wij altijd 1c doen hebben met eenc conjectuur. Hel is een raadsel
hoeveel kinderen in 1888 of 1889 op de school zullen komen, dat
is niet vooruit te zeggen. Ik acht hel daarom veiliger rekening te
houden met het tegenwoordige. Nu staat het vast dal op dit oogen-
blik dringend verbouwing en verandering van de school noodig is.
Naar mijne meening is de fout van den heer Juta deze, dat hij te
veel rekening houdt met de onzekere toekomst en niet let op het
tegenwoordige.
Jk heb echter niet het woord gevraagd voor deze opmerking, maar
omdat ik met leedwezen heb gezien dat Burg. en Welh. zijn afge
weken van het primitieve advies van de Schoolcommissie. Er zijn
in deze gewichtige zaak twee dingen doorecnverward, namelijk het
verbeteren van de school van Mej. Winkler en het bouwen van een
nieuw Gymnastieklokaal. Men kan zijn vóór het een en tegen het
ander. In dien toestand verkeer ik. Ik ben voor de verbetering
van de school maar tegen het bouwen van het Gymnastieklokaal daar
ter plaatse, en wel om deze reden. Wanneer wij volgen hel advies
van de Schoolcommissie van 28 December 1886, dan zullen wij een
zeer voldoende uitbreiding van de school van mej. Winkler ver
krijgen voor f 8750. Wanneer wij nu de plaats door Burg. en Weth.
voor het Gymnastieklokaal bestemd bezigen om daar twee leerzalen
te bouwen, in plaats van een Gymnastieklokaal, dan zullen wij voor
veel minder bedrag een goed ingerichte school verkrijgen, terwijl wij
wanneer wij daar een Gymnastieklokaal plaatsen, daarvoor alleen
ecne uitgave zullen moeten doen van f 14000. Het komt mij be
denkelijk voor om die grootere som van ruim 5000 uit te geven
alleen om daar ter plaatse een nieuw Gymnastieklokaal te bouwen.
Wanneer derhalve de plannen afgescheiden blijven en het eerst aan
de orde wordt gesteld de verbouwing van de school van mej. Winkler
dan kunnen al de leden daarvoor zijn om het te doen op de minst
kostbare wijze voor f 8750, zooals de Schoolcommissie heeft aange
geven. Blijft dan over het plan van de nieuwe Gymnastiekschool.
Nn blijft het de vraag in de eerste plaats of deze noodig is, in de
tweede plaats of zij juist daar ter plaatse moet worden gebouwd.
Wat de laatste vraag betreft zou ik wenschen dat in afwachting van
den bouw van eene nieuwe school, waaraan zonder twjjfel een nieuw
Gymnastieklokaal kan verbonden worden, nu niet dadelijk tot de op
richting van een nieuw Gymnastieklokaal werd over gegaan. Ik heb
daarom de eer als amendement voor te stellen, om de school 2e
klasse voor meisjes te verbouwen overeenkomstig het advies van de
Plaatselijke Schoolcommissie in fine van haar rapport van 28 December
188G.
Wordt het amendement aangenomen dan zou daardoor worden
verkregen eene uitstekende verbetering van de school van mej.
Winkler, die volgens het oordeel van de schoolautoritciten voldoende
zal zijn, en zal de zaak van het Gymnastieklokaal voorloopig onbe
slist blijven.
De heer Jut*. Mag ik in herinnering brengen, M. d. V.! dat mijn
amendement van verdere strekking is, dan dat van den heer Was!
De "Voorzitter. Wat bedoelt u daarmee?
De heer Juta. Ik dacht, dat het amendement van den heer
Was in rondvraag wildet brengen.
De Voorzitter. Neen, zoover zijn we nog niet.
De heer Fockema Andreae. M. d. V.! Een enkel woord om een
opheldering te vragen. Wij hebben, naar het mij voorkomt, behoefte
aan eene nadere explicatie. Ik wensch te doen uitkomen, dat het
voorstel vroeger van het Dagelijksch Bestuur ontvangen van een veel
bescheidener aard was dan het tegenwoordige, en een jaar geleden
waren burg. en Weth. dus ook van oordeel, dat wij met minder
konden volstaan. En niet alleen het Dagelijksch Bestuur en daarop
wil ik drukken ook de Districts-SchoolopzienerBlijkens het toen
maals door Burg. en Weth. uitgebracht rapport van Mei achtte de
Schoolopziener de voorgestelde uitbreiding van de school voldoende.
Niettegenstaande dat, is op grond van het rapport der Schoolcommissie
thans aan ons overgelegd, een voorstel door Burg. en Weth. gedaan
dat ongeveer f 8000 meer zal kosten.
Voordat wij nu onze stem aan dat voorstel geven, mogen wij wel
verlangen dal ons behoorlijke gronden worden opgegeven voor de
verwachtingen, waarop de Commissie haar advies gebouwd heeft, en
dergelijke heb ik tot op het oogenblik nog niet gehoord.
De heeren De Goeje en Bool hebben gezegd, dat men zijne ver
wachting omtrent de toekomst der school op het verleden baseeren
moest, maar de heer De Goeje heeft dat betoogd in strijd met het
rapport der Schoolcommissie zelf. Op blz. 29 van de Ing. Stukken
van dit jaar leest men de voorspelling, waarop de Schoolcommissie
haar advies gegrond heeft, en die luidt aldus:
«Met Juli a. s. kan het aantal leerlingen der 4e klasse geschat worden
op 70, dat der 5e klasse op 80, te zaïnen dus ongeveer evenveel als
thans Deze cjjfers zijn afgeleid uit de tegenwoordige vrouwelijke
bevolking der de of hoogste klasse van de voorbereidingsschool, het
gewone cijfer van inschrijving van leerlingen die andere scholen hebben
bezocht, en het gewone cijfer der leerlingen, die tot eene hoogere
klasse al of niet bevorderd worden, of de school verlaten."
De vraag, die ik aan den heer De Goeje of aan M. de V.! zou
willen doen, is deze: motiveer met cijfers deze voorspelling, want de
berekenigen van den heer Juta, die ik volkomen betrouwbaar acht,
zijn met die voorspelling in lijnrechten strijd. Daaruit blijkt ons, dat
het aantal leerlingen niet 70 maar 60 zal bedragen, en dat bij over
gang van de 4e naar de 5e klasse de getalsterkte in den regel af
neemt, nl. 20 pCt., en dus, dat de 5e klasse niet uit 80, maar
hoogstens uit 65 leerlingen zal bestaan.
Dat zijn cijfers die juist het tegendeel van de voorspelling van de
Schoolcommissie aanwijzen. Nu is het waar dat de toestand van
de school van mej. Winkler in het verleden zeer onvoldoende was
en op dit oogenblik niet geheel voldoende is. Maar waar op grond
van gegevens die wij voor ons hebben moet worden voorspeld dat
liet getal leerlingen zal dalen, daar mogen wij nu niet overgaan tot
eene uitbreiding van de school en daarvoor eene som van f 14000
besteden. Daarom herbaal ik mijne vraag: geef ons de cijfers waarop
gebaseerd zijn de voorspellingen der Schoolcommissie.
Nu een enkel woord over het Gymnastieklokaal. Mij komt het
niet juist voor als de heer De Goeje de uren voor Gymnastiekon
derwijs alleen stelt in de schooluren Men kan de gymnastiek, mijns
inziens, uit tweederlci oogpunt beschouwen, of het is noodzakelijk
om ze tussehen de lesuren in te plaatsen als ontspanning, maar dan
zou men ook bij elke drie uren les één uur aan de gymnastiek moeten
besteden. Dat doet men nu wel bij kleine kinderen, die krijgen
lusschenbeiden een half uur verpoozing, maar dit is niet het doel
der gymnastiek. Naar het mij voorkomt is het eene methodische,
systematische spicroefening. Welnu, daarvoor kan men evengoed
gebruiken de uren van 1—2 en van 4—5 als een der schooluren.
Ik vat niet op welken grond de heer De Goeje zou kunnen be
weren, dat bij het opmaken van den rooster voor de gymnastiek
lessen alleen die uren kunnen genomen worden die in den schooltijd
vallen.
De heer Juta. M. d. V.In hoofdzaak zijn de bemerkingen van
den heer Was al door den heer Fockema Andreae beantwoord. De
heer Was heeft gesproken over de onzekere toekomst, dat men niet
weet hoevele kinderen er op eene school zullen komen. Dit moge met
andere scholen het geval zijn, met de school van mej. Winkler echter niet.
Daar kan men het getal leerlingen met vrij groote nauwkeurigheid
vaststellen voor de eerstvolgende drie jaren. Waarom? omdat de
school van den heer Van Djjk, waar de leerlingen van mej. Winkler
hoofdzakelijk van daan komen, uit 3 klassen beslaat, elk van ruim 50
leerlingen. Men kan dus aannemen dat er telkens tussehen de 50
en 60 leerlingen naar de 4e klasse van de school van mej. Winkler
zullen overgaan. Dit is het eenige wat ik te zeggen heb.
De heer Was. Ik doe den heer Juta alleen opmerken dat zijne
stelling volkomen waar zoude zijn, wanneer er geen andere kinderen
op de school van mej. Winkler kwamen dan die schoolgingen bij
den heer Van Djjk. Maar de heer Juta weet als gewezen lid van
de Schoolcommissie evengoed als ik dat dit niet het geval is. Nu
is wel met eenige zekerheid na te gaan hoeveel kinderen van de
school van den heer Van Dijk zullen komen maar niet hoeveel van
elders. De heer liool heeft terecht gewezen op de statistiek door
de Schoolcommissie overgelegd; daaruit ziet men dat in een tiental
jaren het aantal schoolgaande kinderen met een derde is vermeerderd,
de statistiek toont steeds stijging aan behalve dat is de eenige
stroohalm waaraan de heer Juta zich vastklampt die twee kinderen
die er nu minder zijn dan het vorige jaar. Maar dat feit is toch
van te weinig beteekenis om daaruit ai' te leiden dat de schoolbe
volking nu achteruitgaat. Wanneer wij op dit oogenblik een goed
ingerichte school van mej. Winkler hadden, zou het natuurlijk niet
noodig zjjn om tot verbouwing over te gaan. Maar de toestand daar
is nu zoo slecht dat al gaat de schoolbevolking niet vooruit, toch
verbetering der school noodig zou zijn. De heer Juta rekent alleen
op de toekomst die wij niet kenneb. Alleen let hij niet op de toe
komst of op het tegenwoordige, maar op het verledene, als hij wil
aanloonen, dat de ventilatie op de school niets te wenschen overlaat.
Over de ventilatie sprekende haalt hij een rapport aan van 1878 dat
natuurlijk nu niet op de school toepasselijk kan zijn. De tegen
woordige toestand eischt dringend verbetering; eerst wanneer het
tegendeel duidelijk wordt aangetoond zal ik geheel en al met de
Commissie van Finantiën medegaan; wij bouwen of verbeteren eene
school alleen uit noodzakelijkheid, niet uit liefhebberij.
De heer Juta Ik meen den heer Bool genoegzaam met de door
mij aangevoerde cijfers geantwoord te hebben, waarmee ik gepoogd
heb te bewijzen, dat in de eerstvolgende jaren het aantal kinderen
op de bedoelde school zal verminderen, en dus, al mocht het aantal
leerlingen in het jaar '85 gestegen zijn, daar niet uit op te maken
valt, dat die stijging zal blijven voortduren. En wanneer ik, met de
cijfers, den beer Bool van de onjuistheid zjjner redeneering meen
overtuigd te hebben, dan mag ik niet adviseeren om de voorgestelde
vergrooting der school te voteeren. Het tegenwoordige cijfer van 250
zal tot 230 en misschien nog lager dalen. Wanneer ik van oordeel
was dat dit cijfer van 250 normaal bleef, zou ik geen bezwaar heb
ben aan het amendement van den heer Was mijn stem te geven,
maar na 't door mij ingesteld, grondig onderzoek is mij dat thans
niet onmogelijk.
De heer Du Rieu. 't Zou mij aangenaam wezen wanneer ik van
een der leden van den Raad mocht vernemen of 't getal leerlingen
in de school van den heer Van Dijk in de twee of drie laatste jaren
gedaald is of niet, want als ik den heer Juta goed begrijp, dan heeft
hij zjjn afbrekende kritiek daarop gegrond. Indien in 't vervolg het
getal leerlingen op de school van Van Dijk afneemt, dan zou hij van
zijn standpunt gelijk hebben.
Ik geloof dat echter niet, en zou daarom gaarne eenige ophelde
ring ontvangen.
De heer De Goeje. Ik kan tot mijn leedwezen geen direct ant
woord geven op de vraag van den heer Fockema Andreae. Ik heb
hier geen zitting als lid van de Schoolcommissie en ben ook de steller
niet van het rapport aan den Raad, maar ik ben hier alleen krach
tens mijn mandaat als lid van den Gemeenteraad.
Ik vind de opmerking van den heer Du Rieu zeer juist. Ook ik
zou gaarne een statistiek hebben van hel schoolbezoek in de laatste
jaren op de school van den heer Van Dijk vergeleken met die van
mej. Winkler. Een van de leden der Commissie van Finantiën heeft
die waarschijnlijk wel bij de hand en zou ons verplichten die mede
te deelen. Wij zouden dan kunnen zien welk verband er tussehen
deze beide inrichtingen van onderwijs bestaat, en het vermoedelijk