79 volg weer wat noodig, dan kunnen wij dat ook weder in overweging nemen. Dat komt mij rationeel en consequent voor! De heer Jota. M. d. V.Toen de verhoogde toelage van f 280 voor drie jaren werd toegestaan, was dit bepaaldelijk om de waag- werkers in de gelegenheid te stellen om die zaken aan te schaffen, waaraan zij volgens het oordeel van de Commissie van Financiën be hoefte hadden. Door hen nu in eens 400 te geven, zal de Raad con sequent in denzelfden geest handelen. De lieer De Stdrler. M. d. V.! Na gehoord te hebben hetgeen over deze zaak is in het midden gebracht verklaar ik mijn amendement in te trekken. De beraadslaging wordt gesloten. Het amendement van den heer Juta, bij Volgn. 109, de toelage aan de waagwerkers met 120 voor één jaar te verhoogen, in stemming gebracht wordt aangenomen met 15 tegen 10 stemmen. Voor stemden de heeren: Krantz, Schneither, De Sturler, Koetser, Hasselbach, Was, Driessen, De Goeje, Cock, Verster van Wulverhorst, Van der Hoeven, Fockema Andreae, Zaaijer, Du Rieu en Juta. Tegen stemden de heeren: Van Buttingha Wichers, Le Poole, Kaiser, Zaalberg, Van Hamel, Alma, Bool, Knappert, Van Reenen en de Voorzitter. De heer Van der Hoeven. M. d. V.! De stemming heeft plaats ge had. er is dus niets meer aan de zaak te doen. Ik merk echter dat eenige leden van den Raad het niet eens zijn over de strekking van het amendement van den heer Juta. Sommigen raeenen dat de oor spronkelijke toelage van f 250 nu verhoogd wordt met 120, der halve gebracht op 370. Anderen meenen dat de voorgestelde toe lage van f 520 nu nog is verhoogd met 120, en derhalve is gebracht op f 640. De Voorzitter. Volgens het amendement van den heer Juta, zal de geheele toelage van ƒ520 voor dit jaar met f 120 verhoogd worden Het geheele bedrag van Volgn. 109 zal dus worden 10320. De heer Van der Hoeven. De verwarring is eenigszins begrijpelijk, ook omdat in de toelichting van den post eene drukfout is ingeslopen. Er staat namelijk 250, wat f 240 moet zijn. Volgn. 109, uitgetrokken tot een bedrag van f 10320, wordt zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd. Volgn. 110, Hoofdstuk IV en Volgn. 111115 worden achtereenvolgens zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming goedgekeurd. Volgn. 116. Onderhoud der brandspuiten. De heer Fockema Andreae. M. d. V.! Mag ik eene enkele inlichting vragen. Het vorige jaar is, bedrieg ik mij niet, besloten om twee slangen wagens aan te schaffen. In het antwoord van Burg. en Weth. op het sectie-verslag wordt nu echter gesproken van de aanschaffing van een tweeden slangenwagen. Is er dan in 1887 maar één aan geschaft? De Voorzitter. Ik herinner mjj niet juist wat er het vorige jaar over de aanschaffing van twee slangen wagens is gezegd; ik kan alleen mededeelen dat er in 1887 slechts één is aangeschaft. De beraadslaging wordt gesloten en Volgn. 116, zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd. De Volgnrs. 117118, bij dit laatste volgn. ook de begrooting der Schutterij, Volgnrs. 119'123, Hoofdstuk V, Volgnrs. 124126, Hoofd stuk VI, worden achtereenvolgens zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming goedgekeurd. Volgn. 127, Kosten voor het Gymnasium. De heer Fockema Andreae. M. d. V.! Moet dit volgn. niet ver minderd worden met f 400 tengevolge van het verleende ontslag aan den heer Clavier? De Voorzitter. Dit zou wel wat gewaagd zijn, omdat wij nog niet weten wat Curatoren van het Gymnasium zullen voorstellen. De heer Cock. De zaak is vrij onzeker. Ik heb ook gedacht aan hetgeen de heer Fockema Andreae in bedenking heeft gegeven. Wanneer de som niet noodig mocht zijn, dan zal zij immers niet uitbetaald worden, men is niet verplicht al de gelden van de Begrooting te besteden. Ik vindt 't dus wenschelijker de som te behouden. Volgn. 127 wordt alsnu goedgekeurd. De Voorzitter. Volgn. 128. Kosten voor de middelbare scholen, VI, Kosten van de parallelklassen) wordt met 50 verhoogd, en alzoo ge bracht op f 300, wordt zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd. Volgnrs. 129143 worden achtereenvolgens zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming goedgekeurd. Volgn. 144. Kosten voor het onderwijs in kunsten en wetenschappen. De heer Was. M. d. V.! Op Volgn. 144 komt de verhooging voor van het subsidie der Praktische Ambachtsschool met t 1500 voor 1888, en daarover wenschte ik even het woord te voeren. Tot mijn groot leedwezen zal ik tegen die verhooging moeten stemmen, tot mijn leedwezen, omdat ik tot de voorstanders van het ambachts-onderwijs behoor. Hoezeer omtrent het nut van ambachts scholen door deskundigen nog volstrekt niet eenstemmig gedacht wordt, ben ik van oordeel dat de weinige nadeelen door de voordeelen verre overtroffen worden. Ik juich het daarom toe, dat wij in deze gemeente aan particulier initiatief een ambachtsschool te danken hebben. Aan het particulier initiatief, want ik zou niet licht er mijne medewerking toe verleenen om die school op kosten der gemeente in het leven te houden, hoe nuttig en van veel belang zij ook wezen moge. Onze finantiën laten eene dergelijke uitgave niet toe. Maar het belang van die inrichting is toch zoo groot voor de gemeente te schatten, dat het een krachtige ondersleuning uit de gemeentekas rechtvaardigt, doch deze onder steuning dient altijd het karakter van belangstelling, van tegemoet koming te behouden, 't Mag echter nooit zoo ver gaan, dat de ge meente het aanzienlijkste deel van de kosten voor hare rekening neemt, en dat zou het geval worden, als wij de aanzienlijke bijdrage van f 2500, omstreeks 35 pCt. van al de uitgaven, nog eens met f 1500 gingen verhoogen. Burg. en Weth. zijn dat in beginsel met mij eens; zij hebben nl. in de toelichting tot hun voorstel verklaard, dat zij met het oog op het aanzienlijk bedrag van het subsidie in verhouding tot de geheele uitgaven, bezwaar zouden maken om de jaarlijksche bijdragen voor vast met 1500 te verhoogen. Maar zij zien er geen bezwaar in die verhooging van 1500 voor het jaar 1888 voor te stellen, en om op de volgende Begrooting een vaste verhooging van 500 te brengen. Wanneer ik nu echter de financieele stukken zie, die door het Bestuur van de Ambachtsschool zijn overgelegd, dan valt daaruit ge makkelijk op te maken, dat de Ambachtsschool met deze voorgestelde ver hooging niet zal geholpen zijn. De begrooting van 1887 wijst een tekort aan van f 1400. Wil men dus het Bestuur van de Praktische Ambachtsschool helpen, dan moet men voor 1888 niet eene verhooging van subsidie geven van 1500 maar van f 2900. Daaruit zou dan eerst betaald kunnen worden het tekort over 1887, terwijl de overige f 1500 noodig zijn om de inrichting in 1888 op den bestaanden voet te laten bestaan. Wanneer al mocht verwezenlijkt worden de illusie van Burg. en Weth. dat de Provinciale Staten het volgend jaar zullen terugkomen op hun thans na uitvoerige discussie genomea besluit om het subsidie aan de Ambachtsschool niet te verhoogen, dan zal toch die verhooging eerst werken in 1889 evenals dit het geval zal zijn met de vaste verhooging van f 500, die Burg. en Weth. het volgende jaar op de begrooting zullen brengen, als de Raad zich met dat voorstel vereenigt. Staan wij de verhooging van 1500 toe, dan zal dit even voldoende zijn om het tekort over 1887 te dekken, maar niet om in het jaar 1888 de school te laten bestaan zooals zij nu is ingericht. Wat zal dan het gevolg zjjn? Wanneer het volgend jaar de Provinciale Staten de verhooging wei geren wat ik zeer waarschijnlijk acht dan zal de school toch moeten ingekrompen worden en over 1888 weder een tekort bestaan van f 1400 a 1500, dat er eveneens zal zijn, als de Prov. Staten het subsidie voor 1889 verhoogen. Ik geloof dat wanneer de gemeente een subsidie aan een inrichting geeft, het ook moet vaststaan dat dit subsidie wordt gebruikt in het dienstjaar waarvoor het verleend is. Zoodra men kan nagaan dat het subsidie dienen moet om het tekort van een vorig dienstjaar te dekken, acht ik mij niet gerechtigd om tot het verleenen vau een der gelijk subsidie mede te werken. Ik weet niet of de financieele be scheiden die hier in den Raad zijn overgelegd, ook hebben gediend om in den afgeloopen zomer de Prov. Staten voor eene verhooging van subsidie te stemmen. Is dit zoo, dan kan ik mij zeer goed be grijpen dat een groot deel der leden van die Staten zich tegen het amendement van onzen geachten Burgemeester, ondanks zijne krachtige verdediging, hebben verzet. Inderdaad, M. d. V., zoo logisch en gegrond uwe argumenten waren in de vergadering der Provinciale Staten om aan te toonen het be lang der provincie bij de instandhouding van onze Ambachtsschool, even onlogisch en slecht gedacht tot mijn leedwezen moet ik dit constateeren komt mij de samenstelling dier financieele beschei den voor. Wij hebben hier de rekening over 1886 en de begrooting voor 1887. De rekening over 1886 wijst aan een batig slot van vorige jaren van ruim 2000. Gedeputeerde Staten hebben, het is bekend, in 1886 bezwaar gemaakt om eene inrichting te subsidieeren die een batig slot van vorige dienstjaren kon aantoonen. Ik laat in het mid den of dit bezwaar juist was, doch wat hebben toen Bestuurders der Ambachtsschool gedaan om het provinciaal subsidie te redden? zij hebben eene financieele operatie tot stand gebracht waarvan men de gevolgen bespeurt op de begrooting van 1887. Om het provinciale subsidie te redden heeft men het geheele batig slot opgemaakt en besteed tot uitbreiding der inrichting. Met dit natuurlijk gevolg dat de jaarlijksche uitgaven zoo groot werden, dat men noodwendig in het vervolg een tekort kreeg op de jaarlijksche rekening, waarvoor geene inkomsten tot dekking aanwezig waren. Het tweede financieele stuk, de hegrooting der Ambachtsschool voor 1887, wijst dan ook reeds een tekort aan van bijna 1400. Toen ik die financieele operatie zag, dacht ik aan den man, die zijn geheele vermogen besteedde om een prachtig huis te bouwen, doch toen het gereed was niets overhield om het fraaie gebouw te meubileeren, en moest gaan bedelen om aan den kost te komen. Het Bestuur van de Ambachtsschool heeft niet anders gedaan! De raad, om het batig slot op te maken, waardoor het provinciaal sub sidie gered werd, is zóó nauwkeurig opgevolgd, dat er reeds in 1886, het jaar van dat opmaken, een tekort bleef bestaan van 178.49. In plaats van door dit kleine tekort gewaarschuwd te worden, maakt liet Bestuur op hetzelfde oegenblik waarop dit tekort gecon stateerd wordt, eene begrooting op, die sluit met een tekort van 1400. En nu is er dit tekort over 1887 en men weet dat er aan het einde van 1888 minstens een even groot tekort zal zijn. Men heeft een bloeiende inrichting gemaakt, maar men had geen inkomsten om de kosten te bestrijden Nu komt het mij bedenkelijk voor, dat men bij de gemeente een beroep komt doen, om een dergelijk tekort te dekken. Ik mag als Raadslid daartoe niet medewerken. Ik weiger dit, omdat ik het een hoogst bedenkelijk antecedent zou vinden, dat de gemeente ge roepen zou kunnen worden om tekorten te dekken van eene parti culiere onderneming, hoe nuttig ook. Ik weiger dit, omdat het doodend is voor elk particulier initiatief. Natuurlijk zullen vele con- tribueerende leden zich terugtrekken, wanneer zij zien, dat de ge meente toch het tekort bijpast.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1887 | | pagina 5