Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming een eervol
ontslag verleend met ingang van 31 December a. s.
IX. Begrooting voor 1888 van het R. K. Wees- en Oudeliedenhuis.
(Zie Ing. St. n°. 216.)
X. Idem als voren van bet Evangelisch Luthersch Wees- en Oude
liedenhuis.
(Zie Ing. St n«. 216.)
XI. Idem als voren van het Nederlandsch Israelietisch Armbestuur.
(Zie Ing. St. n°. 216.)
XII. Idem als voren van het H. G. of Arme Wees- en Kinderhuis.
(Zie Ing. St. nr'. 217.)
XIII. Idem als voren van het R. K. Armbestuur.
(Zie Ing. St. n». 217.)
XIV. Idem als voren van Vrouwen-Kraamraoedcrs.
(Zie Ing. St. n°. 217.)
XV. Idem als voren van de Stedelijke Werkinrichting.
(Zie Ing. St. n°. 218.)
XVI. Idem als voren van het Gereformeerd Minne- of Arme Oude
Mannen- en Vrouwenhuis.
(Zie Ing. St. n®. 219.)
XVII. Idem als voren van de Bank van Leening.
(Zie Ing. St. n°. 220.)
XVIII. Eerste suppletoir kohier der Plaatselijke Directe belasting,
dienst 1887.
Al deze begrootingen en het suppletoir kohier worden achtereen
volgens zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming goedgekeurd.
Het suppletoir kohier bedraagt 2256.29.
De heer Do Rieu, M. d. V.! Naar aanleiding van de mededeeling,
dat de »vier heeren" hun voorstel hebben ingetrokken wenschte ik
even 't woord te voeren.
Eenigen tijd geleden heeft men nl. besloten, dat wanneer de Raad
aan een niet-ingezetene van Leiden een verzoek inwilligde, aan het
besluit tot inwilliging de clausule te voegen, dat men zich de vrjjheid
voorbehield om later meerdere retributie te vergen, zoo daar eenmaal
door den Raad toe besloten mocht worden. Ik acht 't van belang
om ook in 't vervolg die restrictie te blijven maken, want 't komt mij
voor, dat naar alle waarschijnlijnheid toch wel te eeniger tijd een
dergelijke maatregel van onderscheid genomen zal moeten worden.
En nu zou ik 't jammer vinden om die restrictie te laten vervallen,
omdat de ondervinding geleerd heeft, dat men dikwerf maatregelen
treft, die op de toekomst vooruit loopen en daardoor het nageslacht
binden. Behoudt men die restrictie dan blijft men altijd vrij.
De Voorzitter. Ik moet bezwaar maken deze zaak nu in discussie
brengen.
Ik merk den heer Du Rieu op, dat het voorstel, om het heden te
kunnen behandelen, volgens het Reglement van Orde, 24 uur te voren
schriftelijk had moeten worden ingediend.
Bovendien zou het niet noodig wezen om een dergelijk voorstel
door den Raad te doen aannemen, daar ieder lid het recht heeft, om
wanneer hier in de Vergadering een verzoekschrift behandeld wordt,
voor te stellen er de bedoelde restrictie te doen bijvoegen.
Ik kan dus uw voorstel thans niet in behandeling doen nemen.
De heer Du Rieu. Ik hoop er later op terug te komen, M. d. V.!
Aan de orde is thans:
XIX. Begrooting van de inkomsten en uitgaven der gemeente voor
1888.
(Zie Ing. St. n°. 179, 183 en 224.)
De Voorzitter opent de Algemeene Beschouwingen.
De heer Bool. Ik wensch een enkel woord in het midden te brengen
naar aanleiding van 't geen door de Commissie van Financiën in haar
algemeene beschouwingen gezegd is geworden.
De Commissie verklaart daarin, dat zij: »met groote belangstelling
heeft kennis genomen van de berekeningen van Dr. P. Van Geer,
geplaatst in de Leidsche Dagbladen van 12 September en 24 October 11."
Verder zegt zjj: «Met 't oog op deze eijfers schijnt het volstrekt
ongeoorloofd aan te nemen, dat Leiden in welvaart toeneemt."
En aan het slot harer beschouwing zegt z(j deze gemaakt te hebben
«omdat zij het van het hoogste gewicht acht, dat de beteekenis der
openbaar gemaakte cijfers niet worde verkleind, doch integendeel al
de ernst daarvan in het oog worde gehouden."
Deze zinsneden uit het rapport van de Commissie geven mij den
indruk alsof zij van meening is, dat hetgeen Burg. en Weth. op het
seetie-verslag hebben geantwoord, de strekking zou hebben om de
berekeningen van den Hoogleeraar Van Geer te verkleinen. Dit is
intusschen volstrekt het geval niet.
Ik in het bijzonder waardeer ten zeerste den arbeid van den Hoog
leeraar Van Geer, maar de strekking van het antwoord van Burg. en
Weth. was te voorkomen dat men de beteekenis van die berekeningen
zou overschatten. Met dit doel hebben wij in ons antwoord o. a. het
volgende gezegd:
»Eenige gevolgtrekking nu omtrent meerdere of mindere welvaart
is in verband met het bevolkingscijfer slechts af te leiden uit de
som van het belastbaar inkomen, wanneer de aangiften op eerlijke
wijze plaats hebben, en uit het aantal belastingschuldigen. Zij kan
in geen geval afgeleid worden uit het cijfer van het kohier, omdat
de inkomstenbelasting de sluitpost der begrooting is en, geljjk hier
boven werd opgemerkt, dat cijfer afhankelijk is van allerlei omstan
digheden, die aan de mate van welvaart der ingezetenen geheel
vreemd zijn."
Ik lees deze zinsnede voor, omdat het mij inderdaad voorkomt dat
de Commissie van Financiën hieraan gecne genoegzame aandacht
heeft geschonken. Gevolgtrekkingen uit cjjfers te maken is een werk
dat met de grootst mogelijke omzichtigheid moet geschieden, vooral
wanneer men daaruit eenc zoo gewichtige gevolgtrekking wil afleiden
als het al of niet welvaren der gemeente. Om dit met zekerheid te
kunnen doen wordt tweederlei juistheid van de cijfers geeischt. In
de eerste plaats dat zij op zich zelve juist zijn en dat zjjn zij
en in de tweede plaats dat zij juist zijn met betrekking tot de aan
giften.
Nu denk ik volstrekt niet ongunstig over den eerlijkheidszin der
ingezetenen. Integendeel, ik denk er zeer gunstig over. Maar de
ervaring, in het Dagelijksch Bestuur opgedaan, doet de laatstbedoelde
juistheid in twijfel trekken. Herhaaldelijk toch is het voorgekomen
dat de belastingschuldigen zich niet bewust zijn wat tot hun belast
baar inkomen behoort en dat zij dan veelal een beperkt begrip daar
omtrent hebben. Ook de omstandigheid dat bij overlijden, wanneer
de boedel bekend wordt, herhaaldelijk is gebleken, dat de overledene
zich belangrijk te laag had aangegeven, stemt tot twijfel. En waar
nu ten aanzien van de juistheid der aangiften dergelijke gronden
van twijfel aanwezig zijn, daar mag m. i. geene gevolgtrekking worden
vastgesteld, die slechts op volkomen juistheid èn van cjjfers èn van
aangiften kan berusten. Daarom hebben wij gemeend tegen over
schatting van de beteekenis der berekeningen van den Hoogleeraar
Van Geer te moeten waarschuwen.
De heer Fockema Andreae. M. d. V.! Een enkel woord tot onzen
geachten Wethouder van Financiën. In de eerste plaats om te ver
klaren dat de Commissie van Financiën, althans de steller van haar
Rapport, toen zij waarschuwde tegen verkleining van de beteekenis
der cjjfers van den Hoogleeraar Van Geer, dit niet heeft gedaan omdat
z(j vermoedde dat bij het Dagelijksch Bestuur, die neiging tot ver
kleining bestond. Met dezen en genen sprekende is het mij echter
herhaaldelijk voorgekomen, dat men zeide: nu ja, er zjjn eenige zeer
gegoede ingezetenen uit Leiden vertrokken, dat is het eenige wat
men uit de becijfering van den Hoogleeraar Van Geer inag afleiden.
Nu kwam het der Commissie van Financiën voor dat over het alge
meen de neiging tot verkleining van de beteekenis der cijfers be
stond, juist nu niet in het bijzonder bij het Dagelijksch Bestuur. En
daartegen hebben wij gemeend te moeten waarschuwen. Het komt
ons voor dat wanneer het bevolkingscijfer aanmerkelijk toeneemt
ook door immigratie, men zou mogen verwachten dat daarvan ver
hooging van het cijfer van aangeslagenen het gevolg zou zijn. Wan
neer nu integendeel, niettegenstaande de vermeerdering van bevolking,
het cijfer van de aangeslagenen nauwelijks met enkelen toeneemt en
dat der inkomsten belangrijk daalt, dan heeft men het recht te zeggen,
dat in den termijn, waarover de cijfers loopen, de gemeente in wel
vaart niet is vooruitgegaan. Hierin ben ik nog versterkt door het
geen de Wethouder van Financiën in de laatste plaats heeft opgemerkt
en waaruit ik een tegenovergestelde conclusie zou willen trekken.
Uit de aangifte der aangeslagenen kan men niets met juistheid op
maken, zegt de heer Bool, er kan twijfel bestaan over het inkomen, dat
opgegeven moet worden, en men mag wel aannemen, dat 't werke
lijk belastbaar inkomen hooger is, dan wordt aangegeven. Maar dit
is een omstandigheid, die niet alleen sinds 1883 bestaat, maar die
dat voeg ik er bij, ook steeds van minder beteekenis wordt. De
heer Bool heeft opgemerkt, dat het bij overlijden herhaaldelijk ge
bleken is, dat iemands inkomen meer bedroeg dan werkelijk was
opgegeven; welnu, dan zullen in 't vervolg zijne erfgenamen beter
aangifte doen, en zoodoende zal men in het verloop van tijd tot een
juister aanslag van het werkelijk belastbaar inkomen geraken.
En daar, niettegenstaande ook deze omstandigheid, het cijfer niet
is toegenomen maar gedaald, blijf ik mijne vroegere bewering vol
houden, en het feit van groote beteekenis noemen.
Op een opmerking van het Dagelijksch Bestuur, in antwoord op
het sectie-verslag, dat de oorzaak van de vermindering der inkomsten
slechts van tijdelijken aard is, hebben wij gezegd, dat die stelling min
stens zeer gewaagd is. Uit de laatste berekening van Prof. Van Geer
blijkt, dat het aantal aangeslagenen in de twintigste klasse en daar
boven is verminderd met 23, en dat het aangeslagen inkomen daar
door met bijna f 334000 is gedaald.
Nu vraag ik, welke kans er bestaat, dat het verlies door de ge
meente geleden weldra zal worden aangevuld? Ik kan 't niet inzien.
Ik herhaal dus wat in het verslag van de Commissie van Financiën
is gezegd geworden. Wij hebben die opmerking niet gemaakt, om
dat wij meenden, dat uit deze Begrooting zou blijken dat het Dage
lijksch Bestuur de gemeente financiën de coeur léger opvat, maar om
vooruit te protesteeren tegen luchthartigheid met betrekking tot deze
feiten, die wij echter niet bij voorkeur bij Burg en Weth., allerminst
bij den Wethouder van Financiën zoeken.
De algemeene beraadslaging wordt gesloten.
De Voorzitter. Volgens gewoonte worden het eerst aan de orde
gesteld de Uitgaven.
De Volgnrs. 6067 worden achtereenvolgens zonder beraadslaging
of hoofdelijke stemming goedgekeurd.
Volgn. 68. Jaarwedden van de keurders, wegers, meters, rooimeesters
en dergelijke.
De Voorzitter. Dit volgn. kan met f 100 worden verminderd,
wanneer het voorstel van Burg. en Weth. tot aanstelling van een
rooimeester op eene bezoldiging van f 450 (Ing. St. n'. 224) door
den Raad wordt aangenomen. Wanneer dus niemand bezwaar heeft
tegen dat voorstel, dan kan deze post met f 100 worden verminderd.
De heer Was. M. d. V. Uit bedoeld voorstel zie ik dat in plaats
van den ouden heer Van Li tb zal benoemd worden de heer Van