66
bonden door dc wet. En, mijns inziens volkomen terecht. Volgens
art. 34 van de Schutterijwet moeten de kosten voor de Schutterij
gebracht worden op dc Gemeentebcgrooting, gedragen worden door
de gemeente. De Minister van Binnenlandsche zaken kon dus geene
bijdrage toezeggen
Aan diezelfde wet zijn echter ook wij gebonden. En wanneer ik
dan, met hetzelfde art. 34 in de hand, vraag of de gemeente belast
kan worden met de zware uitgaven voor de oprichting eener schiet
baan dan geloof ik, die vraag ontkennend te moeten beant
woorden. Wat toch lezen wij in art. 34? Welke kosten ten dienste
der Schutterij moeten op de Gemeentehegrooting worden gebracht?
Alleen de onvermijdelijke kosten! »Van hetgeen er berekend wordt
aan onvermijdelijke kosten der Schutterij over het volgend jaar te
zullen noodig zijn."
Behooren nu de kosten van oprichting eener schietbaan tot de
onvermijdelijke! Ik antwoord: neen! Hoogst nuttig mogen de uit
gaven daarvoor zijn, onvermijdelijk zijn zij zeker niet. Dat heeft de
ondervinding ook geleetd. Wij hebben het tot nog toe gedurende
eene reeks van jaren zonder schietbaan gedaan en kunnen het derhalve
ook zonder doen.
Nu rijst echter de vraag of op die wettelijke bezwaren de ge-
heele zaak schipbreuk moet lijden. Dat zou jammer zijn en is, mijns
inziens, ook niet noodig.
Er is bij deze zaak namelijk nog een derde autoriteit gemoeid,
wier belangen zeker in niet mindere male bij de oprichting eener
schietbaan betrokken zijn, dan de belangen van de Leidsche Schutterij
Ik bedoel den Minister van Oorlog. Deze is door geene welteljjke
bepalingen gebonden, hij heeft de handen vrij. H(j kan gelden be
schikbaar stellen tot bestrijding der kosten; hij kan die ten minste
op de begrooting van 's Rijks uitgaven brengen. Dat het Departement
van Oorlog belang in de zaak stelt, blijkt utt de aanvankelijke toe
zegging van eene jaarlijksche bijdrage van 200. Die som schjjnt
mij evenwel veel te klein, wanneer wij nagaan de groote voordeelen
voor oorlog aan de oprichting verbonden. Indien men gaat uitrekenen,
wat de Staat zou uitwinnen, als er vlak bij Leiden eene schietbaan
was, aan transportkosten, sljjtage van kleederen en wapenen enz.
dan geloof ik dat wij tot een vrij wat hooger bedrag dan 200 zouden
komen.
Naar mijn gevoelen zouden in deze zaak de rollen moeten worden
omgekeerd. In plaats van dat de gemeente tot de oprichting eener
schietbaan overging om deze aan het Departement van Oorlog voor
het garnizoen af te staan, geloof ik dat het regelmatiger zoude zijn
wanneer Oorlog de schietbaan maakte en deze in gebruik afstond aan
de Schutterjj. Wanneer de Minister van Oorlog daartoe geneigd
mocht zijn, dan geloof ik wel dat het op onzen weg ligt om hem daarin
zooveel mogelijk te gemoet te komen, door gratis afstand van den
grond, die voor de oprichting eener schietbaan geschikt wordt
geacht.
Dan hebben wij alles gedaan wat wij kunnen en moeten doen om
de goede zaak te bevorderen.
Het is op dien grond dat ik de eer heb een voorstel te doen,
eenigszins aansluitende aan het tweede voorstel van de Commissie
van Financiën. Dat voorstel luidt: »de Gemeenteraad besluite den
in de ingekomen stukken nos 157, 175 en 192 bedoelden grond in
den Boschhuizerpolder, aan den Minister van Oorlog als vertegen
woordiger van den Staat der Nederlanden, onder nader vast te stellen
voorwaarden, ten gebruike aan te bieden, om daarop eene schietbaan
op te richten."
Ik zeg onder nader vast te stellen voorwaarden. Daaronder zou
moeten behooren, dat de kosten van oprichting en onderhoud zouden
moeten worden gedragen door den Staat en niet door de gemeente;
in de tweede plaats dat de schietbaan zou worden disponibel gesteld
voor de Schutterijen ten derde dat, zoo de Staat niet langer van
de baan wenschte gebruik te maken, deze wederom op Rijks kosten
werd veranderd in weiland.
Het voorstel van den heer Van der Hoeven wordt voldoende onder
steund en maakt derhalve een onderwerp van beraadslaging uit.
De heer Kaiser. M. d. V.! Mag ik eene enkele opmerking maken
welke in verband staat met het voorstel van den heer Van der
Hoeven. Als ik toch goed begrepen heb wat de Commandant van
de Schutterij verlangt, dan is dit geheel iets anders dan door Burg.
en Weth. en door de Commissie van Financiën wordt gevraagd. Wat
de heer Van der Hoeven begeert, wenscht ook de Commandant. In
zijn brief aan den Raad van 18 Juli 1887, het jongste der gewisselde
stukken, zegt de Commandant aan het slot het volgende:
»Na U aldus den gang van zaken en den uitslag mijner bemoeijingen
in deze te hebben medegedeeld, wend ik mij alsnu tot U den Raad
dezer aanzienlijke gemeentebescheiden doch met vrijmoedigheid
verzoekende, dat U moge besluiten, om het jaarlijksch tekort, dat bij
een eventueel op te richten schietbaan op het besproken terrein in
den Boschhuizerpolder, zal blijken te bestaan, uit de gemeentemid
delen te doen dekken;" enz.
Er is alzoo sprake van een jaarlijksch tekort, dat blijkens de stukken
zal bedragen eene som van 200. Wanneer de gemeente dat jaar
lijksche tekort bijpast, dan doet zij alles wat de Commandant verlangt
en is er geen sprake van de oprichting eener schietbaan op kosten
der gemeente voor f 8500. Er zijn maar drie voorstellen aangeboden
één van Burg. en Weth. één van de Commissie van Financiën en één
van den Commandant Nu zou ik zeggen: geeft den Commandant wat
hij verlangt; zegt hem die ƒ200 toe, zoodra dit noodig is. Deze is
eene goedkoope wijze van handelen die tevens volkomen in harmonie
is met hetgeen de heer Van der Hoeven voorslaat. Verder is het de
zaak van den Commandant om te bepalen op welke wijze het geld
voor de oprichting verkregen moet worden.
De heer Fockema Andreae. M. d. V.! Naar aanleiding van het
voorstel van den heer Van der Hoeven zal ik slechts een enkel woord
jn het midden brengen. Ik kan mij met het denkbeeld van den heer
Van der Hoeven zeer goed vereenigen, maar weet toch niet of het
wel voorzichtig is om eerst over dat voorstel te stemmen en bij aan
neming daarvan het voorstel door Burg. en Weth. gedaan van dc baan
te schuiven. Ik geloof nog altijd dat men wel zal doen het advies
der Commissie van Financiën te volgen en het voorstel van Burg. en
Weth. zooals het daar ligt, te verwerpen. Het is toch, mijns inziens,
geheel iets anders of wij bij de Regeering komen en zeggen: wij, de
gemeente, doen niets, maar bieden u alleen den grond aan in gebruik,
om daarop voor uwe kosten eene schietbaan op te richten, dan wel
of wij zeggenwij laten ons voorshands niet uit of wij zeiven casu
quo tot de oprichting zullen overgaan, maar als gij, Minister, het
doen wilt kunt gij den grond in gebruik krjjgen. In het eerste geval
is er meer kans dat de Minister van Oorlog zal doen wat wij wen-
schen, want dan weet hij dat hij van ons niets meer te wachten
heeft, dan wellicht eene jaarlijksche bijdrage in de kosten en het ge
bruik van den grond.
De heer Du Rieu. M. d. V.! Mij komt het ook .voor, vooral op
de gronden door den heer Van der Hoeven aangevoerd, dat de zaak
op veel zuiverder terrein komt wanneer zij geheel en al aan het
Departement van Oorlog wordt overgelaten. Ik herinner mij nog
altijd de droevige geschiedenis van de vorige schietbaan. Nadat
daarvoor veel geld was uitgegeven en de baan aan alle eischen van
de heeren van Oorlog voldeed, bleek de medewerking toch onvoldoende
Eigenlijk gaat de zaak ook Oorlog het meest aan, de onkosten zijn
voor dat departement gering. Gratis afstand van den benoodigden
grond door de gemeente is, dunkt mij, voldoende. Ik ondersteun
derhalve geheel en al het door den heer Van der Hoeven aange
voerde.
De Voorzitter. In de eerste plaats moet ik in antwoord aan den
heer Fockema Andreae doen opmerken dat het voorstel van den heer
Van der Hoeven uit den aard der zaak de prioriteit heeft boven het
voorstel van Burg. en Weth. Daarover zal dus zeer zeker eerst
dienen gestemd te worden.
Den heer Kaiser moet ik antwoorden, dat zoo er niets anders was
dan de door hem aangehaalde brief van den Commandant der Schut
terij, ik met hem zoude medegaanmaar eene lezing van al de stukken
zal ook den heer Kaiser wel de overtuiging geschonken hebben dat er
zonder twijfel sprake was van oprichting der schietbaan door de gemeente,
welke dan gevolgd zou worden door bijdragen van de corporatiën die van
de baan gebruik wenschen te maken. De bedoeling van de woorden
van den Commandant, door den heer Kaiser voorgelezen, is dan ook
deze dat de gemeente zich zal tevreden stellen met hetgeen zij van
de verschillende corporatiën zal krijgen om daaruit rente en aflossing
van het kapitaal goed te maken.
Wat nu het voorstel van den heer Van der Hoeven betreft, ik ge
loof niet dat dit bij aanneming eenige kans op goed succes aanbiedt.
De heer Van der Hoeven heeft gezegd: alleen de onvermijdelijke
kosten voor de Schutterij komen volgens de wet ten laste der ge
meente, en hier kan van onvermijdelijk geen sprake zijn, want wij
hebben het tot nu toe wel zonder schietbaan gedaan. Ik geloof dat
de redeneering te veel en daardoor niet bewijst, wat de heer Van
der Hoeven bewijzen wil. Het is een feit dat de gemeente wel de
gelijk verplicht is om eene schietbaan voor de Schutterij op te richten.
Als voorbeeld kan dienen de gemeente Sneek. Op de begrooting
dier gemeente is door Gedeputeerde Staten voor dat doel een post
gebracht. De gemeente heeft daarop een beroep gedaan op den
Koning, maar is in het ongelijk gesteld en verplicht geworden eene
schietbaan op te richten.
Het Departement van Oorlog zal beginnen met te zeggen: ik ben
niet verplicht om voor de Stedelijke Schutterij eene schietbaan op te
richten; voor het garnizoen heb ik een baan te Katwjjk; wanneer
nu echter de gemeente aan hare verplichting voldoet dan wil ik wel
van hare schietbaan gebruik maken en een zeker subsidie daarvoor
geven. Ik geloof echter niet dat de Minister de rollen zal willen
omkeeren, zelf tot oprichting eener baan zal willen overgaan en die
daarna aan de Schutterij ten gebruike afstaan. En al wilde de
Minister de daarvoor noodige gelden op de begrooting brengen, dan
geloof ik nog niet dat de Staten-Generaal die uitgave zouden goed
keuren. Het is waar dat wij het tot nog toe zonder schietbaan ge
daan hebben, maar wij verkeeren ook in zeker opzicht in een voor-
deeliger positie dan Sneek. Gedeputeerde Staten kunnen op onze
begrooting zooveel geld als zij willen voor de oprichting eener baan
brengen, maar een terrein voor dat doel geschikt, binnen de grenzen
der gemeente kunnen zij niet aanwijzen. Zulk een terrein is er niet.
En wij kunnen niet gedwongen worden om buiten de gemeente
eene baan op te richten. Wij kunnen ons dus op eene exceptie
beroepen en ons zoodoende onttrekken aan de verplichting door de
wet op de gemeente gelegd.
Met hetgeen de Commandant der Schutterij en de heer Van der
Hoeven hebben aangevoerd omtrent het nut en de wenschelijkheid
eener schietbaan ben ik het volmaakt eens; het zal door niemand
worden tegengesproken en dit pleit dus voor aanneming van ons
voorstel. Aan den anderen kant is ook mij de bijdrage door den
Minister van Oorlog toegezegd, zeer tegengevallen. De voordeelen
toch die door het Rijk door de oprichting zullen genoten worden,
overtreffen ongetwijfeld verre die geringe som. De heer Van der
Hoeven heeft gewezen op de transportkosten naar Katwijk; wanneer
men die alleen in aanmerking neemt, dan geloof ik wel dat zij het
bedrag van 200 enkele raaien zullen te boven gaan. Daarbij komt
dan nog dat de eerste oefeningen der troepen, wanneer zij op zoo
korten afstand van de stad kunnen geschieden, op veel grooter schaal
en veel sneller kunnen plaats hebben. Maar zooals ik zeidc, de wet
verplicht de gemeente tot de oprichting eener schietbaan
het is dus, hierin verschil ik met den heer Van der Hoeven,
eene onvermijdelijke uitgave en wij hebben ons daarom verplicht
geacht ons voorstel te doen.
Overtuigd dat aanneming van het voorstel Van der Hoeven, niets