21
der brug, dat volgens bet oordcel van den deskundige van den lieer
De Sturler, «niet onwaarschijnlijk" was. Erkennende, dat er nog ge
breken aan de brug zijn, wijs ik er echter op, dat zij, ieder op zich zelf
van weinig beteekenis zijn en dal op den aannemer de verplichting
rust, ze weg te nemen. En dit zal ook geschieden.
Ik gelooi te hebben aangetoond dat men veel leven heeft gemaakt
over eene onbeduidende zaak en zeker veel meer leven dan zij
waard was.
Ter beantwoording van de vraag van den heer Zillesen, wijs ik ten
slotte op art. 5 28 van de voorwaarden der aanbesteding, waaruit
blijkt, dat elk der bruggen vóór of op 1 December moest opgeleverd zijn
dit is natuurlijk de eerste oplevering; en dan begint de termijn van
drie maanden te loopen, waarin de aannemer verplicht is de gebreken
geheel in orde te brengen. Hoe de aannemer aan zijne bewering komt
dat bij eigenlijk slechts zeven of vijf dagen in gebreke zou zijn, is
mij niet duidelijk.
Een enkel woord thans over het advies der Commissie van Financiën.
Ik zal beginnen met te zeggen, dat ik mij niet warm zal maken over
het al dan niet aannemen van ons voorstel. Ik erken dat er voor
en legen is te zeggen. De opmerking ligt voor de hand dat, wanneer
de aannemer had gezorgd op zijn tijd gereed te zijn, hij geen nadeel
zou hebben ondervonden van het ongunstige weder en de korte dagen
in de maand December. De reden waarom wij voorstellen de helft
der boete kwijt te schelden, is deze, dat de Gemeente-Architect ons
heeft verklaard dat menigmaal hel werken in de maand December
door het ongunstige weder zeer moeielijk is geweest en dat op ver
scheidene dagen die den aannemer als werkdagen zijn aangerekend, het
weer zoo slecht was, dat zij in billijkheid slechts voor halve dagen
konden gelden. Wij stelden daarom voor de boete voor de helft kwijt
te schelden. Toevallig kwam mij heden morgen nog eene andere
omstandigheid ter oore die ook wel eenigszins in zijn voordeel pleit,
hoewel zij toch niet den minsten invloed op de beslissing van den Raad
behoeft te hebben, als zijnde geheel buiten deze quacslic. Geruimen
tijd geleden heeft dezelfde aannemer een groot werk aangenomen in
Amsterdam, nl. het maken van den bovenbouw eencr brug: boven
bouw en onderbouw waren afzonderlijk aanbesteed. De bovenbouw
was op den bepaalden tijd gereed, maar de aannemer kon niet met
het opstellen aanvangen omdat de onderbouw nog niet gereed was.
Hij heeft toen maanden moeten wachten en juist terwijl hij hier bezig
was met de bruggen, kreeg hij aanschrijving uit Amsterdam om den
bovenbouw te gaan opstellen. Een gedeelte van zijn werkvolk moest
hij dus naar Amsterdam zenden, eene omstandigheid waaraan wij ons
wel niet behoeven te storen, doch die men wel in rekening kan
brengen wanneer inen er bij bedenkt dat hij de brug bier zeer laag
heeft aangenomen. Het een en het ander heeft er ons toe gebracht
ons voorstel in te dienen; de Raad moet verder beslissen in hoeverre
hy het met onze opvatting van billijkheid eens is.
De heer De Goeje. M. d. V.Ik heb hooren zeggen dat de termijn
van oplevering in het bestek inderdaad wel wat te kort was gesteld.
Is dit zoo?
De Voorzitter. Daarover is niet geklaagd.
De heer Fockema Andreae. M. d. V.! Een enkel woord slechts.
Ik zal uw voorbeeld volgen en mij over deze zaak niet warm maken,
daarmede geheel handelende in den geest van de Commissie van
Financiën. Het komt ons voor dat toepassing van boelen eenigermale
bard is waar sprake kan zijn van betwistbare schuld van den aan
nemer. Daar evenwel waar men geene positieve feiten ter zijner
verontschuldiging kan aanvoeren, verliest bij kwijtschelding de boelen
bedreiging bij aanbestedingen alle kracht. Willen wij dus in de toe
komst bij de aannemers de overtuiging wekken dat hun belang mede
brengt om op tijd gereed te zijn, dan moeten wij ook de bedreigde
boeten toepassen.
Hel koint mij verder voor dat het advies van de Commissie eenigs
zins versterkt is geworden door de belangrijke discussie tusschen den
Voorzitter en de lieer De Sturler gevoerd. Al hebt U, M. d, V., de
overtuiging dat voor het verkeer over de brug geen gevaar bestaat,
zooveel bleek toch dat de brug niet volkomen in orde is opgeleverd,
en nu is het wel waar, dat volgens art. 29 van de voorwaarden de
aannemer de brug drie maanden moet onderhouden, maar dit wil
zeggen dat hij in dien tijd de gebreken moet verhelpen, die zich dan
mochten voordoen.
Hier geldt het echter gebreken, die vóór de aflevering bestonden,
't Komt mij dus voor, dat ons advies ccnigermate is versterkt, maar
ik laat de beslissing aan den Raad over.
De heer Van der Hoeven. M. d. V. 't Komt mij voor, dat de Raad
verstandig zal doen door deze zaak aan te houden en nog geen be
slissing te nemen. Ik geloof, dat het verzoek van den aannemer te
vroeg is gekomen, en dat als gevolg daarvan ook de adviezen en het
voorstel van Rurg. en Wetli. ons te vroeg hebben bereikt. Ik zeg
dat op grond van dezelfde paragraaf 29, waarop door U gewezen is.
Ik meen nl. dat er eerst quaeslie van remissie van boete wezen
kan, wanneer de brug definitie/ is opgeleverd, en wanneer ik U goed
begrepen heb, dan beeft dat nog niet plaats gehad. Daarenboven, de
brug is nog niet in orde; en om zoodanig oordeel te durven vellen,
behoeft men waarlijk geen deskundige te wezen! Ik ben met sommige
mijner medeleden van den Raad bij de brug geweest, en wij hebben
toen gezien, dat er fouten bestonden.
Ik ben er van morgen weer geweest en heb gezien, dat de brug
thans gemakkelijker opgaat, maar niet is dicht te krijgen, tenzij de
geheele buurt te hulp komt, en de straatjongens op de klap klimmen
om die te doen zakken. Hierom alleen dus reeds verkeert de brug
op 'toogenblik niet in behoorlijken staat. Maar bovendien, we hebben
ook gezien dat ze verzakt is. Ook vonden wij verschillende plaatsen,
waar bouten zitten moesten, maar die er niet waren; de gaten zijn
er wel, maar de bouten ontbreken!
'tls'dus, volgens mijn meening, nog niet waar, wat in het rapport
van de Commissie van Fabricage te lezen staat, nl. dat de brug reeds
is opr/elcverd, want de definitieve oplevering heeft nog niet plaats
gehad. En evenmin is 't waar, dat ze in behoorlijken slaat is opge
leverd; want het is voor iedereen duidelijk, dat ze thans nog in een
onbchoorlijken toestand verkeert.
De Raad kan zich niet, althans vooralsnog niet, in de vraag ver
diepen aan wien de schuld ligt, en nog minder de reden nagaan hoe
'l komt, dat de brug slecht werkt en verzakt is.
Dit staat echter vast en daarvan gaat ook de Commissie van
Fabricage uit dat, indien er ooit quaeslie van remissie van boete
zijn kan, die quaeslie eerst aan de orde kan komen, wanneer de brug
definitief is opgeleverd en in een behoorlijken toestand verkeert.
Dat U, M. d. V., U niet ongerust maakt over de brug, doet mij
zeker veel genoegen; doch ik zag liever de zaak nu aangehouden om
U in staat te stellen de noodige orders te geven ten einde te zorgen
dat dc brug in behoorlijken slaat komt. Na de definitieve oplevering
kan de zaak dan opnieuw behandeld worden. Ik stel dus voor om
de verdere discussie te schorsen en het voorstel aan te houden.
Het voorstel van den heer Van der Hoeven wordt voldoende ondcr-
dersteund, en zonder beraadslaging met 20 tegen 6 stemmen aange
nomen.
Voor stemden de heeren Ticleman, Van Reenen, Was, Hasselbach,
De Sturler, Zillesen, Du Rieu, Zaaijer, Schncither, Fockcma Andreae,
Van der Hoeven, Koetser, De Goeje, Van Hamel, Verster van Wulver-
horst, Juta, Cock, Zaalberg, Nijkamp en Kaiser.
Tegen stemden de heeren Bool, Knappert, Alma, Van Buttingha
Wichers, Le Poole en dc Voorzitter.
VI. Voorstel betrekkelijk eene verlenging van de huur der Armcnkerk.
(Zie Ing. St. n°. 40 en 56.)
Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen.
VII. Staal van af- en overschrijving op de bcgrooling van het
Gereformeerd Minne- of Arme Oude Mannen en Vrouwenhuis,
dienst 1887.
(Zie Ing. St. n°. 51.)
Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming goedgekeurd.
VIII. Verzoek van G. Dingjan en H. W. F, Van der Steen, betrek
kelijk eene demping van een gedeelte der Heerensingelsloot.
(Zie Ing. Sl. n°. 53.)
Daarop wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming gunstig
beschikt.
IX. Voorstel betrekkelijk de werken aan den Haagweg in verband
met de vaartverbetcring tusschen Rijn en Schie.
(Zie Ing. St. 11°. 54.)
De heer Van der Hoeven. M. d. V.! Ten aanzien van deze zaak
staan wij, geloof ik, opnieuw voor liet bezwaar waarop reeds meer
malen is gewezen, en dat mij en vele mijner geachte medeleden bij
de behandeling van zaken in dezen Raad herhaaldelijk heeft ge
troffen, het bezwaar namelijk dat ons nooit wordt voorgelegd een
concept Raadsbesluit. In andere gemeenten is dit wel de gewoonte.
Daar worden aan de leden gedrukt rondgezonden de concept-Raadsbe
sluiten geheel geformuleerd zooals men voorstelt dat zij zullen luiden:
Dan weet men precies waarover men heeft te stemmen. Ik voor mij
zou het wel wenschelijk achten dat dit voorbeeld hier werd nagevolgd.
Ons wordt in den regel slechts een rapport voorgelegd. Niet eene
bepaalde formule, eene bepaalde conclusie, maar een voorstel om te
beslissen in voege zooals staat in een rapport. En eerst wanneer de
Raad dat voorstel heeft aangenomen, wordt er een Raadsbesluit op
gemaakt. Regelmatig is die wijze van werken zeker niet. Wij hebben
laatst nog een voorbeeld gehad dat men twijfelde of de bedoeling van
den Raad wel volkomen juist was wedergegeven in het Raadsbesluit
zooals dit naderhand was geformuleerd. Voor dergelijk bezwaar staan
wij bij deze zaak in hooge mate. Er wordt verwezen naar eene
voordracht van dc Commissie van Fabricage. In dat rapport lees
ik o. a.
«Tegen het tijdelijk omleggen van den weg over den aan jle ge
meente behoorenden grond (de weg zelf behoort aan het Rijk) hestaat
geen bezwaar. Aangezien echter dc lijdelijke weg tevens als afdam
ming voor de nieuw te graven vaart zal dienen, achten wij het wen
schelijk dat daarbij voor voldoende afrastering en verlichting worde
gezorgd."
Nu vraag ik hoe het Raadsbesluit zal moeten luiden «De Raad,
gezien die en die stukken, keurt goed de tijdelijke omlegging van den
weg, doch acht het wenschelijk dat enz." Dat «acht het wenschelijk"
past niet in een Raadsbesluit; van liet al of niet wenschelijke eener
zaak kan in een Raadsbesluit geen sprake zijn, want de Raad beslist.
Dit geldt ook bij andere punten, ik zal nog even stilstaan bij punt 5.
«Achten wij het wenschelijk dat de uilvoering van een en ander
geschiede in overleg met den Gemeente-Architect en voor zooverre de
duinwater- en gasleiding betreft ook inet de Directie der Leidsche
Duinwater-Maatschappij en van de Stedelijke Gasfabriek. Wij zouden
dit o. a. ook daarom noodig oordeelen, opdat bij het omleggen van
den weg niet meer dan het hoogst noodige getal "boomen gerooid be
lmoren te worden
Hoe moet nu het besluit van den Raad luiden? Dat 't wenschelijk
is, dat de uitvoering geschiede in overleg enz.? Of zullen wij aan onze
goedkeuring als voorwaarde verbinden, dat er overleg plaats hebbe
van dc provinciale autoriteit met de directie van dc Leidsche Duin
watermaatschappij, waarover wij niets te zeggen hebbenwij kunnen
haar toch niet noodzaken te doen, wat wij goedvinden! Er is hier
wel degelijk een derde partij in het spel, die ook haar toestemming
geven moet.
Dit wat den vorm betreft! En nu wat de zaak zelve aangaat.
Ik heb er geen enkel bezwaar tegen; ik heb daarenboven over deze
voorwaarden, zooals zij neergelegd zyn in de stukken, met den hoofd-