programma voor het eindexamen der gymnasia en van liet daarmede j
gelijkgestelde examen, vermeld in art. 12 der wet op het Hooger
onderwijs, zijn herzien. Tevens gaat hierbij eene nota van toelichting I
tot dat leerplan. Ik veroorloof mij U in overweging te geven van
een en ander Curatoren en ook den Hector spoedig kennis te doen
dragen, aangezien de nieuwe voorschriften op 1 September e. k. in
werking treden en waarschijnlijk nog eenige voorziening vóór den
aanvang van den nieuwen cursus zal moeten worden getroffen.
Bij de overweging der nieuwe redactie van het leerplan is de wen-
schciijkheid overwogen daarin eene bepaling op te nemen, waarbij
de Reetor met het toezicht op den omvang van het huiswerk zou
worden belast. De slotsom was evenwel dat art. 7 der wet op het
hooger onderwijs in verband met art. 10 dier wet de opname van
zoodanig voorschrift niet toelaten. Veeleer scheen dit punt te moeten
worden gerekend tot de onderwerpen, waarvan de regeling bij art.
10 der wet aan den Gemeenteraad is voorbehouden, met name tot
de verplichtingen van den Rector en de leeraren en de regeling van
het onderwijs. Ik vertrouw evenwel dat het niet zonder nut kan
zijn Uwe aandacht op deze aangelegenheid te vestigen. De grieven
van overlading met huiswerk, die in het vorige jaar ter kennis der
Regeering zijn gebracht, zijn juist gegrond op hel onoordeelkundig
oggeven van te veel huiswerk door de leeraren, waardoor de leer
lingen op jeugdigen leeftijd veelal niet dan laat naar bed kunnen
gaan en toch voor het van buiten leeren van lessen weer vroeg moeten
opstaan.
Aan die grief schijnt te kunnen worden tegemoet gekomen, des-
gevorderd door beperking van de vrijheid der leeraren in het opgeven
van huiswerk.
Ik vestig ten slotte Uwe aandacht op de twee lesuren in natuur
kunde en de twee lesuren in scheikunde, die inzonderheid voor aan
staande geneeskundigen enz. zijn bestemd.
Wordt ten gevolge dezer uitbreiding verhooging van jaarwedde
van een leeraar noodig geacht, dan worde deze berekend per lesuur,
dat de leeraar feitelijk in een schooljaar wekelijks heeft onderwijs
gegeven, daar bij de berekening van het Rijkssubsidie alleen de ver
goeding voor werkelijk gegeven lesuren kan worden in rekening
gebracht.
Aan llurg. en Weth van De Minister van Staat,
Leiden. Minister van Binnenlandsche Zaken,
Heemskerk.
Toelichting van het leerplan der gymnasia, vastgesteld bij Koninklijk
besluit van 21 Juni 1887 Staatsblad N°. 105)
1. Het doel met dit nieuwe leerplan beoogd is het wegnemen
van de gebreken en het aanvullen der leemten, die de ondervinding
had leeren kennen. Voor het eerste was eene betere verdeeling der
leerstof over de verschillende schooljaren en voor de verschillende
eategoriën van leerlingen, voor het tweede uitbreiding van het onder
wijs in de natuurkunde en in de scheikunde voor de aanstaande
studenten in de geneeskunde en in de wis- en natuurkunde noodig.
2. Inzonderheid bij studenten in de faculteit der geneeskunde
of in die der wis- en natuurkunde doen zich meermalen omstandig
heden voor, die hen in het midden hunner studiën nopen van vak
veranderen. Wel heeft art. 86 der wet op het hooger onderwijs in
dit geval voorzien, doch dit neemt niet weg dat het geven der daar-
gevorderde bewijzen van voldoende kennis den belanghebbenden, die
zich vaak geruimen tijd met geheel verschillende studiën hebben bezig
gehouden, dikwijls zeer moeielijk valt. De leerling, die zich de be
slissing over zijne bestemming wenscht voor te behouden, mag dus
niet ten gevolge eener gedwongen splitsing worden belet, desver-
kiezende alle lessen bij te wonen, ten einde zich te bekwamen voor
het afleggen van het volledig eindexamen. Wel klimt het aantal les
uren voor hen alsdan tot 34, doch daarbjj valt op te merken, voor
eerst, dat hun aantal in verhouding tot dat der overige leerlingen
zeer gering is en verder dat het volledig getuigschrift of door zeer
vlugge of door jeugdige leerlingen wordt verlangd. In het laatste
geval bestaat voor hen geen bezwaar de lessen in de zesde klasse
twee achtereenvolgende jaren bij te wonen.
De artikelen.
Art. 3. Alleen in bijzondere gevallen wordt vermeerdering der
lesuren tot 30 toegestaan. Daartoe moeten gerekend worden gevallen
van lokalen en tijdelijken aard. Zoo zal uitbreiding van het onder
wijs in de Nederlandsche taal in gedeelten van ons land, waar de
bevolking een afwijkend taaleigen gebruikt, onvermijdelijk zijn. Onder
de gevallen van tijdelijken aard behooren te worden gerekend die,
waarin tengevolge van langdurige ongesteldheid van een leeraar of
een groot gedeelte der leerlingen eener klasse, deze buiten hare
schuld achterlijk is geraakt. In gewone gevallen is uitbreiding van
het aantal lesuren niet toegelaten, daar de thans voorgeschreven les
uren gebleken zijn voldoende te wezen en door uitbreiding daarvan
de eenheid van het onderwijs aan de verschillende gymnasia ver
broken wordt.
Art. 4. Het bezwaar dat in de tweede klasse tegelijk met het onder
wijs in de Grieksche en in de Hoogduitsche taal werd aangevangen
is weggenomen. Voortaan zal met het onderwijs in de laatstgenoemde
taal eerst na de Kerstvacantie een begin worden gemaakt. De daar
door vrijvallende uren zullen aan het onderwijs in de Grieksche taal
worden toegedeeld. Zoodoende zullen de leerlingen de eerste be
ginselen van die taal zich hebben eigen gemaakt alvorens met het
onderwijs in de Hoogduitsche taal te beginnen.
Bij de splitsing van het onderwijs in de oude talen is thans als regel
gevolgd, dat aanstaande genees- en wis en natuurkundigen van de
lectuur van moeielijke schrijvers zijn vrijgesteld. Het is echter niet
wenschelijk geoordeeld het onderwijs voor hen reeds van af de vijfde
klasse tot de cursorische lectuur te beperken, daar zulks slechts tot
oppervlakkigheid zou leiden. Toch kan eene vijfde klasse zoover zijn
gevorderd, dat men zonder gevaar daarvoor met de statarische lectuur
van een schrijver de cursorische lectuur van dezen kan vereenigen
en wordt dus daartoe de vrijheid gelaten. In de zesde klasse be
hooren deze leerlingen zoover te zijn gevorderd, dat de cursorische
lectuur der bedoelde schrijvers voor hen voldoende is. Dientengevolge
zullen zij voldoende tijd voor de beoefening der wiskunde en der
natuurwetenschappen overhouden.
Aan het onderwijs in het Nederlandsch konden niet meer lesuren
worden toegewezen, indien men het maximum van 28 lesuren niet
wilde overschrijden. Toch zou ook met de thans toegewezen lesuren
door intrimping van het onderwijs in de spraakkunst tijd kunnen
worden gewonnen voor de oefeningen in mondeling en schriftelijk
taalgebruik.
Met opzicht tot de geschiedenis is ook thans getracht den leeraar
zoo weinig mogelijk in zijne inzichten omtrent de inrichting van zijn
cursus te belemmeren. Eene aanwijzing der te behandelen perioden
mocht echter niet ontbreken, zoowel tot bevordering der eenheid in
het onderwijs als om te groote uitvoerigheid te voorkomen. Voor
aanstaande geneeskundigen, enz. is uitvoerige behandeling der Ro-
ïneinsche geschiedenis, zooals die tot dusver in de vijfde klasse werd
onderwezen, overbodig. Om die reden is de behandeling der oude
geschiedenis in verband met de onmisbare aardrijkskunde, voor
zoover dezelve voor alle leerlingen noodig is, tot de vierde klasse
beperkt.
De leerstof der nieuwe geschiedenis, die voor een enkele klasse te
omvangrijk is, werd over twee klassen verdeeld.
Bjj de geschiedenis des Vaderlands is de Staatsregeling der repu
bliek vermeld, omdat deze mede bijdraagt tot de kennis van den
tegenwoordigen toestand en zonder haar de gebeurtenissen, die in
Nederland plaats hadden, niet wel kunnen worden begrepen.
Aanstaande geneeskundigen enz. kunnen vrijstelling van dit lesuur
bekomen; deze vrijstelling is vooral met het oog op leerlingen van
middelmatigcn aanleg verleend.
De geringe vermindering van het aantal lesuren in de aardrijks
kunde zal niet nadeelig werken, indien de eischen bij de toelating
der leerlingen tot de eerste klasse voor dit vak eenigszins hooger
worden gesteld, hetgeen veilig kan geschieden daar de elementaire
kennis der aardrijkskunde een zuiver geheugenwerk is.
Het onderwijs in wis- en natuurkundige aardrijkskunde is voor alle
leerlingen behouden, omdat eerst in de zesde klasse de wis- en natuur
kundige kennis kan zijn verkregen, die noodig is om dat gedeelte
der aardrijkskunde goed te begrijpen. De natuurkundige aardrijks
kunde behoort in geenen deele achtergesteld te worden bij de wis
kundige, zooals thans meermalen geschiedt. Zoodoende zal dit onder
wijs, dat thans bij de leerlingen niet altijd in den smaak valt, nuttig
en tevens aangenaam zijn:
De omvang van het onderwijs in de meetkunde is dezelfde gebleven,
doch die van het onderwijs in de stelkunde voor de aanstaande god
geleerden, enz. kleiner geworden. Door eene betere verdeeling der
leerstof over de verschillende jaren is tevens aan de klacht over over
lading in de eerste drie schooljaren te gemoet gekomen.
Het onderwijs in de natuurkunde, dat door alle leerlingen wordt
gevolgd' is in zoover uitgebreid, dat de tijd, vroeger voor natuur- en
scheikunde bestemd thans uitsluitend ten dienste van het onderwijs
in de natuurkunde zal worden gebruikt. Het onderwijs dat de aan
staande geneeskundigen, enz. bovendien afzonderlijk in natuurkunde
en in scheikunde zullen ontvangen zal een zuiver wetenschappelijk
karakter dragen en dus aan de leerlingen, die kennis kunnen schenken,
die zij noodig hebben om terstond de lessen aan de Universiteit met
vrucht te volgen.
De keuze der te behandelen onderwerpen van de scheikunde kan
worden overgelaten aan de leeraren.
Het onderwijs in de natuurlijke historie zal inzonderheid dienstbaar
worden gemaakt voor de oefening van het waarnemingsvermogen der
leerlingen. Aldus opgevat is voor alle leerlingen zijne plaats in de
lagere klassen. In de hoogste klassen wordt het als voorbereiding
voor de studie aan de Universiteit, meer bijzonderlijk voor aanstaande
geneeskundigen enz. bestemd.
Art. 5. De leerling heeft het recht die vrijstelling te vorderen.
Tot nu toe heeft dit geenerlei stoornis in de orde veroorzaakt.
Behoort bij den brief van den Minister van Staat, Minister
van Binnenlandsche Zaken van 25 Juni 1887, n°. 1909
afdeeling Onderwijs.
Mij bekend,
De Secretaris-Generaal,
Hubrecht.
Leiden, 20 Juli 1887.
Bij missive van 29 Juni 11. N°. 479 werden ons door Uw College,
ter kennisneming en ter mededeeling aan den Rector, toegezonden
het leerplan voor de gymnasia en progymnasia en het programma
voor het gymnasiaal eindexamen, vastgesteld bij Kon. Besluit van 21
Juni bevorens N°. 19 en 20 (Staatsblad N®. 105 en 106), met de daarbij
behoorende toelichtingen, alle welke stukken wjj de eer hebben U
hierbij terug te zenden.
Het nieuw leerplan maakt eene wijziging noodig in de Verordening
betreffende de inrichting en het bestuur van het Gymnasium te Leiden
van 5 Juni 1879 (Gemeenteblad N°. 3). Art. 5 dier Verordening be
paalt, dat het onderwijs des Woensdags en des Zaterdags gedurende
vier uren zal worden gegeven. Vermits nu evenwel voor de leerlingen
der 5e en der 6e klasse, die al de lessen mochten willen volgen, het
aantal wekelijksche lesuren tot 34 geklommen is, zal die bepaling
niet in stand kunnen blijven. Wij geven U dienvolgens in overweging
aan den Gemeenteraad voor te stellen, het eerste lid van genoemd
art. 5 te wijzigen als volgt:
»Het onderwijs wordt, buiten de vacantiën en behalve op Zon- en
Feestdagen, dagelijks gegeven, en wel gedurende zes uren of zooveel
korter als jaarlijks op den rooster der lessen zal wórden aangewezen."
Ter gelegenheid van deze wijziging der Verordening, die door het
nieuwe leerplan wordt gevorderd, wenschen wij Uwe aandacht te