f 28°- De Voorzitter. Wij hebben nooit een werk in eigen beheer ge nomen zonder dat de Daad daartoe een afzonderlijk voorstel had ont vangen; en ook heb ik nooit iets van een neiging bemerkt, ommeer deze richting op te gaan; tot nu toe hebben wij het meerdere werk met losse werklieden gedaan, maar dat komt ons minder voordeelig voor. Er is o. a. een massa aan onze vele bruggen te onderhouden, en nu moet men reeds werk uitstellen door gebrek aan personeel. Met de tegenwoordige werklieden kan men 't niet meer af, en daarom stellen wij voor een vierden, vasten werkman in dienst te nemen. De heer Was. M. d. V.! Ik wenschte gaarne te weten hoeveel uren de vaste werklieden werken, of zij wel eens over tijd werken, en of zij daarvoor extra betaald worden? De Voorzitter. Het reglement voor de werklieden in dienst der gemeente bepaalt hoelang zij dagelijks moeten werken. Art. 6 geeft den werktijd aan. Dat zijn de vaste werkuren. Werk buiten die gewone uren ver richt, wordt buitengewoon betaald. De heer Was. Ik zou van meening zijn, dat wanneer men een maal vaste werklieden heeft men altijd over hunne diensten moet kunnen beschikken zonder ze buitengewoon te betalen. Het ligt toch in den aard van de zaak, dat een vast werkman in zijne verplichte werkuren niet zooveel zal werken, als hij weet voor overwerk extra te zullen worden betaald. De Voorzitter. Dat bezwaar van den heer Was geldt evenzeer ten aanzien van tijdelijke werklieden. Maar juist daarvoor heeft men opzichters om toe te zien dat allen behoorlijk hun werk doen. Dat argument kan dus tegen de aanstelling van een vast werkman niet geldenbovendien kunnen wij over een vast werkman altijd beschikken tegen hetzelfde loon, terwijl wij bij het aannemen van losse werk lieden verplicht zijn in den zomer meer te betalen. (De heer Alma komt ter Vergadering.) De beraadslaging wordt gesloten. Het amendement van den heer Fockema Andreae in stemming ge bracht wordt aangenomen met 1.3 tegen 10 stemmen. Voor stemden de hecren: Schneither, Hasselbach, Was, üriessen, De Goeje, Cock, Zaalberg, Verster van Wulverhorst, Van Hamel, Fockema Andreae, Zaaijer, Du Rieu en Juta. Tegen stemden deheeren: Van Buttingha Wichers, Krantz, Le Poole, De Sturler, Koetser, Kaiser, Bool, Knappert, Van Reenen en de Voor zitter. De heer Alma hield zich buiten de stemming. Volgn. 104, alsnu uitgetrokken tot een bedrag van f 19300 wordt zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd. De Volgnrs. 105108 zoomede Hoofdstuk III worden achtereen volgens zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming goedgekeurd. Volgn. 109. Kosten van toezicht en van invorderiug der plaatselijke belastingen. De heer Van Reenen. M. d. V.! Ik dank het Dagelijksch Bestuur dat het omtrent mijne opmerking in de sectiën over den ijk op het botervaatwerk zoo spoedig een onderzoek heeft ingesteld. Over het ontvangen rapport van den ijker zal ik niet veel zeggen. Slechts twee opmerkingen. In de eerste plaats beroept hij zich op twee firma's die niet klagen; maar daartegenover staan firma's die wel klagen. In de tweede plaats beweert de ijker slechts gedurende zeven jaren ééne klacht te hebben vernomen over het lekken van kleine of zestiende vaatjes. Maar die zestiende vaatjes vertegen woordigen toch eene waarde van ƒ15 tot 20. Daarvoor moet dus ook wel degelijk goed gezorgd worden. En dat er niet meer klach ten zijn ingekomen ochhet gaat hierbij als bij zoovele andere zaken: »wie zal de kat de bellen aan doen? Overigens verheugt het mij dat het toezicht op het botervaatwerk is verscherpt. (De heer Van der Hoeven komt ter Vergadering.) De heer Jota. M. d. V.! M. d. V.! Bij dit Volgn. wordt voorgesteld eene verhooging van de toelage van de waagwerkers. Met het voor stel van Burg. en Weth. kan ik mij niet vereenigen. Den 20stcn November 1884 heeft de Raad aangenomen een voorstel van de Com missie van Financiën waarmede Burg. en Weth. zich hadden ver- eenigd, om de waagwerkers over drie jaren eene verhoogde toelage van f 280 'sjaars te geven, bepaaldelijk met het doel om hen in staat te stellen betere werktuigen, paarden, wagens enz aan te schaffen; met dat gevoelen van Burg. en Weth. en van de Commissie van Financiën heeft de geheele Raad zich vereenigd, en kon dit dus de algemeene goedkeuring wegdragen. Nu wordt evenwel niet voorgesteld die verhoogde toelage voor een bepaald doel te geven, maar voor een onbepaalden tijd. Nu vrees ik, dat wanneer die verhooging eenmaal op de Begrooting staat 't zeer moeilijk zal wezen om ze er weer van te doen verdwijnen. Juist omdat de waagwerkers de toelage niet voor een bepaald doel aan vragen, maar ook om in de behoefte van hun huishouden te voor zien, geloof ik, dat 't bezwaarlijk gaan zal ze later in te trekken. Maar als voor een behoorlijke bediening van de Waag ten dienste van het publiek een tweede wagen noodig is, zal de Raad, meen ik, evenals in 1884 bereid zijn de gelden daarvoor toe le staan, en aan gezien zulk een wagen 400 gulden kost, stel ik voor de toelage voor de waagwerkers niet jaarlijksch te verhoogen met f 280, maar alleen dit jaar 1888 met f 120, boven de voorgestelde verhooging van Zooals ik gezegd heb bestaat er bij mij bezwaar den waag werkers eene vaste hoogere toelage toe te staan, ook omdat men hen daardoor zoude subsidieeren tegenover andere ondernemingen en firma's, welke ten gerieve van het publiek, tegen hen concur- reeren. Door de vrijgevigheid van den Raad om eerst f 840 en tlians f 400 beschikbaar te stellen voor het aankoopen van voertuigen, paarden, dekkleeden enz., zijn de waagwerkers toch reeds zeer bevoorrecht tegenover hunne concurrenten. Indien ik dus nu een amendement voorstel om dit artikel met 120 te verhoogen, dan hecht ik daaraan de bedoeling, dat die geheele verhooging van f 400 slechts voor één jaar geschieden zal. De heer De Sturler. M. d. V.! Naar aanleiding van de voorgestelde verhoogde toelage, wensch ik ook nog een enkel woord in het midden te brengen. Ik heb namelijk onderzocht hoeveel de waagwerkers verdienen, name lijk zoover men dit kan nagaan, dus buiten de fooien en hetgeen zij aan expeditie van allerlei zaken ontvangen. Uit het Gemeenteverslag kan men zien, dat zij wanneer men de gewogen boter uitdrukt in achtste vaatjes er 20286 achtsten zijn gewogen daarvan hebben zij vervoerd 2/3 dus 13524. Tegen tien cents per vaatje ontvingen zij derhalve daarvoor f 1352.40. Verder zijn door hen Vervoerd 400000 kilogr. kaas, waarvoor zij ontvingen f 700. Vervolgens werden door hen gewogen 2371 varkens maakt tegen eene belooning van 15 cents, eene som van 355.65. Voor verder vervoer van varkens ontvingen zij nog 300, alles te samen dus ruim f2700. Voor ieder waagwerker derhalve 335, wat nog voor ieder, doorliet gemeentesubsidie van f 250 moet verhoogd worden met f 30, zoodat zij buiten de extra fooien en expeditie eene verdienste hebben van f 365. Ik geloof dus niet dat wij gerechtigd zijn hun nog een extra subsidie te geven. Anders zullen er spoedig anderen komen die ook onder steuning verzoeken, en wat men den een toestaat, kan men den ander niet weigeren! Ik stel derhalve als amendement voor: den post van f 280 te schrappen. De amendementen van de heeren Juta en De Sturler worden vol doende ondersteund en maken derhalve een onderwerp van beraad slaging uit. De Voorzitter. Als ik het goed begrepen heb, wil de heer Juta voor ééns f 400 geven, de heer De Sturler in het geheel niets. Nu moet ik zeggen, dat ik na het aangevoerde door den heer De Sturler tegen zijn amendement groot bezwaar heb. Ik heb wel van hem gehoord hoeveel die acht waagwerkers per hoofd ontvangen maar niet hoeveel daarvan af moet, want voor dat vervoer van al de vaatjes, varkens en kazen is nog een negende individu noodig dat ook mede- telt: hun paard namelijk. De vrees dat anderen ook subsidie zullen komen vragen, vind ik, in elk geval, een zeer slecht argument. Dat kan alleen gelden wan neer de omstandigheden geheel gelijk zijn; maar zooals wij reeds in ons advies hebben gezegd: men heeft nu eenmaal de Waag als ge meentelijke instelling behouden ten dienste van het publiek. De menschen zijn dus niet vrij zooals particulieren in het bepalen van hun tarief. Wanneer de Gemeenteraad op die instelling prijs blijft stellen, dan moeten ook de menschen die daarbij werkzaam zijn, zooveel verdienen dat zij kunnen leven. Wat betreft het verleenen van subsidie in 1884, ik geloof dat de heer Juta dit niet juist heeft gereleveerd. Het subsidie is toen toe gestaan onder eene bepaalde voorwaarde, door den heer Damsté voor gesteld. Zij hebben toen ook een toelage gevraagd, en wij hebben toen aan den Raad voorgesteld hun die toelage te geven. De heer Damsté stelde echter voor geen vaste, maar een tijdelijke verhooging te geven, met de bepaling, dat zij zich de voor hun werk vereischte vervoer middelen zouden aanschaffen, en daarvan afhankelijk te maken of men die toelage ook nog in 't vervolg geven zou. Er werd over het vervoer der varkens geklaagd (die beestjes konden zich toen in de bijzondere belangstelling van den Raad verheugen), en om daarin verbetering te brengen, heeft men het verzoek ingewilligd. Ik geloof, na de rede van den heer De Sturler te hebben aange hoord, dat wij door aanneming van het voorstel de toelage niet op een zeer bedenkelijke hoogte brengen; die geachte spreker heeft al leen van de waagwerkers gesproken maar daarbij niet op het paard gerekend, dat toch ook dagelijks zjjn aandeel hebben moet. De heer Hasselbach. Het rollend materieel moet toch ook onder houden worden! De Voorzitter. Volkomen juist. Dat moet ook nog van de berekende inkomsten worden afgetrokken. De heer Juta. Ik moet erkennen, dat uw geheugen u niet bedrogen heeft, 't Is in 1884 gebeurd zooals u daareven verleid hebt. De Commissie van Financiën heeft eene vaste hoogere toelage uit de gemeentekas ontraden, doch voorgesteld eene verhooging van 280 te verleenen gedurende drie jaren, onder uitdrukkelijke voorwaarde dat de waagwerkers voor die 840 zich de voor hun bedrijf noodige voorwerpen zouden aanschaffen. Nu mag ik aannemen, dat wanneer in 1884 de geheele Raad zich met een dergelijken maatregel kon vereenigen, de tegenwoordige Raad niet geheel van opinie is veranderd; op die veronderstelling is mijn voorstel gebaseerd. Het volgt dezelfde gedragslijn ran 1884. De Voorzitter. Ik kan niet toegeven, dat de Raad door het voor stel aan te nemen zich tegen een doorgaandè toelage verklaard heeft. De Raad heeft in plaats van het voorstel van het Dage lijksch Bestuur een voorstel van den heer Damsté aangenomen, waaraan een bepaalde voorwaarde verbonden was; en van het al of niet nakomen dier voorwaarde werd het verdere verleenen van het subsidie afhankelijk gesteld. Er is toen niet besloten, dat 't daarmee uit zou zijn. De heer De Goeje. Mag ik vragen of 400 voor den wagen vol doende is, en of die nu nog noodig is? Is dat het geval dan geloof ik met den heer Juta, dat wij in den geest van den Raad handelen door hun te geven, waaraan zij behoefte hebben. Is er in het ver-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1887 | | pagina 4