22 A. Het middelbaar onderwijs voor meisjes. Kinderen, wonende buiten de gemeente Leiden, doch binnen na te melden raijon, kunnen op de Hoogere Burgerschool voor meisjes, voor zoover de ruimte toelaat, worden toegelaten tegen betaling van een schoolgeld van 100 'sjaars. Het raijon wordt rond de gemeente Leiden getrokken door de volgende punten: Socterwoudscheweg de Rijnspoor, Haagsche Straatweg de Boschhuizersluisbrug, Morschweg de Hollandsche spoor, üegstgeesterweg de Poelbrug, Warmonderweg de Hollandsche spoor, Zijlweg de Spanjaardsbrug, Leiderdorpscheweg de Roomburger Wetering. De beslaande Verordening bljjft overigens op die kinderen van toepassing. B. Lager onderwijs. Onder nadere goedkeuring van Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland wordt overeenkomstig art. 121 der Gemeentewet, in verband met art. 16 3e lid der Wet van 17 Augustus 1878 (St.bl. No. 127) eene regeling getroffen met de gemeentebesturen van Oegstgeest, Soeterwoude en Leiderdorp op de volgende grondslagen: a. Kinderen uit die gemeenten, wonende binnen het sub A ver melde raijon, worden, voor zoover de ruimte toelaat, tot de seholen voor openbaar lager onderwijs le, 2e en 3e klasse toegelaten, tegen betaling van eene bijdrage door die gemeenten. b. De bijdrage, bedoeld sub. a. wordt bepaald: voor de scholen le en 2e klasse, boven het gewone schoolgeld op 20. 'sjaars per leerling voor de scholen 3e klasse, boven het gewone schoolgeld op 10. 'sjaars per leerling. c. Burgemeester en Wethouders van Leiden beslissen bij aanvraag om plaatsing op de scholen 2e klasse, of de kinderen op de scholen 2e dan wel op die der le klasse kunnen worden toegelaten. d. De bestaande Verordeningen op het lager onderwijs blijven overigens op deze kinderen van toepassing, C. De verstrekking van gas. In het Reglement, houdende bepalingen omtrent het gebruik van gas door particulieren wordt het volgend artikel opgenomen. Art. 23. Commissarissen der gasfabriek zijn bevoegd de levering van gas in aangrenzende gemeenten toe te staan onder door hen te stellen voorwaarden, doch legen den prijs van acht cents per kubieken meter, welke prijs ook zal gelden voor zoover bij het inwerking treden dezer bepaling reeds gas wordt geleverd in de aangrenzende gemeenten. Echter wordt de prijs van gas, geleverd in perceelen, gelegen buiten de gemeente, doch in eigen gebruik uitsluitend bij ingezetenen van Leiden, bepaald op zes cents per kubieken meter. Wanneer in fabrieksgebouwen en daarbij behoorende lokalen ge zamenlijk, of in andere gebouwen en inrichtingen afzonderlijk, het jaarlijksch gebruik van gas, waarvoor de prijs van acht cents per kubieken meter gerekend wordt, in geldswaarde de som van ƒ500. ƒ1000 en ƒ1500 te boven gaat, zal naar gelang van die bedragen, aan het einde des jaars, vijf, tien of vijftien ten honderd van dat totaal worden gerestitueerd. D. De verstrekking van duinwater. Ten behoeve van perceelen, gelegen buiten de gemeente Leiden en binnen het sub A bedoeld raijon, waarvan de huurwaarde volgens den aanslag in de personeele belasting meer dan ƒ200 bedraagt, wordt geen duinwater verstrekt, dan tegen den prijs van 25 pCt. boven het hoogste tarief, vastgesteld in 1877, en onder voorwaarde, dat die 25pCt. door de Duinwatermaatschappjj in de gemeentekas wordt gestort. Deze bepaling is niet van toepassing op perceelen, gelegen buiten de gemeente Leiden doch in eigen gebruik ^uitsluitend bij ingezetenen van Leiden. Dezen bepaling maakt geen inbreuk op reeds bestaande overeen komsten, waarin geene hoogere prijsbepaling is voorbehouden. E. Hulp bij brand. In de Verordening van 15 Juni 1871 op het Brand wezen in de Gemeente Leiden. (Gemeenteblad 1871 No. 14) wordt de volgende bepaling opgenomen: «In geval van brand buiten de gemeente doch binnen het sub A «bedoeld raijon mag aan aanvrage om hulp van de besturen der om liggende gemeenten alleen worden voldaan, als het materieel en het «personeel in de gemeente Leiden op dat oogenblik kunnen gemist «worden, ter beoordeeling van den Burgemeester, en voor zoover met «die gemeenten is overeengekomen, dat zij aan de gemeente Leiden «zullen vergoeden het dubbele van de werkelijke uitgaven door de hulp veroorzaakt." MEMORIE VAN TOELICHTING. A. Het middelbaar onderwijs voor meisjes. Zoolang de Hoogere Burgerschool voor meisjes door het Rijk werd gesubsidieerd, kon, zonder het subsidie in gevaar te brengen, aan verhooging van schoolgeld voor niet-ingezetenen niet gedacht worden. Nu evenwel dit subsidie van de Staatsbegrooting is verdwenen en blijkens de laatste begrootingsdiscussie zonder wetswijziging niet zal herleven, bestaat er o. i. geen reden om ons voorstel op deze in richting niet toe te passen. Wanneer het schoolgeld voor niet-ingezetenen, wonende binnen de aangegeven grens, op 100 per leerling wordt gesteld en de reductie voor twee of meer kinderen uit één gezin op hen van toepassing blijft, bestaat er geen gevaar, dat de kinderen omj de voorgestelde verhooging de school zullen verlaten. B. Het lager onderwijs. Bij de vroegere schriftelijke en mondelinge gedachtenwisseling over ons voorstel is dit punt reeds zóó uitvoerig behandeld, dat wij ons ontslagen mogen rekenen van de taak in hel algemeen de wenschelijk- heid aan te toonen om ons stelsel ook op het lager onderwijs toe te passen. De uitvoering van den maatregel levert echter hier grootere be zwaren op dan bij andere onderwerpen, omdat zonder medewerking van de besturen der omliggende gemeenten de regeling, zooals wij haar wenschen, niet te verkrijgen is. Is daarom de regeling onmogelijk? Geenszins. Art. 16 3e lid der Wet van 17 Aug. 1878 (Stbl. No. 127) laat haar uitdrukkelijk toe. Hieruit volgt, dat tegen den voorgenomen maatregel uit een wettelijk oogpunt, noch wat de regeling zelve, noch wat hare uitvoerbaarheid betreft, gegronde bezwaren kunnen worden aangevoerd. Wij kunnen derhalve voorloopig onbesproken laten de vraag, op welke wijze de betaling van het schoolgeld zal geregeld worden, of het verhoogde schoolgeld door de ouders of voogden dier kinderen rechtstreeks bij den gemeente-ontvanger te Leiden zal worden gestort, dan of die betaling zal plaats hebben bij jaarlijksche verrekening door de besturen der omliggende gemeenten. Dit is eene quaestie van uitvoering, welke gemakkelijk zal worden opgelost, wanneer de gemeentebesturen onder goedkeuring van Gede puteerde Staten omtrent de regeling zelve tot overeenstemming zijn gekomen. Hoe die overeenstemming te verkrijgen? Zoodra de Raad zich in beginsel voor de toepassing van ons stelsel op het lager onderwijs heeft verklaard, zullen Burgemeester en Wet houders dezer gemeente zich tot de besturen der omliggende gemeenten moeten wenden en de onderhandelingen openen om de overeenkomst op de grondslagen van ons ontwerp tot stand te brengen. Mochten die onderhandelingen mislukken waarvoor wjj geen vrees koesteren dan zullen op onze scholen niet meer worden toegelaten de kinderen, wonende binnen de aangegeven grens. De bepaling, met welk bedrag het schoolgeld moet verhoogd worden, is altijd eenigszins willekeurig. Wij stellen voor de verhooging op de scholen Ie en 2e klasse te stellen op ƒ20. Daardoor zal op de scholen le klasse ongeveer de kostende prijs gevorderd worden. Voor de scholen der 2e klasse is dat niet mogelijk met het oog op den stand der kinderen. Werd voor die scholen het schoolgeld tot den kostenden prijs opgevoerd, dan zou dit met verbod van toe lating gelijk staan. Intusschen zal het noodig zijn aan Burgemeester en Wethouders de bevoegdheid te geven om de toelating tot de scholen der 2e klasse te weigeren aan kinderen, wier stand en ver mogen plaatsing op de scholen der le klasse mogelijk maken. Voor de scholen der 3e klasse stellen wij voor eene verhooging van ƒ10, gelijk bedrag als vroeger door de omliggende gemeenten werd betaald voor kinderen uit die gemeenten, opgenomen op de scholen voor minvermogenden. C. De verstrekking van gas. Volgens de Verordening van den 29en December 1874, vaststellende het Reglement houdende bepalingen omtrent het gebruik van gas door particulieren, gewijzigd bij de Verordeningen van den 21en October 1875, den 7en Juli 1877, den 28en September 1882 en den 29en Januari 1885, dient de Gasfabriek uitsluitend voor de straatverlichting dezer gemeente en om ingezetenen van gaslicht te voorzien. In art. 1 der Verordening van den 28en September 1882, houdende Reglement op het beheer en bestuur der Stedelijke Gasfabriek te Leiden, luidende: «De Stedelijke Gasfabriek is een eigendom der gemeente, daargesteld «voor de Straatverlichting der gemeente en ten dienste van particulieren, «voor de verlichting van woningen en gebouwen," worden dus met particulieren uitsluitend bedoeld ingezetenen van Leiden. Bij de bestaande Verordeningen is derhalve de verstrekking van gas in de aangrenzende gemeenten in het geheel niet geregeld. Wij hebben daarom gemeend te moeten voorstellen een geheel nieuw artikel, waarbij Commissarissen bevoegd worden verklaard de levering van gas ook in de omliggende gemeenten toe te staan op door hen te bepalen voorwaarden. Deze laatste bijvoeging-is vooral noodzakelijk met het oog op art. 5 der Verordening van den 28en September 1882, houdende bepalingen omtrent het gebruik van gas door particulieren, voorschrijvende, dat de aanleg der leiding buiten 's huis door de Gasfabriek wordt bekostigd. Er kunnen toch gevallen voorkomen, zooals in der tijd met de gaslevering aan de Militaire Strafgevangenis, dat de kosten der Straatleiding geheel of ten deele moeten kunnen gebracht worden ten laste van den verbruiker. Terwijl wij dus aan Commissarissen der gasfabriek willen overlaten de beslissing of en onder welke voorwaarden gas zal worden geleverd in de aangrenzende gemeenten, behoort de prijs van het gas bij Ver ordening te worden vastgesteld. Ons voorstel beoogt voor de omwoners herstel van den toestand vóór de laatste prijsvermindering. Alleen maken wij eene uitzondering voor ingezetenen van Leiden, die perceelen daar buiten in eigen gebruik hebben. Het zou onbillijk zijn dezen, die ook voor het genot van die per ceelen door de inkomstenbelasting getroffen worden, meer voor het gas te laten betalen dan de ingezetenen. Echter is het noodig te bepalen, dat die perceelen dan ook uit sluitend bjj ingezetenen in eigen gebruik moeten zijn, daar anders de zaak niet geregeld zou zijn, als van de gebruikers der perceelen de een ingezetene van Leiden, de ander ingezetene van eene omliggende gemeente was. De uitzondering ook uit te strekken tot de Rijksinrichtingen en de Spoorwegstations komt ons bij nader inzien niet noodzakelijk voor. Dat ons voorstel ook op de verstrekking van gas aan de omwoners moet worden toegepast, behoeven wij na de uitvoerige schriftelijke behandeling van ons voorstel niet meer aan te tooneq,

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1887 | | pagina 2