43
lust lot plagen. Ik begrijp inderdaad niet hoe de lieer Van der j
Hoeven daar aan komt. 'l Is duidelijk genoeg dat zij dal plagen als I
een middel willen aanwenden 0111 tot hun doel, de uitbreiding der
gemeente te komen: maar daar ligt juist een der grootste verschillen
van opvatting tusschcn hen en ons. Zij meenen dat zij zich van de
omwonenden bondgenooten zullen maken, wanneer zij hen nu reeds
voor sommige zaken meer laten betalen, dan zij tot nog toe gewoon
zijn en, dit is een punt van zeer groot belang, dan van anderen wordt
gevorderd. De heer Van der Hoeven wenscht dit middel, dat hij
erkent te zijn onaangenaam maken, aan te wenden om tot het ver
langde doel, uitbreiding der grenzen, te komen. Ook de heer De
Goeje erkent dat de omwonenden dat onaangenaam zullen vinden.
«Ons voorstel zegt hij, «beoogt geen plagerij, 't Spreekt wel van
zelf, dal als de omwoners een paar centen meer voor hun gas, wat
hooger schoolgeld, misschien een weinig meer voor hun duinwater
moeten betalen, zij dit in het eerst even onaangenaam zullen vinden
als wij, wanneer de hoofdelijke omslag wordt verhoogd. Maar zij
zullen niet kunnen zeggen dat het onbillijk is en zullen daaraan dus
spoedig gewoon raken, terwijl de nieuwe bewoners der buitenwijken
niet beter zullen weten of het hoort zoo." De meeste vergelijkingen
gaan mank: zoo ook hier die van den hoordelijken omslag. Wij
berusten daarin, omdat wij er allen in dezelfde mate door worden
getroffen. Wal de omwonenden zal ontstemmen en veeleer tot heftige
tegenweer zal prikkelen dan tot bondgenooten maken, is juist de
ongelijke bejegening: het feit dat van hen meer wordt gevorderd
voor hetzelfde genot dan van anderen, met het erkende doel om hun
daardoor onaangenaam te zijn. Wij beweren daarentegen, en ik geloof
op goede menschkundige gronden, dat eene welwillende bejegening
hen eerder zal doen berusten in een nieuwen toestand, waartegen
zij wel is waar de gelegenheid zullen hebben hunne bezwaren te
kennen te geven, doch dien zij ten slotte toch niet zullen kunnen
verhinderen. Ik heb het laatste woordelijk aangehaald uit onze
dupliek, blz. 48 2e kol., omdat hetgene de voorstellers in hunne
missive van 14 Maart jl. (Ing. St. N". 31) aangaande dit punt zeggen,
hunne eigenaardige wijze van ons te bestrijden, weder doet uitkomen.
•Daarentegen" zeggen zij daar, "beweren sommigen, dat juist eene
welwillende behandeling de omwoners gunstig zal stemmen voor de
door ons begeerde grensuitbreiding." Met eene schijnbaar geringe
wijziging van een paar woorden, wordt ons eene groole dwaasheid
toegedicht, die door de voorstellers nog nader wordt uitgewerkt
»Wij kunnen niet begrijpen," zeggen zij, »hoe ooit betaling van hoogere
lasten aanlokkend zou zijn voor hen, die nu bijna hetzelfde genot
hebben van onze gemeenlehuishouding als onze ingezetenen, zonder
hun aandeel te betalen in de lasten van de gemeente." Wij denken
er evenzoo over en hebben dan ook de dwaasheid niet verkondigd,
die ons wordt toegedicht. Maar van de zijde der voorstellers was
de opmerking te minder te verwachten, daar zij het juist zijn, die
door de verhoogde betalingen welke zij wenschen in te voeren, de
omwonenden die er door zullen worden getroffen, tot hunne bond
genooten denken te maken. Maar bovendien, met de maatregelen
die nu worden voorgesteld, zal toch in de eerste plaats altijd slechts
een klein gedeelte der inwoners van de aangrenzende gemeenten kunnen
worden getroffen. Hel aantal bondgenooten, gesteld dat hun inzicht
juist ware, zou dan toch altijd nog maar zeer gering zijn en hun
invloed op de gemeentebesturen onbeduidend, in vergelijking van dien
van het veel grooter aantal die in tegenovergestelde richting zouden
werken Doch in plaats van bondgenooten, zullen zij waarschijnlijk I
onze ergste tegenstanders worden. Al die prijsverhoogingen van
gas, duinwater en schoolgeld te zamen. zullen altijd nog verre beneden
het cijfer blijven dat zij zullen hebben te betalen, wanneer zij ingezetenen
van Leiden worden. De geldelijke prikkel blijft duk toch voor hen
bestaanverscherpt door den lust tot revanche. Wij zullen hun
daarenboven zelf een wapen tegen ons in de hand geven: want als
wij ons beroepen op de onbillijkheid, dat de omwonenden voor een
groot deel de lusten van Leiden genieten zonder in de lasten bij te
dragen, zullen zij dit op goede gronden ontkennen en aantoonen dat
wij, waar wij hen maar konden bereiken, ook die lasten van hen
hebben gevorderd. Wordt het voorstel aangenomen, dan zal de Raad
zelf een der krachtigste argumenten voor de uitbreiding der grenzen,
aanmerkelijk verzwakken.
Ik ga nu over tot de voorstellen zeiven en het daarover door de
Commissie van financien uitgebracht advies,
Als het gebruikelijk was op dergelijke adviezen amendementen
voor te stellen, dan zou ik wel in overweging durven geven tus-
schen de 2e en 3e alinea van haar rapport een nieuwe volzin in te
lasschen, ongeveer luidende, in aansluiting aan hare waardeering van
de bereidwilligheid der voorstellers: »De billijkheid noopt ons echter
te erkennen dat de uilkomst bewijst dat het Dagel. Best. juist heeft
gezien, toen het om den onbeslemdcn en algeraeene vorm, waarin
het voorstel van 9 Maart 1886 aan den Raad werd aangeboden, be
zwaar maakte die taak op zich te nemen".
Tot toelichting zou ik daarbij hebben kunnen voegen: «Immers het
blijkt nu dat ook de voorstellers, behalve de drie het meest voorde
hand liggende onderwerpen, gas, duinwater en onderwijs, geene an
dere hebben weten aan te wijzen, waarop hun stelsel zoude kunnen
worden toegepast. Dat betreffende het gebruik van de brandblusch-
middelenkan toch bezwaarlijk als een ernstig voorstel worden be
schouwd. Nu reeds, nu de hulp tegen vergoeding der gemaakte kosten
kan worden gevraagd en verkregen, maken de gemeentebesturen van
dat voorrecht geen gebruik, omdat de kosten veel te hoog en te be
zwarend voor de beperkte gemeentefinanciën zijn. Wanneer de prijs
wordt verdubbeld, zal daartoe nog veel minder worden overgegaan.
Wij beschouwen dat voorstel dan ook niet als ernstig gemeend, en
meenen het er voor Ie mogen houden dat het slechts bjj de overige
is gevoegd, om niet alleen met de drie andere voor den dag te
komen."
Ik voeg hier nog twee opmerkingen bij, om dan van de brand-
bluschmiddclen af te stappen: de eerste is dal ik betwijfel of de Raad
het recht heeft een brandweer, zooals die hier is zamengesteld, te
noodzaken diensten te praesteren in andere gemeenten. De tweede
dat zij volkomen in strijd is met het beginsel der voorstellers, dat
hoofdzakelijk ten doel heeft de omwonenden, door hen voor som
mige zaken meer te laten betalen, te vormen tot eerie kern, die den
tegenstand der gemeentebesturen tegen de uitbreiding onzer grenzen
zal verzwakken. Immers de kosten voor de hulp der brandblusch-
middelen zal wel niet anders dan door de gemeentekassen kunnen
worden vergoed.
Het advies der commissie van financiën wijkt verre af van hetgene
ik had verwacht. Na de gedachtenwisseling over de taak die aan haar
is opgedragen, in de zitting van 17 Maart jl. tusschen den heer Fockema
Andrcae en mij gehouden, dacht ik dat wij een rapport zouden ont
vangen, waarin het beginsel waarvan de voorstellers uitgaan, uitvoe
rig zou zijn besproken. Zij Iaat dit echter geheel ter zijde, om alleen
de financieele gevolgen van de voorgestelde maatregelen te onder
zoeken. Zijn deze gunstig voor de gemeentekas, dan is, zegt zij, de
considerans (d. i. het beginsel) juist. Zijn zij ongunstig, dan is tevens
de onjuistheid van dien considerans gebleken.
Dat ik er de comm. v. fin. geene grief van zou maken wanneer zij
er zich toe had bepaald alleen de financieele gevolgen van de voor
stellen in het licht te stellen, zal ik wel niet behoeven te zeggen:
maar ik kom er tegen op dat zij uit een gunstig financieel resultaat,
concludeert tot de juistheid van het beginsel, dat geheel iets anders
heoogt.
De commissie v. fin. leidt haar betoog aldus in. Wanneer de voor
stellers in hunnen considerans zeggen: «Overwegende dat het belang
der gemeente cischt" enz. «dan is daarmede hunne bedoeling" (ik ci
teer nu woordelijk uit het rapport der commissie), «door de verhoogde
heffingen hendie in de onmiddellijke omgeving van Leiden wonen,
gunstig te stemmen voor uitbreiding van de grenzen dezer gemeente".
Nu dunkt mij dat het aannemelijke der voorgestelde maatregelen
staat of valt met de juistheid of onjuistheid van dien considerans. De
comm. v. fin. denkt er echter anders over. «Of deze uitbreiding,"
zegt zij«wenschelijk is uit een finantieel oogpunt want alleen
hierop heeft uwe commissie in deze te letten is vooralsnog, bij ge
breke van de noodige gegevens, niet te bepalen". Volkomen juist.
Daarover loopt de strijd niet. Wij zijn het met de voorstellers vol
maakt eens, dat de enge grenzen waarbinnen Leiden is opgesloten,
de ontwikkeling en den bloei onzer gemeente tegenhouden en ik ge
loof dat dit gevoelen vrij algemeen is Ik heb er dan ook volmaakt
vrede mede, wanneer de comm. v. fin. aldus vervolgt: «Wij zullen
dan ook niet stilstaan bij het belang dier uitbreiding:" maar mjjne
instemming houdt op, als zij daarop laat volgen«noch bij de vraag
of langs den weg dien de voorstellers wenschen in te slaan, die uit
breiding kan worden in de hand gewerkt, maar elk voorstel afge
scheiden van het motief, uit een finantieel oogpunt nagaan. Het zal
daarbij blijken dat zij naar onze meening alle op een gezonden grond
slag rusten."
Deze laatste conclusie nu, wordt getrokken uit het feit, dat al de
voorstellen meerdere of mindere balen in de gemeentekas zullen doen
vloeien.
Tot haren eenvoudigsten vorm teruggebracht is dit de redenecring
van de commissie van financien: De voorstellers willen door de ver
hoogde heffingen, hen die daardoor worden getroffen, gunstig stem
men voor de uitbreiding der grenzen: of dit juist gezien is, daarbij
zullen wij niet stilstaan: wij zullen onderzoeken of aanneming dier
voorstellen der gemeentekas ten goede zal komen; is dit liet geval,
dan zullen de omwonenden aan wie hooger betaling wordt opgelegd
gunstig worden gestemd voor de uitbreiding der grenzen.
Ofschoon er uit haar advies inderdaad naar het mij voorkomt geen
andere redeneering te halen is, zal ik wel niet behoeven te zeggen
dat ik geen der leden van de commissie van financien tot zulk een
onlogischen gedachtengang in staat acht. Ik heb daarom gezocht naar
eene oplossing, waardoor zich een schijnbaar zoo zonderlinge rede
necring liet verklaren en meen die gevonden te hebben in de onder
stelling, dat zij aan het «belang der gemeente" waarvan de conside
rans spreekt, eene gansch andere beteekenis hecht dan de voorstellers.
Ik maak dit daaruit op, dat zij in hare «algemeene opmerking" zegt
dat zij niet zal stilstaan bij de vraag of langs den weg dien de voor
stellers willen inslaan, het doel dat zij op het oog hebben zal wor
den bevorderd, maar elk voorstel, afgescheiden van het motief, uit
een finantieel oogpunt nagaan. Nu spreekt het, dunkt mij, van zelf als
men dat onderzoek afscheidt van het motief, de uitslag van het on
derzoek nooit tot de conclusie kan leiden dat het motief juist is. Dat
zjj zich uitsluitend tot een onderzoek naar de financieele gevolgen
bepaalt, niemand kan meer geneigd zijn dit goed te keuren dan ik:
maar nadat zij dit standpunt had ingenomen en aangetoond had dat
de aanneming der voorstellen1 financieel voordcelig voor de gemeente
kas scheen te zijn, had hare conclusie ongeveer moeten luiden: in
dien het dus uitgemaakt is, dat het beginsel hetwelk in den conside
rans is aangegeven juist isdan blijkt uit onze berekeningen dat de
toepassing en dus de aanneming der voorstellen aanbeveling verdient.
Zij keert echter de zaak volmaakt omzij verklaart het beginsel
waarover de zaak loopt voor juist, als zij meent te kunnen aantoo
nen, dat de gemeentekas door de toepassing zal worden gebaat. Het
advies brengt ons geen stap verder tot de oplossing: integendeel: het
heeft niets uitgewerkt dan de afdoening nog eenige weken te ver
tragen: en het bewijst dat ik volkomen gelijk had, toen ik mij ver
klaarde tegen de motie om de voorstellen in handen der commissie
van financien te stellenvóórdat de Raad aangaande het beginsel eene
beslissing had genomen.
In een opzicht wijkt de comm. v. fin. belangrijk af van de voor
stellers. Terwijl deze, om nog duidelijker te doen uitkomen dat hun
voorstel alleen wordt uitgelokt door de slechte grensregeling, voor
stellen om de nieuwe bepalingen alleen toe te passen op die omwo-