Naar aanleiding van het aan Uwe Vergadering ingediend adres van eenige handelaren in brandstoffen alhier, houdende opmerkingen aan gaande de wijze van verkoop der cokes en der aflevering aan de Gasfabriek, hebben wij het advies ingewonnen van Commissarissen der Gasfabriek dat hierbij wordt overgelegd. Met de beschouwingen van Commissarissen en met de conclusie van hun rapport kunnen wij ons geheel vereenigen, zoodat wij Uwe Ver gadering in overweging geven aan adressanten, onder mededeeling van den inhoud der op hun adres uitgebrachte rapporten, te kennen te geven dat bij de regeling van den verkoop en de aflevering der cokes van de Stedelijke Gasfabriek de behartiging van het bela7ig der ge meente op den voorgrond moet staan. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. Aan den Raad der Gemeente Leiden. Geven ondergeteekenden, allen kooplieden en handelaren in brand stoffen alhier, met gepasten eerbied te kennen, dat er, naar hun bescheiden meening, bij den openbaren verkoop en de aflevering van Gascokes, door de Stedelijke Gasfabriek alhier, misbruiken en onregelmatigheden bestaan, die èn hun, als voor naamste koopers dier brandstof, èn het voordeel der Gasfabriek ten nadeele komen: Dat zij reeds meermalen in't bijzonder den Direc teur der Sted. Gasfabriek op de bedoelde feiten hebben opmerkzaam gemaakt, zonder eenig gevolg, ja, meermalen zelfs ten koste van een onheusche bejegening. Dat zij alsnu van een onpartijdig onderzoek en uitspraak van Uw College, een meer gunstig resultaat verwachten, weshalve zy de vrijheid nemen de onderstaande punten onder de aandacht des Raads te brengen. Ie. Dat, ofschoon bij den openbaren verkoop, onmiddellijk betaling wordt gevorderd, het toch veelmalen gebeurt, dat de (onder verband van afhaling binnen gestelden termijn) gekochte hoeveelheid, wanneer de kooper daarom komt, met vaar- of voertuig en werklieden, niet, of slechts ten deele wordt afgeleverd, onder voorwendsel van «niet voorradig", en dit den kooper alzoo op verlies van geld en tijd te staan komt. Dat dit te onbillijker is: a. omdat men toch feitelijk) niet behoort te verkoopen en betaling aannemen van goederen die men niet leveren kan; b. Omdat het meermalen gebleken is, dat zelfs vóór het gestelde uur der aflevering (8 uur 's morgens) gascokes, bestemd voor personen, die niet op de publieke veiling gekocht hebben, gereed slaan ter verzending cn den openbaren koopers (in casu onderteeke naars) wordt geweigerd, en c omdat koopers, den gesteldeu termijn van afhaling overschrijdende, voor iedere week te laat, écn cent per hectoliter beboet worden. 2e. Dat, naar hun bescheiden meening, alle onderhandsche ver koopen gascokes vooral aan buiten de gemeente wonenden, niet be hoorden te geschieden, daar bij meerdere concurrentie bij den publieken verkoop, zeer zeker hoogere prijzen zouden bedongen worden. 3e. Dat, naar 's onderteekenaars oordeel, de inkoop aan niet- kooplieden, inzonderheid aan ambtenaren ten Raadhuize en aan de Sted. Gasfabriek (uitgezonderd voor eigen gebruik) niet toegestaan moest worden, daar het nog onlangs gebeurd is dat een Gemeentebode een belangrijke hoeveelheid cokes opkocht, om die later met winst te verkoopen cn deze daardoor feitelijk een daad van koophandel verrichtte, waartoe hij niet bevoegd was, en hun, onderteekenaars, dragers van zware patent- cn andere lasten het brood ontneemt. Dat onderteekenaren zich gezamenlijk aansprakelijk stellen voor de waarheid der genoemde feiten en zij bereid zijn zich voor een door den Raad te benoemen Commissie van Onderzoek, ten tijde en plaatse waar bet deze behagen zal, te verantwoorden. 't Welk doende enz. P. Van der Meer. C. Cramer. H. J. Blommestein. A. Van Zijp. C. P. Omtzigt. N. Anë8. B. Zeilstra. H. Van der Meer. M. B. Van Schie. Leiden, 4 April 1888. Commissarissen der Stedelijke Gasfabriek, kennis genomen hebbende van het, door Burgemeester en Wethouders, in hunne handen, ter fine van praeadvies, gestelde rekwest van tien kooplieden en handelaren in brandstoffen alhier, hebben de eer desbetreffend het volgende onder uwe aandacht te brengen. Bij Raadsbesluit van 19 October 1871 werd besloten: 1°. om, begin nende met 1 Maart 1872, al de cokes, welke de gasfabriek oplevert, publiek te verkoopen, met uitzondering van 5000 hectoliters, welke tegen den thans geldenden prijs uitsluitend aan gemeenteinstellingen en aan de beambten van de gasfabriek blijven voorbehouden. 2°. dat, hetzij elke week, hetzij om de veertien dagen, al naarmate dienstig zal blijken, in het openbaar tegen gereed geld verkocht worde de aanwezige voorraad, in zulke partijen als Commissarissen zullen vaststellen, mits deze partijen in den regel niet meer bedragen dan 100 en niet minder dan 10 hectoliters. 3°. dat de Raad Commissarissen der gasfabriek uitnoodigt aan het einde van 1872 te praeadviseeren over de vraag of de voorgeschreven maatregel al of niet bestendigd zal worden. Dit laatste praeadvies is dd°. 23 Januari 1873 I. S. N°. 11 Hand. v. d. Gemeenteraad 1873 ingekomen, waarin geadviseerd wordt den maatregel voort te zetten, met de machtiging aan de Commissie om ook partijen van 5 HL. aan te bieden; welk advies by Raadsbesluit van 6 Februari 1873 is aangenomen, Hand. v. d. Gemeenteraad 1873 blad 6 pag. 1. Bij Raadsbesluit van 15 December 1878 werd aan Commissarissen de bevoegdheid verleend om partijen grooter dan 100 HL. in veiling te brengen. De eerstaangehaalde besluiten werden genomen naar aanleiding van adressen van de groothandelaars in brandstoffen, welke destijds zich beklaagden dat de regeling van den cokesverkoop niet alleen voor de gemeente nadeelig maar voor de burgers onbillijk en onrechtvaardig was. Zij verzochten dat het weghalen van de cokes aan de gasfa briek in het openbaar zou worden verpacht. Het besluit van 1873 beoogde om door verkoop van de cokes op de publieke veiling het cokes koopen ook den kleineren man gemak kelijk te maken; terwijl het besluit van 1878 genomen werd op grond van de dikwijls naar evenredigheid van de vraag te grooten voorraad aan de fabriek, die aldus bij veiling van grootere partijen wegens plaatsgebrek in eens kon opgeruimd worden. De geschiedenis van de laatste jaren heeft Uwe Commissie geleerd dat, hoe goed de besluiten van 1871 en 1873 genomen, destijds doel troffen, de veranderde omstandigheden, als de steeds stijgende pro ductie van cokes zoowel hier als by alle groote gasfabrieken, het thans onmogelijk zouden maken, om zonder belangrijk verlies, steeds de geproduceerde wcekpartijen bij veiling op te ruimen. Daarenbo ven heeft juist die publieke veiling, indertijd begonnen ten gerieve der burgerij en de groote handelaars in brandstoffen, eene klasje van cokes bezorgers in het leven geroepen, die, naar gelang zij, tegen het hooge bestelloon van 10 cents per HL., meer verdienden, ook andere brandstoffen gingen bezorgen, ja verhandelen. Zij maakten langzamer hand den cokeshandel voor de primitieve handelaars geheel onvrucht baar, cn hebben de latere jaren indirect den aanvoer van buiten sterk in de hand gewerkt. Nu daarbij de aanvoer per spoor gekomen is, zien zij zich langzamerhand in die cokesnering overvleugeld en trachten zij door onderlinge combinatiën den veilingsprijs te drukken om des te beter die wassende concurrentie te kunnen weerstaan. Dat bun dit slechts ten deele gelukt blijkt uit de hoeveelheid cokes, die ieder der requestranten in het jaar 1887 op de veiling kochten. Zij waren voor: p. Van der Meer 1880 HL. Cramer 'JOO II. J. Blommensteyn 1000 A. Van Zijp 290 C. P. Omtzigt nihil N. Anes 2120 J. Ju Jr. 7900 B. Zeilstra 260 H. Van der Meer 230 M. B. Van Schie 540

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1888 | | pagina 2