10 dezer kwestie. En dat is vóór alles de schatting der bewoonde kamers! JNu zou ik U tocli wel willen vragen ik wil in dit opzicht liever vragen dan antwoorden, want antwoorden is inoeielijk staat het wel volkomen vast dat een besluit van den Raad waarhij alsnog schalling wordt bevolen, niet voor uitvoering vatbaar is. Wij weten wel dal de wet in dal geval niet uitdrukkelijk heeft voorzien, maar wanneer wij aannemen dal de beslissing aan den Raad opgedragen, moet luiden in dien zin, dat de toelating van personen, wier kamers nog niet geschat zijn, mogelijk is, moeten dan ook niet bij analogie geacht worden aan den Raad te zijn gegeven de rechten en dwang middelen noodig om zijne besluiten en beslissingen ter uitvoering te brengen. Moet de Voorzitter van den Raad ik vraag slechts met betrekking lol het gelasten eener schatting niet geacht worden hetzelfde recht te bezitten, dat hij heeft met betrekking tot de schatting der woningen van hen die negen maanden op een en dezelfde kamer hebben gewoond en dus niet op de schattingstaat zijn doorgehaald En wat aangaat het bezwaar dat de tegenwoordige bewoner van de kamer van een reclamant de schatters niet zou toelaten, ik zou wel willen vragen: staat het vast, al zegt de wet het niet met zoo vele woorden, dat ook dit niet implicite uit de wet volgt. Men heeft nu eenmaal aan deze kwestie niet gedacht, maar mag men niet aan nemen, dat alle voorschriften noodig om de schatters in de gelegen heid te stellen "hun werk te doen, ook lot dit geval mogen worden uitgebreid? Mijne medeleden zullen zeker heden wel in een der dagbladen het stuk gelezen hebben van den heer Van Hcijningen. Daaruit zal men zien dat hetzelfde bezwaar zich ook kan voordoen ten aanzien van personen die wel negen maanden op een kamer hebben gewoond. Hel geval toch kan voorkomen dat iemand die een jaar op een kamer heeft •gewoond, na de vaststelling der voorloopige kiezerslijst en juist op den dag waarop de schatters komen, geen huurder van de kamer meer is maar naar eene andere kamer is verhuisd. Zou nu niet naar de be doeling van den wetgever de huurder van de eerste kamer verplicht zijn om de schatters toe te laten, omdat de bewoning den vroegeren huurder het recht gaf op de kiezerslijsten geplaatst te worden? Uit is eene reden te meer die mij doet twijfelen, of een Raadsbesluit waaabij schatting wordt bevolen, inderdaad onuitvoerbaar is. De Voorzitter. Ik geloof dat het vaststaat dat niemand genoodzaakt is, dan in de gevallen bij de wet voorzien, en waarbij dan nog voor geschreven is dat de burgemeester of een Commissaris van politie moet tegenwoordig zijn, iemand tegen zijn wil in zijne woning toe te laten, uit klemt tegenwoordig te sterker nu men in het nieuwe strafwetboek de "huisvredebreuk" strafbaar heeft gesteld. De schatter die er zich aan mocht wagen om tegen den wil van een bewoner te komen schatten zou, ik twijfel er geen oogenblik aan, wegens huisvrede breuk veroordeeld kunnen worden. Elk geval waarin een huis ondanks den bewoner mag worden binnengedrongen, moet worden voorzien bij de wet of de verordening. Uit slaat zoo vast dal nog onlangs een wet is aangenomen, waarin het recht om een huis legen den wil van den bewoner binnen te dringen, gegeven wordt om hen die tot ge vangenisstraf veroordeeld zijn uit hun huis te halen. Indien zelfs de uit voering van een rechterlijk strafvonnis niet kan geschieden, zonder dat de wet eene bijzondere machtiging geeft om de woning ondanks den wil van den bewoner binnen te treden, dan behoeft bet dunkt mij geen betoog dat aan de schatters, zonder gevaar voor den bewoner, die toegang kan worden geweigerd. Ik vind dat het de plicht van den Raad is om praktische besluiten te nemen; dat is, dunkt mij, hetgeen waarop men bij 't nemen van beslissingen vooral te letten heeft. En nu de objectie van den heer Van Heyningen door den heer Fockema Andreae aangevoerd. Welnu, zulk een geval is denkbaar, en dan is de uitvoering van het besluit evengoed onuitvoerbaar; wil de bewoner van de kamers de schatting niet toelaten, dan is men in de onmogelijkheid dat te doen. Dit zijn kwesties, waarop de wetgever, bij de verandering van het voorloopige in een definitief kiesreglement, te letten heeft, en die vermeden moeten worden. De beraadslaging wordt gesloten. Het voorstel om afwijzend op het verzoekschrift te beslissen, in stemming gebracht wordt aangenomen met 14 tegen 7 stemmen. Voor stemden de heeren: Van Buttingha Wichers, Knappert, Kaiser, Cock, Juta, Du Riett, Zaaijer, Lc Poole, Van Reenen, Bool, Alma, Tieleman, Zillesen en de Voorzitter. Tegen stemden de heerenDe Goeje, Hasselbach, Koetser, Van der Hoeven, Fockema Andreae, Van Hamel en Verster van Wulverhorst. De Voorzitter. Nu komen de reclames van O. Van der Meer en W. J. Van Hooff, kapelaans alhier. De heer Van der Hoeven. Deze vraag is veel eenvoudiger; het geldt de kwestie of wij het woord »huur" hebben op te vatten in den zin, die daar gehecht wordt in het Burgerlijk Wetboek, of dat wij er een eenigszins vrijere interpretatie aan willen geven. 't Is wenschclijk ons in deze weèr aan te sluiten bij den Gemeente raad, waarop ik mij straks beriep, en die ons het goede voorbeeld gegeven heeft dat de heeren tot mijn spijt niet nagevolgd hebben nl. bij den Raad van Amsterdam. Deze Raad heeft beslist, dat de uit drukking »huur" ook kan opgevat worden in de beteekenis van "tege moetkoming," en dat die niet behoeft te bestaan in geld, maar ook in diensten, die gepresteerd worden, en in zaken, waanneè de huurder den hoofdbewoner kan gerieven. Ik geloof dat er alleszins termen zijn om ons aan te sluiten bij den Gemeenteraad van Amsterdam, bij de als ik het zoo noemen mag, liberale interpretatie van bet artikel. Ik zal mij dus genoodzaakt zien te stemmen legen het voorstel van Burg. en Weth. en vóór de toelating van kapelaans als lodgers. De lieer Koetser. M. d. V.! Ik heb de stukken betreffende het verzoek van de heeren O. Van der Meer en W. J. Van Hooff, kape laans, om op de kiezerslijsten geplaatst te worden gezien; mij dunkt dat e* alle reden bestaat, om dit verzoek in te willigen; te meer nu zulk een geloof- en achtenswaardig persoon als pastoor J. Bots de verklaring van de beruste kapelaans bevestigt. Mij verder beroepende op de beslissing van den Amsterdamsehen Gemeenteraad van I dezer, alwaar twee lodgers op dc kiezerslijsten gebracht werden; met minder goede gegevens dan dat wij hier hebben, komt het mij voor, dal beide heeren op de kiezerslijsten behooren. De Voorzitter. Ik ben het met de vorige geachte sprekers niet eens. Wanneer de personen zeiven niet durven of willen verklaren dat hel pcrceclsgedeelte waarvan hier sprake is, door hen in huur bezeten wordt, maar zij geven daarentegen eene omschrijving waaruit zij wcnschcn dat dit worde opgemaakt dan is, dunkt mij, de kwestie zoo eenvoudig, dat van toelating geen sprake kan zijn. Welk bezwaar toch kan er voor iemand bestaan die een gedeelte van een huis in huur heeft, om dit te zeggen. Kan hij het niet zeggen, welnu dan is alles afgedaan. Men beroept zich op het voor beeld van Amsterdam. Misschien heeft men daar wel de verklaring afgelegdwas dit hier geschied dan hadden wjj ons voorstel ook niet gedaan De heer Van der Hoeven. Het gold te Amsterdam geen kapelaans maar personen die bij hun moeder inwoonden Ook zij hebben geen verklaring van huur overgelegd, maar tnen hield zich aan hunne ver- verzekering dat zij eene zekere som voor inwoniufj enz. betaalden. Vraagt men nu aan kapelaan of pastoor: "bestaat er lusschen U beiden een overeenkomst van huur in den wijden zin dien men ge voegelijk aan dat woord geven kan?' dan zal het antwoord wel be vestigend luiden. Vraagt men echter alleen: «bestaat er eene over eenkomst van huur," dan zal die vraag moeilijk met ja of neen te beantwoorden zijn omdat men dan niet weet in welken zin het woord huur door den vrager wordt gebruikt. Daarom doet de pastoor voor zichtig, door in zijne verklaring het woord huur niet te bezigen, maar enkel de feiten te vermelden, waaruit blijken kan welke rechtsver houding er bestaat tusschen hem en dc kapelaans. Dan laat hjj verder de beslissing of dit huur heeten kan, aan den Raad over. De Voorzitter. Ik ben het niet eens met den heer Van der Hoeven. De wet spreekt uitdrukkelijk van huur, de bedoeling, is dat men in huur moet hebben Wanneer iemand nu niet wil verklaren dat hij werkelijk een gedeelte van eene woning in huur heeft, dan, dunkt mij. ligt het voor de hand om hem niet op de kiezerslijsten te brengen, want dan voldoet hij niet aan de wet: hij heeft niet in huur. Er zijn in Leiden verschillende kapelaans die zich niet als lodgers hebben opgegeven, ofschoon zij in dezelfde omstandigheden verkeeren. De heer Fockema Andreae. Ik zal stemmen vóór het voorstel van Burg en Weth. Het woord »huur" heeft in onze wetgeving zulk een vaste beteekenis, dal ik er geen andere beteekenis aan kan hechten, dan die er in het Burgerlijk Wetboek aan gegeven wordt. Dc pastoor en de kapelaans hebben zeer fair gehandeld met de door hen afgelegde verklaring. Zij hebben op de hen gestelde vragen als geen rechtsgeleerden zijnde, slechts geantwoord met mededeeling der feiten en de beslissing, de juridische constructie, aan den Raad overgelaten. Ik durf niet met mijn collega Van der Hoeven te zeggen, dat er, hij eene ruime opvatting van de beteekenis van het woord, wel een huurcontract bestaat. In dat geval moeten zij het genot hebben van een zeker gedeelte van het huis tegen een bepaalden prijs. Dat kenmerk van huur mis ik in dit geval. Ik geloof, dat het wcnsehelijk is, dat wij ons aan de technische beteekenis van het woord »huur" houden. De beraadslaging wordt gesloten. Het voorstel van Burg. en Weth. wordt in stemming gebracht en aangenomen met 19 tegen 2 stemmen, die van de heeren Koetser en Van der Hoeven. De Voorzitter. Ingevolge de voorschriften der wet zijn afschriften der lijsten gezonden aan de armenbesturen, en zooals de heeren ge zien zullen hebben, komen op die lijsten drie personen voor die be doeling ontvangen. Nu kan evenwel schrapping van de kiezerslijsten niet anders geschieden dan krachtens een bezwaarschrift en deze zijn ten aanzien van genoemde drie personen niet ingediend. Er is dus geen middel om hen van de lijst te verwijderen. Elders heeft men nu als hulpmiddel daarvoor aangenomen om een ambtenaar der ge meente een bezwaarschrift tc doen indienen. Bij mij bestaat er evenwel bezwaar om een ambtenaar daartoe te noodzaken als hij er geene roeping toe gevoelt. Er is dus ditmaal niet veel aan te doen. Itij eene latere regeling zal ook zeker wel een middel daarvoor in de wet worden opgenomen. Men zou b. v. den Raad kunnen machtigen om de bedeelden te schrappen met opdracht aan hel Dagelijksch Bestuur den bedeelden daarvan kennis te geven. Dan kunnen zij zeiven be zwaarschriften tegen die schrapping indienen, als daartoe termen zijn. Nu moeten zij evenwel op de lijsten blijven. Daar niemand meer het woord verlangt, wordt de Vergadering gesloten. Te Leiden ter Boekdrukkerij van GEBROEDERS MURE.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1888 | | pagina 6