67 zal baten, zal ik daaraan dan ook mijne stem niet kunnen geven Mocht de Minister onverhoopt gevolg geven aan het voorstel, dan zal mij dit natuurlijk zeer veel genoegen doen. Het spreekt van zelf dat ik veel liever zal zien dat de Minister overgaat tot de op richting eener baan en wij den grond afstaan, dan dat de geheele aanleg geschiedt voor rekening der gemeente. Evenwel zal ik toch voor het laatste stemmen, omdat de wet ons daartoe de verplichting oplegt. De heer Van der Hoeven. M. d. V.! Ik dank u zeer voor uwe gedeeltelijke ondersteuning van mijn voorstel, die ik in uwe woorden meen te vinden. De quaestie loopt nu over de vraag of de kosten van oprichting eener schietbaan tot de onvermijdelijke moeten gere kend worden of niet. U beantwoordt die vraag toestemmend, en be roept u daarvoor op het voorbeeld van Sneek. Maar art. 42 van de Schutterijwet zegt niet dat de gemeente eene schietbaan moet oprichten, doch alleen: »De Schutterijen zullen jaarlijks, van den len April tot den len October, op gezette dagen in het schieten naar de schijf worden geoefend" enz. Op de vraag dus waar onze schietbaan blijft, kunnen wij altijd ant woorden dat wij in onze Gemeente geen terrein daarvoor hebben. A Pimpossible nul n'est tenu. Ziedaar een eenvoudig antwoord op de vraag omtrent de onvermijdelijkheid. Wanneer wij nu eene schietbaan gaan maken buiten de gemeente, dan zal eigenlijk volgens de interpretatie die, indien ik mij niet vergis, steeds aan de wet gegeven wordt, geen Leidsch schutter ge dwongen kunnen worden om daarvan gebruik te maken. Hij kan wel gedwongen worden om binnen de grenzen der gemeente naar de schijf te schieten, maar niet daarbuiten. Wellicht zullen wij dus een schietbaan oprichten waarvan wel het garnizoen dezer stad maar niet de Schutterij gebruik zal maken. In de tweede plaats acht ik het een ongelukkig tijdstip om nu met een voorstel tot oprichting van eene schietbaan te komen en wel op grond van het argument, ook door de Commissie van Financiën aangevoerd, dat namelijk de thans aanhangige Grondwetsherziening de geheele zaak der Schutterijen zoo op losse schroeven zet, dat wij volstrekt niet weten wat daarvan zal terecht komen. Bij de discussie over Hoofdstuk VIII is herhaal delijk in de Kamers gesproken over de Schutterij zoo die er dan zal zijn. Niemand weel of zij zal blijven bestaan, het wordt zelfs door weinigen geloofd. Aanneer wij dus binnen een zeker tijdsverloop worden gezegend met eene nieuwe legerinrichting, dan zouden wij eene schietbaan hebben, die wellicht voor de Schutterij niet meer noodig zal zijn, omdat deze niet ineer bestaat. De Minister van Oorlog moet weten wat hij doet; evenals wij moeten weten of wij de verantwoordelijkheid op ons nemen willen om gelden op de begrooting te brengen voor iets dat rechtens niet ten laste der gemeente kan worden gebracht. De Voorzitter. Wat de quaestie van het onvermijdelijke betreft, ik heb gesproken van de verplichting ons door de wet opgelegd; wij kunnen ons alleen op eene exceptie beroepen. Het is echter niet verboden om buiten de gemeente eene schietbaan op te richten. Ik wil aannemen dat de schutters niet gedwongen kunnen worden om daar te schieten, maar er is niets ineer de heer Van der Hoeven zelf heeft er ook aan herinnerd wat den lust en de ambitie voor de Schutterij meer opwekt dan juist het schijfschieten. In theorie is het bezwaar gegrond, maar in de praktijk zal men zien dat menigeen die zich anders aan den Schutterlijken dienst zou onttrekken, dit niet doet wanneer hij aan de schietoefeningen deel kan nemen. Het krachtigste argument tegen ons voorstel aangevoerd, is zeker wel dat wij niet weten wat de gevolgen zullen zijn van eene eventueele aanneming van het gewijzigde hoofdstuk Vlll der Grondwet. Men vergete echter niet, dat al wordt dit hoofdstuk ook bij tweede lezing aangenomen, het toch lang kan duren voor en aleer als gevolg daarvan de schutterijen verdwijnen. Wij weten allen dat in den regel de wetgevende macht hij ons te lande niet buiten sporig snel werkt. En de tijd die er zal verloopen tusschen aan neming van het hoofdstuk en het tot stand komen van eene nieuwe legerinrichting. geloof ik gerust op jaren te kunnen stellen. De moge lijkheid ia zelfs de waarschijnlijkheid, blijft echter bestaan dat de nieuwe' legerwet er zal zjjn vóórdat de kosten van oprichting eener schietbaan zijn goedgemaakt. Het is derhalve het eenige gewichtige argument tegen ons voorstel ingebracht. De heer De Goeje. M. d. V.! Bij gelegenheid van een vorig adres van den Commandant der Schutterij heb ik de vraag gedaan of wij niet gedeeltelijk aan zijn verlangen zouden kunnen tegemoet komen door het beschikbaar stellen van eene zekere som voor het transport van onze schutters naar Katwijk, waar zij dan gebruik konden maken van de daarbestaande schietbaan, hebt daarop geantwoord de zaak te zullen overwegen en daarbij is het toen gebleven. Is dit denkbeeld onuitvoerbaar? De Voorzitter. Het denkbeeld is onderzocht maar op overwegende bezwaren afgestuit. Nu reeds is bij de Schutterij het tijdverlies een trroot bezwaar, vooral voor werklieden, omdat het voor dezen gepaard gaat met verlies in hunne inkomsten. Wanneer zij dan nog in Kat wijk moeten gaan schieten zal dat verlies zooveel te grooter zijn. Dat is het onoverkomelijke bezwaar. De Boschhuizerpolder is zoo nabij de stad dat in dat opzicht geen bezwaar te vreezen is. De heer Fockema Andreae. M. d. V.! De opmerking daar straks door mij gemaakt was niet gericht tegen de orde van behandeling maar alleen tegen het gezegde van den lieer Van der Hoeven dat wij niet wel zouden doen het voorstel van Burg. en Weth. te ver- WClkP<zou daarom de vraag willen doen, of er bezwaar bestaat om bij aanneming van het voorstel van den heer \an der 00^ nog in stemming te brengen het voorstel van Burg. en Weth., op dat de leden die in geen geval op kosten der gemeente eene schiet baan willen oprichten van die meening kunnen doen blijken. Mocht tegen deze handelwijze bezwaar bestaan, dan zou ik den heer Van der Hoeven in overweging willen geven om in zijne motie ongeveer deze woorden in te lasschen: De Raad besluit niet op eigen kosten over te gaan tot het maken van een schietbaan maar den Minister van Oorlog den benoodigden grond aan te bieden, enz. De heer Van der Hoeven. M d. V.! Een enkel woord over dit tusschenvoorslul. Wanneer bet voorstel van Burg. en Weth. wordt verworpen en mijn voorstel aangenomen, en de Minister zegt: »ik doe bet niet," dan is de schietbaan voor goed van de baan. Wordt alleen mijn voorstel aangenomen en de Minister weigert, welnu, dan komt de zaak weder bij den Raad terug, wanneer wij het antwoord van den Minister vernemen. Ik zou daarom in overweging geven om nn geene principieele beslissing uit te lokken. De Voorzitter. Ik ben het met den heer Van der Hoeven eens, ook nog om eene andere reden. Wanneer de minister van Oorlog in het voorstel van den heer Van der Hoeven wil treden, dan ver valt ons voorstel van zelf. Krijgen wij een ongunstig antwoord, dan kunnen wij de zaak op nieuw behandelen. Verwerpt de Raad dan ons voorstel, dan kan nog altijd bjj de Regeering op hooger subsidie worden aangedrongen. Het is dus alleszins raadzaam om eerst de stemming te doen plaats hebben over het voorstel van den heer Van der Hoeven. De heer Fockema Andreae. M. d. V.! Nog slechts een enkel woord. U brengt dan eerst het voorstel van den heer Van der Hoeven in stemming. Maar dit beslist bij aanneming nog niets omtrent het voorstel van Burg. en Weth. Neemt u dan dat voorstel van de agenda? Anders moet er toch eene beslissing volgen. En juist eene zuivere beslissing wensch ik. Bij aanneming van het voorstel van den heer Van der Hoeven zal het onbekend zijn hoe de Raad eigenlijk over de zaak denkt. Weet de Minister dat de Raad in geen geval tot de oprichting zal overgaan, dan zal hij er eerder toe komen om het zelf te doen dan wanneer de kans blijft bestaan dat de gemeente nog zal bijdraaien. Wat de opmerking van den heer Van der Hoeven betreft, dat bij verwerping van het voorstel van Burg, en Weth. de zaak voor goed dood en begraven is, M. d. V., het is toch wel meer gebeurd dat men op eene vroegere beslissing is teruggekomen. Is het voorstel van den heer Van der Hoeven aangenomen, dan moet toch een van beide gebeuren: óf u moet het voorstel van Burg. en Weth. van de agenda nemen óf er over laten stemmen. De Voorzitter. Wanneer het voorstel van den heer Van der Hoeven wordt aangenomen, dan neem niet ik, maar dan neemt de Raad het voorstel van Burg. en Weth. van de agenda. Wanneer toch de Raad besluit om aan den Minister van Oorlog het verzoek te doen, dan kan hij niet tegelijkertijd beslissen over ons voorstel om op kosten der gemeente eene schietbaan op te richten. Stel dat ons voorstel ook werd aangenomen en wij kwamen dan met het verzoek bij den Minister om tot de oprichting over te gaan, dan zou de Minister toch zeker niet weten hoe hij het met ons had. De Raad zou dan vragen om eene schietbaan op te richten en tegelijk besluiten om het zelf te doen. Bij aanneming van het voorstel van den heer Van der Hoeven wordt de behandeling van ons voorstel tijdelijk geschorst. Geeft de Minister dan een gunstig bescheid, dan is ons voorstel voor goed van de baan, maar in het tegenovergestelde geval kunnen wij dan nog altijd zien wat de Raad wil. Ik geloof niet dat tegelijk twee derlei beslissing over dezelfde zaak kan genomen worden. De heer Van Hamel. M. d. V.! Mag ik u even vragen in welken vorm, op welke wijze u, bij aanneming van het voorstel van den heer Van der Hoeven, dit ter kennis wilt brengen van den Minister van Oorlog De Voorzitter. Per brief natuurlijk. De heer Van Hamel. Maar dan weet de Minister niets van al wat aan het besluit is voorafgegaan. Is het dan niet het voornemen om bij dien brief te voegen een extract uit de notulen of een exemplaar van het Verslag van het hier verhandelde? Anders vraagt de Minister hoe kom ik aan dat besluit, wat is daarvan de oorsprong? De Voorzitter. Het spreekt van zelf, dat wjj een brief schrijvende daarbij alle mogelijke inlichtingen voegen die de geadresseerde noodig heeft om den brief te kunnen begrijpen. De heer Van Hamel. Ik zou zeer ondersteunen het denkbeeld van den heer Fockema Andreae om de motie zoodanig te wijzigen dat daaruit blijkt, dat de Raad niet gezind is om voor rekening der ge- meente een schietbaan op te richten; dat derhalve het voorstel van Borg. en Weth. door den Raad verworpen wordt. Dan is de Minister vollfomen op de hoogte en kan hij doen wat hij noodig zal oordeelen. De Voorzitter. Ik acht het niet denkbaar dat eene zoodanige motie zou worden aangenomen. De heer Van der Hoeven stelt voor de oprichting der baan aan den Minister van Oorlog te vragen, ons voorstel strekt om dit te doen op kosten der gemeente. Het eerstge noemde voorstel heeft dus ongetwijfeld de prioriteit, daarover moet eerst beslist wordende twee voorstellen kunnen niet met elkander verbonden worden; Burg. en Weth. kunnen hun voorstel niet inlas- schen in dat van een der leden. De heer Fockema Andreae. M. d. V.l Op gevaar af van onbe scheiden te zijn wil ik toch, omdat uwe opmerking, waarvan ik de juistheid niet wil ontkennen, eigenlijk een bezwaar van vorm is, den heer Van der Hoeven vragen of hij dat bezwaar van vorm niet wil opheffen door voor het oogenblik zijn voorstel in te trekken om dit bij verwerping van bet voorstel van Burg. en Weth. opnieuw in te dienen. U wilt eerst doen stemmen over het voorstel van den heer Van der Hoeven, maar dan zijn wij in eene impasse geraakt dan kan niet meer blijken van de meening van den Raad of hij al of niet tot oprichting op gemeentekosten wil overgaan. Wordt echter eerst gestemd over het voorstel van Burg. en Weth.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1887 | | pagina 3