ConceptLeiden, 16 Juni 1887. In de zitting van 18 November jl. werd in behandeling genomen ons rapport van 4 November (Ing. St. n". 5283 van 1686) betrekkelijk de bedoeling der bepaling in de Verordening op de beding van schoolgeld, lager onderwijs, krachtens welke ouders, die tusschentijds de stad metterwoon verlaten of zich in de gemeente vestigen, zich hij gemoti veerd verzoekschrift aan den Gemeenteraad kunnen wenden om ge deeltelijke teruggave of kwijtschelding van schoolgeld. Overeenkomstig onze voordracht werd alstoen afwijzend beschikt op het verzoek van J. A. Bientjes, omdat het verzoek om teruggave van schoolgeld niet betrof een kind maar een pupil en alzoo uitgemaakt dat het in de Verordening voorkomend woord ouders in beperkten zin moet worden opgevat en daaronder niet kunnen worden begrepen voogden of andere verzorgers. Inmiddels werd in die zitting dooi den heer Lie Goeje de wenschelijkheid betoogd om te overwegen of de betrekkelijke bepaling aan eene herziening zal worden onderworpen, terwijl bij de behandeling van een ander verzoek oin teruggave van schoolgeld in de zitting van 12 Mei jl. door genoemd lid andermaal de aandacht op deze zaak werd gevestigd. Een en ander heeft ons aanleiding gegeven de al of niet wenschelijkheid van het behoud der bestaande bepaling in overweging te nemen. Naar het schjjnt waren onderscheidene leden van oordeel dat de gunstige bepaling ten aanzien van ouders, die zich in de gemeente vestigen of de gemeente verlaten, ook zoude moeten worden uitgebreid tot voogden of verzorgers, en wij erkennen volgaarne dat wanneer de gelegenheid tot het verleenen van restitutie bij tusschentijds verlaten of vestiging in de gemeente blijft gehandhaafd, voor zoodanige gelijk stelling aannemelijke gronden zijn aan te voeren. Wij zouden er dan ook geen overwegend bezwaar tegen hebben aan hel woord «ouders" voorkomende in de tweede zinsnede van art. 2 der Verordening op de heffing van schoolgeld, toe te voegen de woorden «of die hen ver vangen." Er kunnen zich toch gevallen voordoen waarin dezelfde hillijkheidsgronden zijn aan te voeren voor het verleenen van restitutie aan voogden of verzorgers, die zich in de gemeente vestigen of haar verlaten, als aan de aangekomen of vertrekkende ouders. De vraag is echter bij ons gerezen of het geven van bevoegdheid in de Ver ordening tot het verleenen van teruggave of kwijtschelding van schoolgeld, inderdaad wel noodig is en wij zijn tot de overtuiging gekomen dat die bepaling zonder bezwaar uit de verordening zoude kunnen vervallen. In ons bovenaangehaald rapport van 4 November jl hebben wij reeds uiteengezet op welke wijze de bepaling is tot stand gekomen. Vroeger vóór de herziening der onderwijs verordeningen in 1880 was er geen sprake van terugbetaling van het schoolgeld wanneer niet gedurende het volle kwartaal het onderwijs was genoten. Het was echter aan de Schoolcommissie gebleken dat wel eens ouders, die zich in den loop van het kwartaal in de gemeente vestigden of die verlieten, hunne kinderen tijdelijk van de school lieten om de betaling van een vol kwartaal voor gedeeltelijk genot te ontgaan; vandaar dat de weg werd opengesteld tot het verleenen van kwijtschelding of restitutie ten einde het schoolbezoek te bevorderen. Het doel van de bjj uitstek vrijgevige bepaling was dus ongetwijfeld loffelijk, doch de vraag is gerezen of men in die vrjjgevigheid niet inderdaad te ver is gegaan en b(j nadere overweging meenen wij die vraag in toestemmenden zin te moeten beantwoorden. Ware het schoolgeld bovenmatig hoog of ware het over een geheel jaar verschuldigd, ook wanneer slechts gedurende eenige maanden de school kan worden bezocht, dan zouden wij voorzeker het behoud van eene bepaling als de onderwerpelijkc dringend noodig achten. Het tegendeel is echter in deze gemeente het geval, daar het schoolgeld voor de scholen Ie en 2e klasse, ook met het oog op het uitnemend onderwjjs aldaar verstrekt, naar het oordeel van alle be voegden laag kan worden geacht en slechts per kwartaal is verschuldigd. Het bedraagt respectievelijk slechts/ 15, ƒ6 en 4 met vermindering met een vierde voor elk kind bij schoolbezoek van twee of meer kinderen uit één gezin. Het hoogste bedrag waarvan voor één kind terugbe taling of kwijtschelding kan worden verleend bedraagt alzoo slechts ƒ10 en wel voor de scholen der le klasse, terwijl het voor de scholen 2e klasse slechts bedraagt 4 en ƒ2.67. In aanmerking genomen den stand waartoe de bevolking van deze scholen behoort, komt het ons voor dat eene zoodanige prikkel om het schoolbezoek te bevorderen in den tegenwoordigen tjjd geheel onnoodig is en dat het niet op den weg der gemeente ligt door het uitloven van eene uiterst geringe premie de ouders, die het belang hunner kinderen zoo wernig inzien, te bewegen tot het zenden hunner kinderen naar de school, dadelijk na aankomst in de gemeente of tot het op de school houden van de kinderen tot het vertrek uit de gemeente tusschentijds. Wij hopen en vertrouwen dat het getal gering zal zijn van ouders die om een kwartaal laag schoolgeld uit te sparen hunne kinderen b. v. een maand het zoo noodig onderwijs onthouden. Mochten er echter zoodanige gevonden worden dan hebben zij de nadeelige gevolgen daarvan aan zichzelven te wijten, daar de gemeente hen steeds in de gelegenheid stelt voor een hoogst billijken prijs hunne kinderen onverwijld op de school te zenden en niet meer heft dan voor den korten tijd van één kwartaal verschuldigd is. Zooals mede in ons bovenaangehaald rapport werd uiteengezet is het schoolgeld slechts eene tegemoetkoming in de kosten van het onderwijs en mag volstrekt niet worden beschouwd als eene volledige vergoeding naar evenredigheid van den tijd gedurende welke van het onderwijs is gebruik gemaakt. Er ligt alzoo niets onbillijks in de heffing van een vol kwartaal ook wanneer slechts gedurende een of twee maanden of een gedeelte daarvan de school is bezocht. Op grond van een en ander geven wij Uwe Vergadering in overweging uit art. 2 van het Raadsbesluit van 11 November 1880, regelende de heffing van schoolgelden op de openbare lagere scholen te Leiden. (Gem. blad n». 0 van 1882) te doen vervallen de woorden: «Echter kunnen oudersschoolgeld". Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. Leiden, 7 September 1887. De Plaatselijke Schoolcommissie heeft naar aanleiding van Uwe missive, dd. 21 Junijl. n'. 462, de bepaling, vervat in artikel 2 van 't Raadsbesluit van 11 November 1880 (Gemeenteblad n°. 9 van 1882) nogmaals overwogen en is tot het besluit gekomen, dat de grond tot opneming daarvan nog steeds van kracht is, zoodat zij hoopt, dat Uw College niet op de intrekking zal aandringen. Er zijn zonder twijfel gevallen, waarin de betaling van het volle schoolgeld, voor elk inge treden kwartaal, niet onbillijk kan genoemd worden en deze ook voor de ouders geen reden zal zijn de kinderen vroeger van de school te nemen of later naar de school te zenden. Doch zelfs wat de leerlingen der scholen le klasse betreft, kan dit voor ouders meteen groot gezin en beperkte middelen een ernstige vraag worden «Hoofd zakelijk echter had men bij de opneming van bedoelde bepaling het oog op de leerlingen der scholen 2e klasse kinderen van ambtenaren met geringe bezoldiging, onderofficieren enz. voor welke iedere 4 eene som van beteekenis is." De ondervinding had geleerd, dat voor meer dan een dezer de betaling van het geheele schoolgeld drukkend was, terwijl zij soms in de pas door hen verlaten woonplaats ook reeds betaald hadden, cn dat bij tusschentijds verlaten der school alleen de nauwgezette lieden getroffen worden, terwijl anderen een voudig niet betaalden. Tegenover de geringe, en soms twijfelachtige, balek die de gemeente, bij ophelling der bepaling, zou hebben, staat derhalve, in verscheidene gevallen, billijkheid, menschlievendheid en bevordering van zedelijkheid. De heer Van Dijk, die meer dan een der andere hoofden van scholen de gegevens heeft omtrent deze zaak inlichting te verstrekken, is geheel van het gevoelen der Com missie en zou het mèt haar betreuren zoo de bepaling moest ver vallen. Daarentegen verheugt de Schoolcommissie zich, dat Uw College geen bezwaar heeft achter het woord «ouders" in te lasschen «of die hen vervangen". Inderdaad is dit slechts door onwillekeurig verzuim in de Concept-Verordening weggebleven. Er is echter nog eene wijziging in de woorden aan te brengen, waardoor beter in alle gevallen voorzien zal worden. De heer Van Dijk deelt ons het geval mede van een vader, die hier moet blijven, terwijl zijn vrouw en kinderen naar eene andere stad moeten ver huizen. In dit geval kan men niet zeggen, dat de ouders de gemeente tusschentijds verlaten hebben en toch bestaan bier gronden van bil lijkheid om een deel van het betaalde schoolgeld terug te geven. De Schoolcommissie heeft derhalve de eer U in overweging te geven, de woorden «Echter" enz. zoo te lezen: «Echter kunnen de ouders of die hen vervangen zich bij gemoti- «veerd verzoek tot den Gemeenteraad wenden om gedeeltelijke terug- «gave of kwijtschelding van schoolgeld voor kinderen, die tusschentijds «de stad metterwoon verlaten of in de gemeente komen wonen." Aan 11H. Burg. en Weth. De Plaatselijke Schoolcommissie, van Leiden. D. Bierens de Haan, Voorzitter. J. A. Van Hamel, Secretaris. N°. 300. Leiden, 22 September 1887. Ingevolge art. 5 der hij de wet van 6' Juli 1867 (Stbl. n°. 63) be krachtigde overeenkomst tusschen het Rijk en de Gemeente, doet de gemeente in het Ziekenhuis der Rijks-Universiteit tegen betaling van 0.50 daags per persoon al de stads-zieke armen verplegen alsmede de zieke armen van andere gemeenten, voor rekening van deze tijdelijk op verzoek der gemeente Leiden te plaatsen, alleen voor zooverre bij heerschende epidemien de beschikbare ruimte toelaat, terwijl na vijf jaren en telkens na verloop van gelijken termijn het bedrag der verpleegkosten opnieuw wordt geregeld in der minne, des noods door arbiters. Ingevolge Raadsbesluit van 27 December 1877 is na onder handeling met de Regeering, de bijdrage voor het volgend vijfjarig tijdvak vastgesteld op 0.75 daags per persoon, welke overeenkomst krachtens Raadsbesluit van 28 September 1882 voor den tijd van 5 jaren is verlengd. Naar het ons voorkomt bestaan er geen termen om in de tegen woordige regeling wijziging te brengen, zoodat wij Uwe Vergadering onder overlegging van het betrekkelijk schrijven van Curatoren der Universiteit, in overweging geven ons College te machtigen om de verlenging van de bestaande overeenkomst wederom voor den tijd van 5 jaren aan te vragen. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. Leiden, 20 September 1887. Met het einde dezes jaars zal de overeenkomst vervallen den 27en November 1882, naar aanleiding van het bij de wet van 6 Juli 1867 (Stbl. n°. 63) bekrachtigde artikel 5 van het contract van 30 November 1866, voor het tijdvak van 1 Januari 1883 tot ultimo December 1887, door ons met Burg. en Weth dezer gemeente gesloten, omtrent hare bijdrage voor de verpleging in het Universiteits-Ziekenhuis van de voor rekening van Leiden of, op uw verzoek, voor rekening van andere gemeenten, daarin opgenomen patiënten. Mitsdien hebben wij de eer, U te verzoeken, ons te willen mede- deelen, of de Gemeenteraad genegen is de bepalingen van die over eenkomst weder voor vijf jaren te verlengen, als wanneer wij aan den Minister van Binnenlandsche Zaken zullen voorstellen ons te machtigen op denzelfden voet eene nieuwe overeenkomst met Uw College aan te gaan voor het tijdvak 1888/92. Aan HH. Burg. en Weth. Curatoren der Rijks-Universiteit te Leiden, van Leiden. L. A. J. W. Sloet, President. J. S. D. Van Doorn, Secretaris. Tc Leiden ter Boekdrukkerij van GEBROEDERS MURÉ.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1887 | | pagina 2