Kitting van OionilcrJag 29 Wccember I88Ï. i
geopend, 's namiddags te twee uren.
Voorzitter: de Heer Burgemeester L. M. DE LAAT DE KANTER.
Te behandelen onderwerp:
Voorstel tot wijziging van liet reglement op liet belieci' en bestuur
der Stedelijke Gasfabriek. (228 en 271.)
Tegenwoordig waren 24 leden, als de hoerenLe Poole, Van Rccnen,
Fockema Andreac, Schneither, Van Hamel, Alma, Zaaijcr, Du Rieu,
Van Butlingha Wichers, Bool, Knappert, Was, Driessen, Kaiser, De
Gocjc, Hasselbach, Koetser, Cock, Van der Hoeven, De Slurler, Verster
van Wulverhorst, Zaalberg, Juta en de Voorzitter.
Afwezig was met kennisgeving de heer Nijkamp.
De Notulen van het verhandelde in de vorige Vergadering worden
gelezen en goedgekeurd.
De Voorzitter deelt mede dat zijn ingekomen:
Dispositie van de Ged. Staten van Zuid Holland dd. 20/22 December jl.
B. Ns. 3592 (3c afd.) G. S. N\ 69/2, ten geleide van liet goedgekeurd
Raadsbesluit tot het doen van af- en overschrijving op de begrooling
dienst 1887, tot een bedrag van 1259. (Kosten afsclieidingsmuur
Gedempte Koolgracht.)
Wordt voor kennisgeving aangenomen.
De Voorzitter legt vervolgens over:
Verzoek van Ds. E. G. Segers, om kwijtschelding van de betaling
van schoolgeld voor zijn pupil Hendrik Kuneman, leerling der Hoogere
Burgerschool, die op 8 December jl. is overleden.
Wordt gesteld in handen van Burg. en Wetli.
Nog geeft de Voorzitter kennis dat het gewone bezoek aan de
liefdadige instellingen te dezer slede tot geenc bijzondere mededeeling
aanleiding heeft gegeven.
Aan de orde is alsnu:
Het voorstel tot wijziging van het reglement op het beheer en be
stuur der Stedelijke Gasfabriek.
(Zie Ing. St. n°. 228 en 271.)
De Voorzitter. M. H.l Vóór ik overga tot de eigenlijke behande
ling der zaak welke thans aan de orde is, wensch ik vooraf met een
enkel woord toe te lichten waarom ik in onze Vergadering van 17
November 11. mij zoo tot het laatste toe bleef verzetten tegen de
motie van den Jieer Cock, om ons voorstel van 31 October jl (Ing. St.
n°. 228) in handen te stellen van de Commissie voor de Huishoudelijke
Verordeningen. Mij werd later medegedeeld dat men zich zeer had
verwonderd over dat verzet en dat zelfs daaraan voor een deel de
zeer groole meerderheid die zich voor de motie verklaarde, was toe
te schrijven.
Toch lag de reden dunkt mij voor de hand. Het voorstel zelf, de
regularisatie eener reeds besliste zaak, had geene nadere toelichting
noodig; het tijdverlies dat het gevolg van de aanneming der motie
moest zijn, en ook geweest is, (reeds zes weken zijn daardoor feitelijk
de werkzaamheden der Commissie geschorst, zeer ten nadeele der
zaak) pleitte evenzeer tegen het aannemen der motie; doch deze over
wegingen zouden mij intusschen niet tot die oppositie hebben bewogen.
Maar in de zitting van 27 October jl bij de behandeling der begrooting
voor het volgende jaar, bracht de heer Cock de kwestie van de be
noeming van den Voorzitter der Commissie voor de Gasfabriek ter
sprake en zeide bij die gelegenheid, terwijl hij reeds vooraf aan
kondigde dat hij het thans aanhangige voorstel zou bestrijden, het
volgende:
«De zaak is delicaat en daardoor mocielijk te bespreken loch
meen ik niet te mogen zwijgen, waar ik overtuigd ben dat het wer
kelijk het belang der gemeente geldt. Ik breng hulde, M. d. V., aan
uwe bekwaamheden, aan uwen stalen ijver, aan uwe buitengewone
werkkracht. Ik waardeer die zeer, maar toch geloof ik niet, dat
het goed is te veel takken van dienst te brengen in ééne hand en
dus onder den veelvermogenden invloed van eèn persoon, vooral niet
wanneer die ééne persoon éen Burgemeester is, die reeds zonder dat een
grooten invloed hee/t. Zoodoende zou men langzamerhand feitelijk
tot een éénhoofdige regeering komen, een rcgecringsvorm, die zeer
zeker niet valt in den geest der tweede helft onzer negentiende eeuw,
en evenmin in den geest onzer Gemeente-wetgeving, al moge ook de
besproken regeling niet met de letter der gemeentewet in strijd zijn.
Het zal u. na deze herinnering, zoo ik hoop duidelijk zijn waarom
ik die motie van den heer Cock tot het laatste toe bleef bestrijden.
De zaak zelve, die door de wijziging in het Reglement van Orde van
het College van üagelijksch Bestuur, door den Raad goedgekeurd in
zijne zitting van 22 Juli 1880, feitelijk was beslist, had reeds daarom
geene nadere toelichting of advies noodig. Maar de heer Cock, de
aanhaling van het door hem gesprokene in de zitting van 27 October jl.
toont het onwcdersprckelijk aan, maakte van die eenvoudige zaak
eene personeelc kwestie, welke ik met de, het is gebleken zeer ge
ringe overredingskracht die ik bezit, trachtte buiten onze discussien
te houden. Het is mij niet gelukt en dat doet mij leed. Ik had,
nadat wij nog zoo kort geleden de minder aangename geschiedenis
betreffende de omwonenden achter den rug hadden, mij gevleid dat
de Raad, althans de meerderheid, mijne poging zou hebben gesteund
om nieuwe, minder aangename discussien, (want dat zijn persoonlijke
kwesties altijdde heer Cock zelf noemde de zaak delicaat) te voor
komen. Ik ben in die verwachting teleurgestelddubbel teleurgesteld
Ik cursiveer.
door de zeer groole meerderheid die zich voor de motie van den
heer Coek verklaarde. Ik maak, men begrijpe mij vooral niet ver
keerd, daarvan niemand een verwijt; maar ik meen, nu ik blijkbaar
door velen zoo verkeerd werd beoordeeld, het recht te hebben, duide
lijk de ware reden van mijn verzet te doen uitkomen.
Ik stap van dit punt af en ga tot de zaak zelve over.
Vóór ik het advies der Commissie voor de Huishoudelijke Veror
deningen in zijne bijzonderheden bespreek, acht ik het noodig u ons
voorstel zelf nog eens goed in herinnering te brengen. De Commissie
toch heeft zich op zulk een ruim veld van beschouwingen begeven,
de zaak zelve, d. i. ons voorstel, zooals het luidt en is toegelicht,
neemt in haar advies zulk eene ondergeschikte plaats in, dat" die
herinnering, voor eene zuivere beoordecling der kwestie mij noodig
voorkomt.
In het jaar 18S0, toen mij de eervolle benoeming tot Burgemeester
te beurt viel, was ik Wethouder van Fabricage. Ik wenschte het
presidium der Commissie van Fabricage te behouden. Die wensch
werd door de toenmalige leden van het üagelijksch Bestuur gedeeld:
de in mijne plaats benoemde Wethouder, ons zeer betreurd medelid
Hartevelt, had zich alleen bereid verklaard die betrekking te aan
vaarden op voorwaarde dat hij niet zou worden belast met eene
bijzondere opdracht. Zijne particuliere zaken veroorloofden hem des
tijds nog niet meer lijd voor den dienst der gemeente beschikbaar
te stellen, dan voor het bijwonen der Vergaderingen vereischt werd;
zelfs behield hij zich voor om, indien de Vergaderingen van Burge
meester en Wethouders hem te veel tijd roofden, zijne betrekking als
Wethouder neer te leggen.
Het toen vigecrcnde Reglement van Orde voor de Vergaderingen
van Burg. en Weth., belette intusschen dat de Voorzitter zich belastte
met een der daarbij speciaal genoemde takken van dienst. Dat dit
Reglement in strijd was met de Gemeentewet zal ik straks aantoonen.
Voor het oogenblik is de zoocven gemaakte opmerking voldoende.
Van daar ons voorstel van 5 Juli 1880 (Ing. St. van dat jaar n». 125)
waarin met name genoemd werden, de Burgerlijke Stand, de Finan
ciën, de Fabricage en de Gasverlichting.
«Krachtens deze bepalingen," zoo luidt ons voorstel verder, »moet
de zorg voor de daarbij genoemde takken van beheer uitsluitend aan
een der Wethouders worden opgedragen en kan alzoo de Voorzitter,
wanneer hij zulks mocht noodig achten, zich daarmede zelf niet be
lasten. liet is ons wenschelijk voorgekomen aan ons College in deze
meerdere vrijheid te laten en wij hebben op dien grond de aange
haalde artikelen aldus gewijzigd: ȟe onderscheidene takken van de
huishouding der gemeente" waarvan dus blijkens het voorafgaande
de gasverlichting zeer zeker niet uitgezonderd was, «worden door
den Voorzitter onder de leden van het Dugelijksch Bestuur verdeeld,"
en nemen de vrijheid die wijziging aan de goedkeuring van Uwe
Vergadering te onderwerpen." Onmiddellijk daarop volgt:
«Tevens zal dan art. I van de bijzondere bepalingen omtrent den
werkkring der Commissie van Fabricage moeten worden gewijzigd.
Dat artikel luidt als volgt: »De Commissie van Fabricage be
staat enz."
Indien het mij nu niet ten eencnmale ontbreekt aan cenig begrip
van onze moedertaal, dan is de beteekenis van den zooeven aange-
"haalde volzin die met het woord «Tevens" aanvangt; deze: Indien gij
(de Raad) Uwe goedkeuring hecht aan de door ons voorgestelde
wijziging van ons Reglement van Orde, tengevolge waarvan voortaan
de Voorzitter de onderscheidene takken van de huishouding der ge
meente onder de leden van het Dagelijksch Bestunr zal verdeelcn en
(zie de Toelichting) zich zeiven met een of meer daarvan zal kunnen
belasten indien hij zulks noodig mocht achlen, dan zullen, als een
noodzakelijk gevolg daarvan, de met die veranderde regeling strijdende
bijzondere bepalingen omtrent den werkkring der Commissie van
Fabricage moeten worden gewijzigd. Immers twee bepalingen, waar
van de eene vaststelt dat een lid van het Dagelijksch Bestuur (waar
toe ook de Burgemeester behoort) en de andere dal een Wethouder
(en die dus den Burgemeester uitsluit) Voorzitter zal zijn, kunnen
naast elkander niet bestaan. Met andere woorden. De in 1880 ge
maakte wijziging in de bijzondere verordening betreffende de Com
missie van Fabricage is geene op zich zelve slaande zaak, maar een
gevolg van de verandering in ons Reglement van Orde, noodzakelijk
en onvermijdelijk geworden nadat en zoodra de Raad daaraan zijne
goedkeuring heeft gehecht.
En nu spreekt het dunkt mij van zelf dat deze zelfde redeneering ook
voor de Commissie voor de gasverlichting geldt: de omstandigheid
dat in het vroegere artikel 10 van het Reglement van Orde de gas
verlichting met name werd genoemd, neemt dienaangaande allen
twijfel weg. Dat wij toen verzuimd hebben te gelijk met de wijziging
van de bijzondere bepalingen omtrent de Fabricage, ook die van de
gasfabriek voor te stellen, heb ik in eene vorige Vergadering her
haalde malen erkend. Maar dat verzuim kan niet ongedaan maken,
dat wij in ons Reglement van Orde in het jaar 1880 de bepaling
hebben opgenomen en dat de Raad heeft goedgekeurd, dat de Voor
zitter ook dien tak van de huishouding der gemeente aan een der leden
van het Dagelijksch Bestuur zou opdragen en dus ook, indien hij dit
noodig achtte, zich zelvcn daarmede zou belasten. De bepaling in het
toen bestaande artikel 10 van ons Reglement van Orde, volgens welke
het toezicht op de gasverlichting zou worden gevoerd door een dei-
Wethouders, door het Dagelijkseh Bestuur aan te wijzen, verviel daar
door en werd vervangen door het nog bestaande artikel, waarin aan
den Voorzitter de bevoegdheid wordt gegeven om de verschillende
takken der huishouding van de gemeente onder de leden van het
üagelijksch Bestuur te verdeelcn. Het aanhangige voorstel is inge
diend om dat verzuim te herstellen. De vraag of het wenschelijk is
dat de Voorzitter die taak op zich name, komt nu niet meer te pas,
zij is nu niet aan de orde. De gelegenheid om baar te behandelen,
is den Raad gegeven in de zitting van 22 Juli 1880. Enkele leden
hebben inderdaad van die gelegenheid gemaakt, om te kennen te
geven dat zij die wijziging afkeurden; doch de Raad heeft haar goed-