23
De tegenstanders van ons voorstel stellen zich bij de bestrijding
op een industrieel standpunt en beweren, dat op dit standpunt eene
verhooging onaannemelijk is, hoewel zij erkennen, dat het behoud
van het vorige tarief voor niet-ingezetenen te verdedigen ware geweest. i
Bij den billijken prijs van acht cents per kubieken meter kunnen wij
ons, zelfs als wij ons op een commercieel standpunt plaatsen, met dat
gevoelen niet vereenigen. Wij geven toe, dat op uitbreiding van debiet
meer kans is, als de prijs op 6 cents dan wanneer hij op 8 cents
bepaald wordt, evenals de kans op uitbreiding van debiet nog grooter i
zou worden als de prijs wederom werd verlaagd, doch wij gelooven
niet, dat de gewone uitbreiding van debiet merkbaar zal worden
tegengehouden, of dat de tegenwoordige gasverbruikers andere ver
lichting zullen aanschaffen, als de prijs op 8 cents per kubieken meter
wordt bepaald, omdat die prijs op zich zelf niet te hoog is en derhalve
niemand daardoor van het gebruik van gas zal worden afgeschrikt.
Bovendien wij herhalen het de hoop op grootere uitbreiding
van debiet moge één der doeleinden van de prijsverlaging zijn geweest,
zeker was zij niet het eenige. In de discussie is vooral hierop nadruk
gelegd, dat de gasfabriek is eene gemeente-fabriek, d. i. eene fabriek,
die het eigendom is van alle inwoners en dat daarom die inrichting,
die aan allen toebehoort, zooveel mogelijk binnen aller bereik moet
gebracht worden.
Dit alles geldt niet voor de omwoners. Zij hebben geen recht op
een buitengewoon lagen gasprijs.
Alleen eischt het belang van de gemeente de omwoners voor het
gas een prijs te laten betalen, dien men gaarne voor het genot van
goede gasverlichting over heeft.
Doch wat hiervan zijn moge, het springt in het oog, dat het voor
ons onverschillig is of op een commercieel standpunt het gevoelen
onzer tegenstanders juist is of het onze, daar wij met het oog op de
strekking van ons voorstel de verhooging zouden willen aannemen,
zelfs al leed de gemeente daardoor tijdelijk nadeel. Ons voorstel
beoogt toch niet in de eerste plaats direct voordeel voor de Gemeen
tekas. Gas is een van de vele geriefelijkheden, die eene stad aan
biedt en waarvan de bewoners van het platteland doorgaans ver
stoken zjjn.
Wij willen de omwoners in het voordeel laten deelen, doch tegen
hoogere betaling dan van de ingezetenen gevorderd wordt, opdat ook
daardoor het leven even buiten de gemeente duurder worde.
Ieder zal toegeven, dat een prijs van 8 cents per kubieken meter
redelijk is te noemen. Al zal doop die verhooging de gemeentekas
vooreerst niet aanzienlijk worden gebaat, toch zal de verhooging
medewerken om het doel van ons voorstel te bevorderen.
D. De verstrekking van duinwater.
Evenals het gas is ook het duinwater een vereischte van den
tegenwoordigen tijd voor eene behoorlijk ingerichte woning.
Het genot van duinwater voor de omwoners duurder te maken
dan voor onze eigene ingezetenen, past derhalve volkomen in ons
stelsel.
Is de gemeente tegenover den concessionaris bevoegd om aan de
levering van duinwater aan niet-ingezetenen bezwarende voorwaarden
te verbinden?
Die vraag moet, naar wij meenen, bevestigend worden beantwoord.
Art. 12 van de Concessie luidt:
•Concessionarissen verbinden zich om geen water uit deze water
leiding aan andere gemeenten of ingezetenen in die gemeenten te
•leveren, zonder goedkeuring van den Kaad der gemeente Leiden."
Waar de Raad bevoegd is de levering geheel te verbieden, kan hij
aan de vergunning die voorwaarden verbinden, welke hij noodig oor
deelt. Het staat ter beoordeeling van den Concessionaris, of hij van
de voorwaardelijke vergunning gebruik wil maken.
Burg. en Weth. hebben de bevoegdheid van den Raad niet ontkend,
doch betoogd, dat de billijkheid tegenover de Duinwatermaatschappij
zou verbieden aan dergelijke vergunningen bezwarende voorwaarden
te verbinden, omdat de strekking van art. 12 der concessie zou zijn
te voorkomen, dat ten gevolge van eene te groote vrijgevigheid der
Directie ten aanzien van de buitengemeenten, de gemeente Leiden
zelve gebrek zoude krijgen aan water. En nu verbiedt de billijkheid
zoo redeneeren Burgemeester en Wethouders dat men nu om andere
redenen aan dergelijke vergunningen bezwarende voorwaarden verbindt.
Na dit betoog van Burg. en Weth. hebben wij alle stukken en
discussiën, welke betrekking hebben op de leverantie van duinwater
nagezien en toen ons uit die bescheiden niet bleek, dat men bij de
vaststelling van art. 12 der concessie op het oog had, wat Burg. en
Weth. beweren, gaven wij het resultaat van ons onderzoek in onze
repliek te kennen, weinig vermoedende, dat de eenvoudige woorden:
•dit is ons echter tot nog toe niet gebleken," waarmede wij het
resultaat van ons onderzoek mededeelden, op ons de verdenking zou
laden, dat wij daardoor twijfel wenschten uit te spreken aan de waar
heidsliefde van den Burgemeester en den oudsten Wethouder.
Voor zoover dit na de rede van den Heer de Goeje in de ver
gadering van 10 Juni 1886 nog noodig mocht zijn, verklaren wij
uitdrukkelijk dat die verdenking volkomen ongegrond is. Wij voegen
er bij, dat zij bovendien weersproken wordt door den aard van ons
onderzoek, dat alleen op het oog had na te gaan, welke de bedoeling
van den Raad bij de vaststelling van art. 12 kon geweest zijn. Wanneer
niet blijkt, dat de Raad aan zekere bepaling dezelfde bedoeling heeft
gehecht, als twee leden van het Dagelijksch bestuur, wanneer uit de
concessie zelve en uit de door Burg. en Weth. geciteerde discussie in
de Vergadering van 28 Juni 1877 kan worden aangetoond, dat de
Raad bij de vaststelling van art. 12 noodwendig niet kan hebben
gehad de bedoeling, die Burg. en Weth. aan de bepaling hechten,
dan achten wij ons gerechtigd de meening uit te spreken, dat van
dergelijke bedoeling niets gebleken is, waardoor wij evenwel niet
geacht willen worden iets grievends te hebben gericht san het adres
van twee leden van het Dagelijksch Bestuur, waaraan zelfs de minste
gedachte bjj ons ontbroken heeft.
Geneigd als wij zijn, om elke aanleiding tot animositeit in deze
zaak te voorkomen, zouden wij op de door Burg. en Weth. tegenover
ons uitgesproken verdenking, welke ons leed deed, niet zijn terug
gekomen, ware hel niet, dat wij verplicht zijn aan te toonen, dat
de opvatting van Burg. en Weth. omtrent art. 12 der Concessie niet
de juiste kan zijn.
Voor de vrees, dat de gemeente Leiden door te groot waterverbruik
zelve gebrek aan duinwater zou krijgen, waakt art. 2 der Concessie,
dat den Concessionaris in dat geval tot het aanleggen van nieuwe
werken verplicht. Art. 12 moet dus noodwendig eene andere bedoeling
hebben gehad, daar voor de bedoeling, welke Burg. en Weth. er aan
hechten, reeds in een ander artikel is gewaakt.
De discussie in de Raadszitting van 28 Juni 1877, bij de behan
deling van het verzoek van Concessionarissen om water te leveren
aan de ingezetenen van Katwijk, Valkenburg en Zoeterwoude, bevestigt
die opvatting.
Toen in die raadszitting tegen dit verzoek door den Heer Eigeman
het bezwaar werd aangevoerd, dat de toevoer van water voor de
gemeente Leiden, onvoldoende zou kunnen worden, antwoordde de
Wethouder van Fabricage: »ik geloof, dat het voorstel van den Heer
•Eigeman onnoodig is, daar in de voorwaarden een artikel is opge
komen, waarbij Concessionarissen zich verbinden altijd zorg te zullen
•dragen voor een voldoenden aanvoer van water in de gemeente
•Leiden. Als de aanvoer dus niet voldoende mocht zijn, zullen zij
•een tweede buis moeten aanleggen."
Alleen de vrees, dat inwilliging van het verzoek wijziging zou
brengen in de verplichting van den Concessionaris, omschreven in
artikel 2 der Concessie, leidde tot aanneming van het vrij overbodige
amendement: «wordende door deze vergunning geene verandering
•gebracht in de volgens art. 2 der concessie op concessionarissen
•rustende verplichting."
Doch ook het amendement erkent, dat door artikel 2, niet door
art. 12 van de concessie, tegen gebrek aan voldoenden toevoer wordt
gewaakt.
Toen in de Raadszitting van 4 Juli 1878 bij de behandeling van
een verzoek der Duinwater-Maatschappij, om water te leveren aan in
gezetenen van Katwijk en Voorschoten, door Mr. Obreen werd voor
gesteld om aan de vergunning de bepaling toe te voegen: «met beding
•dat het maximum der prijzen van het uitgegeven prospectus van
1877 aldaar als minimum zal gelden," werd ter bestrijding van dat
amendement wel een beroep gedaan op de vroeger verleende vergunning,
doch niet op de bedoeling van art. 12 der Concessie.
De bedoeling van art. 12 der Concessie is blijkbaar geene andere,
dan deze, om, zooals dikwijls bij gewichtige overeenkomsten geschiedt,
zich voor de toekomst eene bevoegdheid voor te behouden, zonder
dat men op dat oogenblik nog kan bepalen, waartoe die bevoegdheid
eenmaal zal moeten dienen.
De billijkheid tegenover de Duinwatermaatschappij verzet zich der
halve niet tegen ons voorstel, dat volkomen in ons stelsel past.
Terwijl de verhooging van den gasprijs zonder bezwaar op de
tegenwoordige gebruikers kan worden toegepast, omdat de gasver
bruikers ook onze eigene ingezetenen gebonden zijn aan den
prijs bij de Verordening bepaald of later te bepalen, is dit bjj het
duinwater anders.
De Raad is niet bevoegd inbreuk te maken op de overeenkomsten
door de Duinwater-Maatschappij met derden gesloten. De verhooging
kan dus alleen voor het vervolg worden toegepast, alsmede op die
overeenkomsten, waarin met het oog op deze aanhangige zaak reserves
zijn gemaakt.
Ten einde voor de mingegoeden de aansluiting aan de duinwater
leiding niet onmogelijk te maken door den prijs te hoog te stellen,
stellen wij voor den maatregel alleen toe te passen op perceelen,
waarvan de huurwaarde hooger is dan /"200. Voor de grootere wo
ningen levert de hoogere prijs minder bezwaar op.
Dat de prijs hooger moet gesteld worden dan het hoogste tarief,
is noodzakelijk door de overweging, dat voor groote woningen de
prijs reeds nu den maximumprijs nadert.
E. Hulp bij brand.
Bij art. 33 der Verordening van 15 Juni 1871, op het Brandwezen
in de gemeente Leiden, zijn eenige bepalingen opgenomen in geval
van brand buiten de gemeente.
Van den prijs der vergoeding wordt niets bepaald en tot dusver
werden alleen de werkelijke kosten in rekening gebracht.
Hoe meer het bouwen rond de stad toeneemt, des te grooter zal
de behoefte worden aan hulp bij brand.
Met het oog op de slijtage van het materieel is het niet onbillijk
de vergoeding te stellen op het dubbele van de werkelijke uitgaven.
CONCEPT-RAADSBESLUIT.
De Raad der gemeente Leiden,
Overwegende, dat het belang der gemeente eischt, dat hare ambtenaren
en gepensionneerden hunne woonplaats binnen de gemeente hebben.
Besluit:
Art. 1. Alle gemeenteambtenaren en gepensionneerden door de ge
meente zijn verplicht hunne woonplaats te hebben binnen de gemeente.
Art. 2. Van de verplichting in art. 1 omschreven kunnen Burg. en
Weth. vrijstelling verleenen.
In dat geval wordt ten bate der gemeente 2pCt. van de jaarwedden
en pensioenen gekort.
Art. 3. Dit besluit is niet van toepassing op hen, die bij het in
werking treden van dit besluit reeds pensioen genieten en buiten de
gemeente Leiden wonen.
I MEMORIE VAN TOELICHTING.
Reeds herhaaldelijk werd de aandacht gevestigd op het feit, dat
i verscheidene gemeenteambtenaren buiten de gemeente zijn gevestigd,
s Het doel van ons voorstel is dit in het vervolg te verbieden, behoudens
de bevoegdheid van Burg. en Weth. om van de verbodsbepaling vrjj-