13
ons daarop te staan. Wanneer ik die som nu deel door 576 (het
aantal kinderen) dan kom ik op f 151, en in de 90 centen per kind,
dus ongeveer op t 152. L)it is dus een gansch andere berekening.
Men komt dus in 't dure Amsterdam voor f 125 per kind, terwijl het
ons hier op een aanmerkelijk hooger bedrag zal te staan komen.
Mogelijk begrijp ik de zaak niet; dan verwacht en hoop ik nadere
inlichtingen te ontvangen. Tot nu toe zijn de resultaten van mijne
berekening ongunstiger dan die van de uwe!
De Voorzitter. Omtrent de opmerking van den heer Juta kan ik
zeer kort wezen. Dat dit plan duurder is dan een van de plannen,
die eerst ontworpen zijn, zal wel niemand tegenspreken, 't Is U allen
bekend wat de redenen waren waarom die plannen niet verder zijn
uitgewerkt; de schoolautoriteiten die daarover advies uitbrachten
konden er hare goedkeuring niet aan hechten, zoodat het denkbeeld
om ze verder uit te werken van zelf verviel. Ik behoef mij dus niet
verder in de berekeningen van den heer Juta te verdiepen. Ik be
treur zeer dat hij zijn stem niet aan ons voorstel geven kan, maar
ik kan er niets aan doen; andere plannen zijn op 't oogenblik niet
aan de orde.
Nu de vragen van de Commissie van Financiën.
In de eerste plaats vraagt z(j: «Of bij de ontworpen overeenkomst
met de Notarissen het belang der gemeente genoegzaam in het oog is
gehouden?'' De vraag bevreemdt mi). Van onze zijde kan het antwoord
natuurlijk niet anders dan bevestigend luiden. Wij hebben gedaan
wal wij konden om de voor de gemeente meest voordeelige voor
waarden te bedingen, liet is mi eenmaal de taak van het
Dagclijksch Bestuur de voorloopige onderhandelingen te voeren en
een geformuleerd voorstel aan den Raad voor te leggen. Dit hebben
wij ook in deze zaak naar ons beste weten gedaan. Wij kunnen dus
deze vraag niet anders dan met ja beantwoorden, want wij zijn over
tuigd, dat bij de ontworpen overeenkomst het belang van de gemeente
voor zooveel mogelijk in 't oog is gehouden.
Het blijft aan den Raad voorbehouden om te heslissen of hij dat
gevoelen deelt.
De tweede vraag omtrent het verhuren van den Burg hangt daar
mede samen. Wij hebben wel eenigszins schoorvoetend toegegeven
om den huurder in een gunstiger positie te plaatsen dan den ver
huurder, wat betreft het recht om de huur op te zeggen. Er was
voor de Notarissen maar één geval denkbaar waarin die bepaling van
nut voor hen zou kunnen zijn, en dat geval zal zich waarschijnlijk
niet voordoen. Deed het zich evenwel voor, dan zouden zij met
een huur van 30 jaar zitten, zonder middelen om daarvan los te
komen. De gemeente is in elk geval in een veel beteren toestand;
zij zal dan weder over den Burg kunnen beschikken en dien in plaats
van aan de Notarissen, aan een anderen pachter kunnen verhuren.
Deze overweging heeft er ons toe geleid om aan het verlangen der
huurders toe te geven; de voorwaarde is er echter bij gevoegd, dat
zij, ingeval de opzegging binnen de tien jaren plaats vindt, aan de
gemeente een evenredig deel der gemaakte kosten van verbouwing
zouden terug geven.
Wat de slotbepaling betreft, dat alle kosten van het contract komen
ten laste van de gemeente, wanneer dit niet ware bepaald dan zou
de koopsom met dat bedrag zijn verhoogd.
Ook deze bepaling hangt zamen met de vaststelling van den koop
prijs van het Notarishuisde tegenwoordige eigenaars doen daarvan
afstand tegen den prijs dien het hun heeft gekost: met die voor
waarde behooren dus alle kosten van overdracht voor rekening van
de gemeente te komen.
Wij hebben getracht de voordeeligste voorwaarden te verkrijgen.
Of ons dit gelukt is, of de Raad het daarmede eens is zal straks uit
de stemming blijken.
Over de wijze om de kosten te dekken zijn tusschen de lieeren
Fockema Andreae en Bool uitvoerige beschouwingen geleverd. Ik
behoef daarover dus niet veel te zeggen. Ik wil er intusschen nog
even op wijzen dat de heer Fockema Andreae de kwestie niet zuiver
stelt. Het is nooit het stelsel van het Dagelijksch Bestuur geweest,
dat alle buitengewone uitgaven door buitengewone ontvangsten moesten
worden gedekt. Ons stelsel wordt op die wijze niet juist weerge
geven. Wij gaan uit van de stelling dat de kosten van onze publieke
werken moeten worden betaald door hen die er het genot van hebben.
Nu is het een feit dat de scholen zooals die hier worden gebouwd,
zoo solide zijn, dat zij over 100 jaar nog bruikbaar zullen zijn. Het
is dus billijk dat ook volgende geslachten mede in de kosten van
oprichting dragen. Zooals de heer Bool reeds heeft opgemerkt is
onze inkomsten-belasting de sluitpost van de begrooting, dienende om
hetgeen nog te kort komt aan de ontvangsten, te doen opbrengen.
En nu meent het Dagelijksch Bestuur, tot nog toe heeft de Raad het
daarin steeds gelijk gegeven, dat geen belasting mag worden geheven
van het tegenwoordige geslacht, om hen die hier nog na vele jaren
van de schoollokalen gebruik zullen maken, vrij te stellen van het
betalen van rente en aflossing der sommen aan de scholen besteed.
Bij de stelling dat buitengewone uitgaven moeten worden gedekt door
buitengewone ontvangsten, behoort een mits, een voorwaarde: namelijk
dat de gelden gebezigd worden niet alleen voor het tegenwoordige,
maar ook voor eene eenigszins verwijderde toekomst.
De heer Fockema Andreae heeft de vraag gedaan of wij niet veel
te duur bouwen en heeft voor de tweede maal die school van f IG000
in den Raad gebracht (de heer Fockema Andreae schudt van «neen,"
maar de eerste keer, toen de bouw van de school aan de Mare hier
werd behandeld, was hij nog geen lid van den Raad.) Als hij die
school kent.... kent de heer Fockema Andreae die school? Niet? Welnu
dan noodig ik hem uit daarmede eens kennis te gaan makenen als hij
daarna hier een voorstel durft te doen of de verzekering durft geven,
dat hij zijn stem zal uitbrengen voor een voorstel om een dergelijke
school voor de gemeente op te richten, dan geef ik hem de belofte
dat ik er mij niet tegen zal verzetten, dat die een school wordt
betaald uit de gewone ontvangsten. Ik zal hier niets meer bijvoegen.
Volgens den heer Fockema Andreae laat ons voorstel veel te wen-
sehen over aan duidelijkheid. Het is mij niet duidelijk waarop die
bewering eigenlijk steunt. In het besluit zelf zijn toch alle moge
lijke détails 'van het plan niet op te nemen, die lot formuleering van
dit besluit hebben geleid en er den Raad, zooals ik hoop, toe zullen
brengen het aan te nemen, 't Spreekt van zelf, dat als de Raad dit
besluit aanneemt en Burg. en Welh. tot uitvoering overgaan, zij dan
gebonden zijn aan de plannen, teekeningen en toelichting, die zij aan
den Raad hebben verstrekt. Ik kan evenwel den heer Fockema
Andreae niet toegeven, dat die toelichting niet duidelijk genoeg is,
vooreerst wat betreft het aantal lokalen, Ik merk op, dat er bij de
voorstellen, die wij bij den Raad hebben ingediend, teekeningen
waren; dus daaruit kon men al dadelijk het aantal lokalen leeren
kennen. Daarenboven staat in het rapport der Plaatselijke School
commissie ik necra er zoo voor de hand de eerste de beste zin
uit. «Volgens het plan zal elk der twaalf lokalen plaats voor 48
leerlingen hebben." Mij dunkt dat dit nog al duidelijk is. Verder,
waar de Commissie het denkbeeld aangeeft om niet alle lokalen even
groot te maken, zegt zij: «Verdeelt men echter de 8 lokalen, naar de
zuidzijde gekeerd, zoo, dat er 4 lokalen voor 50, 4 voor 40 komen,
terwijl de 4 lokalen aan de vóórzijde voor 48 leerlingen geschikt
blijven" enz. Mij dunkt dat daaruit zonder heel veel moeite kan
worden opgemaakt, dat er 12 lokalen zullen worden gebouwd. Verder
heeft de heer Fockema Andreae gesproken over de onzekerheid om
trent de bedoeling van de fundeering der reserve-lokalen. Ook hier
omtrent is de toelichting in dien brief volkomen duidelijk; 't blijkt,
dat er gelegenheid wezen zal om later, zoo noodig, nog twee reserve
lokalen te bouwen; de plaats nu waar zij eventueel zullen komen,
zal zoodanig worden gefundeerd, dat zij zonder bezwaar of gevaar
voor het hoofdgebouw, kunnen opgetrokken worden.
In ons voorstel leest men dienaangaande: «Nog is het wenschelijk
om, al wordt nog niet tot den bouw der reserve-lokalen overgegaan,
daarvoor al dadelijk de fundeeringen te maken, ten einde later meer
dere kosten en raoeielijkheden te voorkomen." Mij dunkt derhalve
dat het volkomen duidelijk is dat er in 't geheel zullen komen 12
lokalen, terwijl het uitzicht geopend blijft er in de toekomst nog 2
bij te zetten. Ik zou inderdaad niet weten wat er nog tot meerdere
duidelijkheid bij te voegen ware.
Nu nog de kwestie van de ƒ100 per zitplaats. Men moet daarbij
de kosten van de school op zichzelve als maatstaf van vergelijking
nemen, niet de geheele uitgaaf. Wanneer men te Amsterdam b. v.
een terrein moet koopen om daarop eene school te bouwen, dan
zullen de gezamenlijke kosten waarschijnlijk veel grooter zijn dan
hier of elders waar de grond veel goedkooper is. Bovendien zijn de
vergelijkingen met andere plaatsen in geen geval geheel zuiver, want
hier heeft men schoolgebouwen met gymnastieklokaal, daar weder
niet; hier eene school met overdekte speelplaats, elders weder zonder enz.
Ik heb hier voor mij eenige opgaven van verschillende plaatsen, Deventer,
's Gravenhage, Amsterdam, Arnemuiden en Arnhem waar de kosten
van scholen per zitplaats bedragen van f 80 tot f 135.
Ik zal alle cijfers niet voorlezen, want deze statistiek heeft slechts
eene zeer betrekkelijke waarde; men moet om de cijfers juist te be-
oordeelen, alle omstandigheden in aanmerking nemen en deze loopen
nog al belangrijk uit elkander. Het cijfer van f 100 per zitplaats,
bij eene meer nauwkeurige berekening is het gebleken slechts 95
te zijn, is dan ook alleen opgegeven om aan te toonen dat hier niet
buitengewoon duur wordt gebouwd, althans niet duurder dan elders.
Thans nog een enkel woord over de affectatie.
Ik ben door het laatste antwoord van den heer Fockema Andreae
niet bevredigd. Wij moeten bij het besluit, dat wij ter goedkeuring
aan Gedeputeerde Staten aanbieden, een staat overleggen tot wijziging
van de bcgrooling. Op dien staat moet voorkomen eene uitgaaf van
f 87500, tegen een ontvangst van 87500, met aanwijzing van de
verschillende artikelen der begrooting welke moeten worden verhoogd.
De Raad moet dus nu beslissen welke artikelen dat zullen zijn. Wij
hebben daarvoor voorgesteld de Volgns. 42 en 53, Vergoeding van het
Rjjk en Geldleening. Die cijfers van ontvangst en uitgaaf moeten
met elkander kloppen: er mag geen twijfel bestaan omtrent het eene
of het andere, anders kunnen Gcdep Stalen hunne goedkeuring niet
verlecnen. Mochten zich later omstandigheden voordoen die het
sluiten eener leening onnoodig maakten, bij voorbeeld dat Leiden
evenals Gouda eens eene groote erfenis te beurt viel, die wijziging
van het Raadsbesluit mogelijk maakte, welnu een Raadsbesluit kan altijd
door een Raadsbesluit worden gewijzigd en men zou er toe kunnen over
gaan een deel dier erfenis te besteden in plaats van te leenen.
De heer Zillesen. Ik behoor niet onder de deskundigen, waarop
de heer Fockema Andreae gezinspeeld heeft; ik kan niet beoordeelen
of de Raad voor een eventueel te stichten schoolgebouw te veel of
te weinig zal betalen. Maar dit is in allen geval zeker, dat wij de
juiste som der onkosten nog niet kennen; wij hebben hier slechts
met een raming te doen, en liet vaste cijfer zal eerst na de uitbe
steding bekend worden Er bestaat dan nog kans, dat er een ver
mindering van de som der onkosten plaats zal kunnen vinden.
De heer De Sturler heeft echter een vergelijking gemaakt met de
kosten van een school te Rotterdam, die op 95 per kind te slaan
waren gekomen, een cijfer, dat sterk afstak bij dat van den heer Van
der Hoeven. Deze heer heeft alle uitgaven, die voor de stichting
van de school noodig zijn, bij elkaar getrokken, en toen het cijfer door
het aantal kinderen gedeeld, waarna hij tot een onkoslen-som van,
geloof ik, f 152 per kind is gekomen. Maar de spr. heelt uit het
oog verloren (aangenomen eens, dat zijn berekening juist zij), dat
tegenover al die kosten ook een zekere bate staat, voortkomende uit
de verhuring van den Burg voor 1800, aan een kofliehuishouder of
restaurateur.
Van het cijfer der onkosten per kind moet men dus een cijfer van
inkomsten per kind aftrekken, en dan zal men natuurlijk tot een
eenigszins gunstiger conclusie komen.
Ik heb slechts getracht de minder juiste opvatting van den heer
Van der Hoeven te weêrleggen; meer niet.
De heer Fockema Andreae. M. d. V.! Wanneer ik zoo herhaaldelijk
't woord vraag, dan komt dat, omdat ik hier zit in mijn dubbele
kwaliteit van lid van den Raad en van Voorzitter van de Commissie
van Financiën. Ik dien nu echter op te komen tegen de bewering,
dat wij moeielijkhcid van Ged. Staten te wacbten zouden hebben
wanneer ons amendement werd aangenomen. Onder Vulgn 3 van
het voorstel van het Dagclijksch Bestuur vindt, men de wijzigingen,
die men in de Bcgrooling zou willen aanbrengen. Welnu, daarin
willen wij niets veranderen, en indien ons amendement mocht worden