GEMEENTERAAD VAN LEIDEN. 27 INGEKOMEN STUKKEN. N®. 77. Leiden. 16 April 1888. De Commissie van Financiën heeft de eer Uwe Vergadering te be richten, dat zij geene bedenkingen heeft tegen de ten fine van onder zoek in hare handen gestelde rekening en verantwoording van de ontvangsten en uitgaven der dd. Schutterij alhier, over het jaar 1887. Zij stelt U derhalve voor die rekening voorloopig vast te stellen tot een bedrag van 8616,34 zoo in ontvangst als uitgaaf, alzoo sluitende quitte. Aan den Gemeenteraad. De Commissie van Financiën. N°. 78. Leiden, den 19 April 1888. Onder overlegging van bijgaande stukken hebben wij de eer U mede te deelen dat er ook bij ons tegen de inwilliging van bet ver zoek van J. C. A. Binnendijk, om ontslag als 3e onderwijzer aan de school 3e klasse n°. 3, geen bezwaar bestaat. Wij geven Uwe Vergadering derhalve in overweging dat ontslag eervol te verleenen, ingevolge het verzoek van adressant, met ingang van 15 Mei e. k. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. Aan den Raad der Gemeente Leiden. Geeft met verschuldigden eerbied te kennen Johannes Cornelis Adrianus Binnendijk, onderwijzer der derde klasse aan de openbare lagere school derde klasse N°. 3, alhier; dat hij uit zjjne betrekking eervol ontslagen wcnscht te worden tegen 15 Mei e. k. 't Welk doende, Van UEd. Achtbare, Leiden, 9 April 1888. de onderdanige dienaar, J. C. A. Binnendijk. Leiden, 19 April 1888. Het verzoek om ontslag van den heer J. C. A. Binnendijk, doet mij in tweeerlei opzicht leed: eerstens dat door de geringe vooruit zichten, die het lager onderwijs op het oogenblik aanbiedt, een ver dienstelijk onderwijzer genoopt wordt, zijne betrekking te verlaten; ten tweede, dat mjjne school in hem een der beste werkkrachten verliest. Tegen het verleenen van het eervol ontslag op den gevraagden datum bestaat bij mij geen bezwaar. Den Heer Burgemeester Het hoofd der Openbare School van Leiden. der 3e klasse N®. 3, N'. 7®. Leiden, 17 April 1888. Ter vervulling der vacature ontstaan door het overlijden van den Wel-Edel-Gestrer.gen heer Mr. C. A. Boonacker, hebben Regenten van het Gereformeerd Minne- of Arme Oude Mannen- en Vrouwenhuis alhier, de eer U het volgende tweetal voor te stellen. 1 de heer M. J. Eigeman, en II. de heer C. II. Pleyte en verzoeken U daaruit eene keuze te doen. Aan den Gemeenteraad Namens Regenten voornoemd, alhier. 11. C. Jota, Secretaris. N°. 80. Leiden, II April 1888. In de raadszitting van 20 Mei 1847, is door het Dagelijksch Bestuur, bij den Raad, onder meer stukken, regelende de toen in oprichting zijnde Stedelijke Gasfabriek, ingekomen een concept-reglement op het beheer en bestuur dier fabriek. In dit concept-reglement kwam onder Art. 12 voor, de volgende bepaling: «Jaarlijks zal twee ten honderd van de waarde der eigendommen, als: gebouwen, werktuigen enz. zooals zij bij de oprichting hebben gekost worden afgeschreven, van het bedrag der winst, na aftrek eener rente van 11000.in eens voor voorgeschoten kapitalen, zal vijf ten honderd worden gesteld ter beschikking van Commissarissen, om daaruit den Directeur met drie ten honderd, en de overige beambten naar billijkheid buitengewoon te beloonen. De bestemming der overige winst wordt jaarlijks door den Raad vastgesteld." De bij dit concept behoorende memorie van toelichting, bijlage 50 der Hand. v. d Gemeenteraad 1847 bevat over dit Art. 12 en 13 geen andere woorden dan: »De wijze van verantwoording behoort door den Raad te worden geregeld." Dit concept-reglement werd eerst 6 Juni 1849 door den Raad gear resteerd, en komt als zoodanig onder N°. 47 der bijlagen voor in het register van den raad van 1849. In de Verordening van 14 Mei 1858, Gemeenteblad N°. 1, komt onder Art. 11 eene bepaling voor in denzelfden geest, daar staat: •Jaarlijks zal de winst, na aftrek eener rente van ƒ11000 ineens over uitgeschoten kapitalen, worden verdeeld als volgt jaarlijks: 1°. worden 12 pCt. daarvan afgetrokken, waarvan 10 pCt. zullen worden uitbetaald aan den Directeur, welke hem worden toegelegd boven zijn jaarwedde ad ƒ1400.— tot bezoldiging, en 2 pCt. gesteld worden ter beschikking van Commissarissen om daaruit de overige beambten naar billijkheid buitengewoon te beloonen. In het praeadvies der Commissie, te vinden in bijlage N". 47 der deliberatiën van den Gemeenteraad 1858, leest men o. a. Indien de voorgestelde prijsvermindering aangenomen en dus het bedrag der winst zal verminderen, zal ook het inkomen van den directeur, boekhouder en beambten, aan wien boven hun tractement 10 pCt. van de winst toegekend is, aanzienlijk verminderenbillijker wijze mag men niet vorderen, dat deze maatregel ook vermindering van hun inkomen ten gevolge zou hebben, daar hunne werkzaam heden wel door de uitbreiding der fabriek dagelijks vermeerderen. Eene andere regeling van die tractemenlen zal alzoo noodig zijn. Tengevolge van vorenstaande overwegingen nemen wij de vrijheid U voor te stellen ad 1°. enz. 5°. Bij de regeling van het beheer der fabriek heeft men terecht begrepen dat de personen die de directie en dagelijksch bestuur over den gang van zaken voerden, ook eenig aandeel in de winst die de fabriek opleverde moesten genieten, en zijn de tractementen van den Directeur enz. Wij vermeenen aldus dat in billijkheid aan den Directeur 10 pCt. en ter beschikking van Commissarissen 2 pCt. van de winst, na aftrek van de renten, behoort toegekend te worden. Dit advies is grootendeels gevolgd en bij de Verordening van 14 Mei 1858 vastgesteld. Discussiën zijn niet genotuleerd. Eerst bij Raadsbesluit van 3 December 1863, Verordening 28 Januari 1864, werd art. 11 gewijzigd en luidt het: »Van het overschot worden tien ten honderd ^toegekend aan den Directeur, boven zijn vaste jaarwedde en drie ten honderd als buiten gewone belooning aan de overige beambten, ter beschikking van Commis sarissen." Zie Hand. v. d. Gemeenteraad 1863 pag. 23 e. v. Toen in Juni 1874 een nieuwe Directeur moest benoemd worden, is andermaal over deze regeling gediscussieerd, doch ten slotte de be paling der 3 pCt. uitkeering ter beschikking van Commissarissen ge handhaafd. Eindelijk is 30 November 1876, op voorstel der Commissie van de Gasfabriek, dd. 13 Januari van dat jaar, het tractement van den Directeur verhoogd en zijne percentage met die der ambtenaren in getrokken, onder voorbehoud, dat ook hunne vaste traktementen proportioneel zouden vermeerderd worden. De hier bedoelde uitkeering aan de beambten heeft tot de afsluiting der rekening van 1858 geregeld plaats gehad. In het jaar 1859 heeft de toen vigeerende Commissie een bedrag van 66 niet uitgekeerd, waarschijnlijk omdat zij meende dat, nu de winsten grooter werden, de buitengewone belooning aan de beambten naar billijkheid te groot werd, of dat enkele beambten eene zoo zeer verhoogde belooning niet verdienden, het blijkt echter niet. Intusschen waren in 1860 en 1861 weder kleine sommen overgebleven, en heeft men van die soni een partij turf en cokes gekocht, welke aan de werklieden zijn uit gereikt. Op 8 October 1864, bedroeg het aldus gespaarde saldo ƒ791.16, zoodat de Commissie besloot dat geld productief te maken, en daarvoor 12 October 1864, 700 4^ pCt. Ned. Werk. Schuld kocht. Aldus ontstond een fonds bij de administratie der Gasfabriek bekend als »Ondcrsteuningsfonds." Tusschen de jaren 1864 en 1866 werden daaruit enkele uitdeelingen van brandstof aan de werklieden en brandschade aan een enkelen werkman vergoed, tot men in 1866 daaruit twee werklieden hoofd stokers een gratificatie toekende. In Juni 1871 begon men voor het eerst daaruit een soort pensioen als weekgeld toe te kennen aan een wegens Imogen leeftijd ontslagen lantaarnpoetser, en hiermede is men voortgegaan wanneer zeer bejaarde lantaarnlieden moesten ontslagen worden. Evenzoo werden daaruit de gratificatiën van f 25.00 en 10 getrokken, welke men bij het vijf en twintigjarig bestaan der fabriek toekende aan die werklieden en opstekers, welke op dien dag even eens hun vijf en twinligjarigen diensttijd herdachten, terwijl werk lieden later in dezelfde omstandigheid daaruit hunne gratificatie ontvingen. Toen bij de gebrekkige plichtsbetrachting van sommige lantaarn lieden enkele boetestraffen door den tegenwoordigen directeur werden toegepast, werden deze gelden eveneens in dat fonds gestort, omdat daaruit toch hoofdzakelijk de ontslagen lantaarnopstekers werden onder steund, en de beloopen boeten dus later weder min of meer tot hun voordeel konden strekken. Toch ging dit fonds achteruit en er ont stond een nadeclig saldo, hetwelk bij het einde van 1887 tot 221.301 gestegen was; terwijl het kapitaal in 3£ pCt. certificaten N. W. S. ad 99 pCt. eene reëele waarde had van 4158. In de laatste jaarverslagen is telkens melding gemaakt van den stand van zaken, en het tekort is in 1887 weder toegenomen, alleen, omdat, in afwachting van nadere regeling, daaruit 100 aan in 1886 eervol ontslagen opstekers is toegekend. Nu bij de nieuwe regeling der straatverlichting alle bedienaren der straatverlichting in vasten dienst der gemeente komen, vallen deze werklieden in de termen van de Gemeente-Verordening op het pen sioen, en moeten zij daarvoor storten, zoodat van latere uitkeering aan deze nieuwe werklieden uit het fonds geen sprake meer kan zijn. Daarenboven is de vraag gerezen of de Commissie wel over deze gelden bij voortduring beschikken raag? Had men in 1876, toen de 3 pCt. uitkeering, ter beschikking van de Commissie, verviel, eveneens deze vraag overwogen, dan was des tijds het oogenblik gunstig geweest, om eene beslissing uit te lokken, waar deze gelden thuis behooren. Commissarissen wenschen tbans die vraag aan uw oordeel te onder werpen. Ongelukkig ontbreken de volledige^ gegevens om haar beslist te beantwoorden. Nergens blijkt duidelijk of de bedoeling onzer voorgangers geweest is, dat de Commissie het tot hare beschikking stellen dezer gelden moest opvatten als eene verplichting tot uitkeering van buitengewone belooning naar billijkheid aan de beambten van de geheele ter be schikking gestelde som. Met de uitdrukking .naar billijkheid" kan bedoeld zijn, dat die verdeeling van alle gelden onder de beambten moest geschieden, zooals zij de Commissie het billijkst voorkwam; of zij beoogt slechts eene uitkeering, in zooverre als zij den beambten als buitengewone J. WüYSTER.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1888 | | pagina 1