87 vaste Commissie. Bij aanneming van het aan de orde zijnde voorstel, zal derhalve de Verordening op de Gasfabriek ook toelaten dat de Burgemeester Voorzitter is, in strijd met art. 12. De voorgestelde wijziging is dus niet een eenvoudige regularisatic, want zij doet een nieuwen strijd ontstaan met het Reglement van Orde voor het Dagelijksch Bestuur. De lioofdquacstie is echter dat het voorstel moet worden gesteld in handen van de Commissie voor de Huishoudelijke Verordeningen, opdat de Raad getrouw blijven aan zijn eigen Verordeningen. De Voorzitter. Ik geef toe dat gij gelijk hebt wanneer men zich stipt aan de letter van de bepaling houdt; maar wanneer men den geest er van volgt, dan hebt gij ongelijk, 't Spreekt van zelf, dat de Commissie voor de Huishoudelijke Verordeningen gehoord had moeten worden, als de thans aanhangige quacstie niet eene reeds uitgemaakte zaak was. Het Reglement van Orde draagt aan den Voorzitter van den Raad op, om de takken der gemeente huishouding onder de leden van het Dagelijksch Bestuur te verdeelenen 't spreekt dus van zelf, dat de Verordeningen die daarmee in strijd zijn, moeten worden herzien. En dat wordt thans voorgesteld. Uw beroep op art. 12 gaat niet op. De Wethouder-Voorzitter van, de Commissie treedt elk jaar af. De Voorzitter, tevens Voorzitter der Commissie niet. En dat is volkomen rationeel. De heer Fockema Andreae sehijnt te vergeten, dat de Wethouders ieder jaar kunnen aftreden omdat zij door den Voorzitter kunnen worden herbenoemd. Wie zou den Voorzitter moeten herbenoemen als ook hy aftrad? Art. 12 heeft dus volstrekt niets met deze kwestie te maken en is in geen enkel opzicht in stryd met liet artikel dat in de plaats van de vorige artikelen 10 en II is gekomen. De heer Was. Ik wil niet over het bedoelde art. 12 spreken, want dan zou ik onwillekeurig ecnigszins in de merites van de zaak zelve treden. Ik meen dat thans alleen aan de orde is de motie van den heer Cock om de voorgestelde wijziging in de Verordening op de Gasfabriek in handen te stellen van de Commissie voor de Huishou delijke Verordeningen. Nu beslaat er alleen tegenspraak bij u, M. d. V., en wel op dezen grond, dat u de voorgestelde wijziging niet gewichtig genoeg acht om daarmede de Commissie lastig te vallen. Maar wanneer nu de drie leden van die Commissie eenparig te kennen geven, dat zij gaarne hun advies over deze quaestie zullen uitbrengen die zij trouwens volstrekt niet zoo eenvoudig vinden, als zij door Burg. en Weth. is voorgesteld dan kan de Raad toch niet anders doen dan aan het verzoek van de Commissie gevolg te geven. Wil de Raad de bestaande Verordening op de Commissie voor de Huishoudelijke Verordeningen eerbiedigen, die imperatief voorschrijft, dat deze Commissie belast is advies uit te brengen over wijzigingen in het Reglement op de Gas fabriek, dan mag dit advies niet achterwege blyven. Doch aangenomen zelfs dat over de competentie van de Huishou delijke Commissie ten deze twijfel kon bestaan hetgeen door het duidelijk voorschrift van de Verordening niet het geval is dan zou ik nog willen vragen, welk gevaar men dan toch van het advies der Commissie vreest. Het kan toch geen kwaad, dat er zooveel mogelijk licht over de quaestie verspreid wordt. Ik blijf dus aandringen op aanneming van de motie, omdat ver werping zou zijn in bepaalden strijd met eene Verordening, die zoolang zij bestaat moet geeerbiedigd worden. De Voorzitter. Ik zie niet in dat deze zaak iets anders is dan de quaestie, reeds in 1880 behandeld. Toen betrof het de Commissie van Fabricage, nu die voor de Gasfabriek. Mijn groote bezwaar tegen de motie is juist dat men zich, bij aanneming daarvan, waarschijnlijk zal begeven op een terrein, dat door ons voorstel niet betreden wordt, liet is niets dan eene regularisatie. De quaestie wie Voorzitter zal zijn van eene Commissie is nu niet aan de orde; dat punt is uitgemaakt bij het Reglement van Orde voor het Dagelijksch Bestuur, door den Raad goedgekeurd. Daarom heb ik zooveel tegen eene schriftelijke gedachtenwisseling, omdat men zich dan op een terrein zal begeven, welks betreding geheel buiten de orde is. De heer Was. M. d. V.! Ik kan niet nagaan waarom in 1880 door het Dagelijksch Bestuur is verzuimd het toen aanhangige voorstel te stellen in handen van de Commissie voor de Huishoudelijke Veror deningen. Het verzuim zou wellicht zijn grond daarin kunnen vinden dat in de Raadszitting, waarin meergenoemd voorstel werd behandeld, slechts 13 leden tegenwoordig waren, misschien was toen het grootste gedeelte van de Commissie voor de Huishoudelijke Verordeningen uit- stedig. Maar heeft de Raad in 1880 gedwaald, laat ons dan ten minste er voor waken dat wij dat in 1887 niet weder doen, nu door Burg. en Weth. volkomen hetzelfde verzuim begaan is. Nu zijn' er toevallig drie leden van de Commissie aanwezig om er aan te herinneren dat er eene Verordening op de Commissie voor de Huishoudelijke Verordening bestaat die gebiedend voorschrijft, dat eene dergelijke wijziging als hier wordt voorgesteld, in hare handen moet worden gesteld. De Voorzitter. Ik geef den heer Was gaarne toe dat volgens de letter der Verordening de voorgestelde wijziging moet worden gesteld in handen van de Commissie voor de Huishoudelijke Verordeningen. Maar ik vraag nogmaals of dit bij deze gelegenheid niet volkomen overbodig zou zijn. Welk nut kan het toch hebben om nu aan die Commissie een advies te vragen, over eene zaak die feitelijk in 1880 beslist is, want, zooals ik reeds heb gezegd, ik weet niet hocvele malen, de voorgestelde wijziging is geheel identiek met de toen aan genomen wijziging in het reglement voor de Commissie van Fabricage. Het betreft dus hier eene zaak die, formeel niet, feitelijk wel is beslist. De heer Fockema Andreae. M. d. V.! Op juridisch standpunt kan ik het onderscheid zooeven door U gemaakt niet erkennen. Formeel niet, maar feitelijk wel! Het is nu de vraag of de Verordening op de Gasfabriek in 1880 gewijzigd is ja, dan neen. Het Dagelijksch Bestuur zegt neen! Natuurlijk, want anders zouden wij dit voorstel niet voor ons hebben. Burg. en Weth. stellen dus voor ont de Ver ordening te wijzigen. Maar nu zegt de Verordening op de vaste Commissiën, dat over eene zoodanige wijziging de Commissie voor de Huishoudelijke Verordeningen moet worden gehoord. Er kan dus geen verschil van meening bestaan; willen wij niet moedwillig de Verordening overtreden, dan moet ook volgens haar voorschrift ge handeld worden. De Voorzitter. Ik moet 't nog eens herhalen. In ons voorstel van 1880 werd op de gevolgen gewezen van de wijziging die toen in het Reglement van Orde voor het Dagelijksch Bestuur werd voorgesteld. In dat voorstel hebben wij gezegd: «tevens zal dan art. 1 van de bijzondere bepalingen omtrent den werkkring der Commissie van Fabricage moeten worden gewijzigd." Ik erken nogmaals, dat wij toen verzuimd hebben ook over de Ver ordening op de Gasfabriek te spreken; maar 't kan toch in niemand opkomen, dat de Raad wel de noodig geworden wijziging in de Veror dening op de Commissie van Fabricage zou erkennen, maar zou ontkennen voor de Verordening op de Gasfabriek, welke evenzeer een noodzakelijk gevolg is van de wijziging in het Reglement van Orde door het College van Dagelijksch Bestuur aangebracht. Wij hebben toen wellicht meer in het bijzonder aandacht gewijd aan de Verordening voor de Commissie van Fabricage, omdat de directe aanleiding tot ons voorstel was dat de Voorzitter van den Raad tevens Voorzitter van de Commissie van Fabricage wcnschte te blijven. En nu geef ik toe, dat de letter van de wet volkomen aan de zijde van den heer Cock is, maar niemand zal ontkennen, dat deze quaestie feitelijk reeds in 1880 geregeld is geworden. De heer Van der Hoeven. Nu u er zoo herhaaldelijk op wijst, dat wij, naar uw inzien, hier eenvoudig staan voor een regularisatie- quaestie, gevoel ik my gedrongen, om dat van mijn standpunt te ont kennen. Het staat namelijk vast, en hel is ook door u gereleveerd, dat in 1880 in de toelichting van het voorstel van het Dagelijksch Bestuur wel degelijk gedacht is aan en gesproken is over de Gasfabriek. En nu geloof ik, dat, wanneer de Raad destijds in een nieuw reglement een algemeenen regel heeft vastgesteld, waarop hij toen echter een uitzondering heeft laten bestaan en wanneer ons nu wordt voor gesteld, die uitzondering op te heffen, dat wij dan niet een regula risatie van een vroeger gepleegd verzuim behandelen, maar op 't oogen- blik een nieuwen toestand gaan scheppen. De Voorzitter. Ik zou den heer Van der Hoeven wel willen verzoeken om ons voorstel van 1880 dat wy in dat voorstel in zijn geheel hebben overgenomen nog eens te herlezen. Het vangt aan met de aanhaling van artikel 10 waarin o. a. ook speciaal de gasverlichting wordt ge noemd. Alleen in dien zin is toen over de gasverlichting gesproken. Niet echter over de bijzondere bepalingen betreffende de gasfabriek. Daarop volgt: «Krachtens deze bepalingen moet de zorg voor de daarbij genoemde takken van beheer uitsluitend aan een der Wethouders worden opgedragen en kan alzoo de Voorzitter, wanneer hij zulks noodig mocht achten, zich daarmede zelf niet belasten. Het is ons wenschelijk voorgekomen aan ons College in deze meerdere vrijheid te laten en wij hebben op dien grond de aangehaalde artikelen aldus gewijzigd: «De onderscheidene takken van de huishouding der gemeente worden door den Voorzitter onder de leden van het Dagelijksch Bestuur verdeeld en nemen de vryheid die wijziging aan de goedkeuring van Uwe Vergadering te onderwerpen." En onmiddellijk daarop volgt: «Tevens zal dan art. 1 van de bijzondere bepalingen omtrent den werkkring der Commissie van Fabricage moeten worden gewijzigd" enz. De Raad heeft er toen zijn goedkeuring aan gehecht, dat het aan den Voorzitter zou worden overgelaten om de verschillende lakken van Bestuur onder de leden van het Dagelijksch Bestuur te verdeelen, opdat hij zelf daarvan een aandeel zou kunnen behouden als hij dat noodig achtte. In het toen vervallen artikel 10 was o. a. de gasver lichting met name genoemd. Men kan dus niet beweren dat deze niet bedoeld werd. En wat toen is gezegd van de Fabricage gold natuurlijk evenzeer ook voor de Gasfabriek. Toen eenmaal het reglement van orde door den Raad was goedgekeurd, had de Voorzitter van het Dagelijksch Bestuur het recht om ook het praesidium der Commissiën op zich te nemen. Ons eenig verzuim is in 1880 geweest dat wij toen ook hadden moeten voorstellen het Reglement op de Gasfabriek te wijzigen. Mijns inziens is het ondenk baar dat de Gemeenteraad, die door zijne goedkeuring van het Regle ment van Orde van het College van Dagelijksch Bestuur, zijne adhaesie hechtte aan de bepaling dat de Voorzitter de onderscheidene takken van de huishouding der gemeente onder de leden van het Dagelijksch Bestuur verdeelt, eene Verordening zou willen handhaven, die daar mede in strijd is. Ik kan daarom het nut niet inzien van een renvooi naar de Commissie voor de Huishoudelijke Verordeningen; de zaak wordt beheerscht door het Reglement van Orde voor het Dagelijksch Bestuur. En dat Reglement is eenmaal door den Raad goedgekeurd; alles wat daarmede dus in strijd is moet gewijzigd worden om de overeenstem ming te herstellen. Wanneer de Raad niet had gewild dat de Voor zitter van het Dagelijksch Bestuur ook zoude zijn Voorzitter van de Commissie voor de Gasfabriek, dan had hij in 1880 het gewijzigde Reglement van orde niet moeten goedkeuren; nu kan op die goedkeuring niet meer worden teruggekomen. De heer Cock. M. d. V.! In de eerste plaats wensch ik te doen opmerken dat wij op dit oogenblik alleen hebben te beraadslagen over de Motie van Orde door mij voorgesteld en niet over de zaak zelve. Hetgeen door u is in het midden gebjacht wil ik daarom niet beantwoorden, maar ik wcnsch alleen te herhalen al schijnt het bijna overbodig datgene, waarmede ik begonnen ben, namelijk dit: volgens de bestaande regeling moet elke wijziging van Verordeningen van dezen aard gesteld worden in handen van de Commissie voor de Huishoudelijke Verordeningen het aanhangig voorstel is eene wijziging van eene dergelijke Verordening; dus moet zij bij die Commissie worden gebracht.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1887 | | pagina 3