89 VII. Verzoek van Mej. J. M. W. Van Schaik, om ontslag als tweede onderwijzeres aan de Leerschool. (Zie Ing. St. n°. 278.) Zonder discussie of hoofdelijke stemming eervol met 4 Januari 1887 verleend. VIII. Verzoek van L. Driebergen, om ontslag als tweede onderwijzer aan de school 3e klasse n°. 2. (Zie Ing. St. n°. 289). Zonder discussie of hoofdelijke stemming eervol met 1 Januari 1887 verleend. IX. Verzoek van J. A. Bientjes, om terugbetaling van schoolgeld. (Zie Ing. St. n". 242, 283 en zittingsverslag van 14 October). De heer De Goeje. M. d. V.! Ik heb het rapport van Burg. en Welh. gelezen met het uittreksel der toelichting van de bepaling die door de Schoolcommissie in 1880 aan de Verordening op de hefhng van schoolgeld is toegevoegd, 't Is mijn vaste overtuiging dat niet met opzet in art. 1 alleen van ouders gesproken wordt, omdat in dat geval bij de nieuwe bepaling 't stellig ook niet aan een toelichting zou ontbroken hebben; dat de woorden »of die hen vervangen er door een onwillekeurig verzuim uitgevallen zouden zijn, is zoo goed als zeker. Ik geloof, dat wanneer wij dit artikel in den geest van de geheele Verordening uitleggen, er alleszins termen bestaan om aan het verzoek van Bientjes gevolg te geven. De heer Fockema Andreae. M. d. V.! De nadere inlichtingen die wij ontvangen hebben, hebben op mij denzelfden indruk gemaakt als op den heer De Goeje. 't Komt mij voor, dat wij het artikel aldus moeten interpreteeren, dat onder ouders ook verstaan worden de per- sonen, die met de opvoeding van de kinderen belast zijn, en die ze onder hunne leiding hebben, hetzij de vader of moeder-voogdes, hetzij een benoemde voogd. Ik wil echter tevens opmerken, dat de vergelijking van het Uag. Bestuur niet juist is. Wanneer men voor de voogden laat gelden wat ook voor de ouders geldt, dan doet men zulks, omdat overal elders in de Verordening van »ouders en voogden" gesproken is. en men de kennelijke bedoeling heeft gehad hier van dezelfde categorie van rechthebbenden te spreken, daar de voogden in de positie van de ouders treden; zij dragen ook zorg voor de opvoeding van de onder hunne hoede staande kinderen. Ingezetenen der gemeente staan daarentegen volstrekt niet gelijk met personen, die buiten de gemeente wonen, wier kinderen als bij gratie op de scholen in de stad worden toegelaten, daarom gaat de vergelijking van Burg. en Weth. niet op. De Voorzitter. Wat de Schoolcommissie gedacht heeft toen zij het voorstel indiende, is mij onbekend, maar ik weet wel t geen reeds in de vorige vergadering heb medegedeeld wat het gevoelen was van Burg. en Weth. Wij hebben 'tniet onbesproken gelaten oi wij in het art. alleen het woord «ouders" zouden zetten, of dat wij er «of die hen vervangen" bjj zouden voegen. Wij meenden toen dat 't niet aanging om voorrechten gegeven aan ouders, die zich metterwoon in de gemeente komen vestigen of ze verlaten, ook te doen genieten door personen, die niet in de gemeente wonen, maar hunne kinderen hier in de stad bij anderen, zooals men dat noemt, in den kost doen, om hen hier onze scholen te laten bezoeken. Dat is de reden geweest waarom wij de redactie van dit artikel heten, zooals zij door de Schoolcommissie was voorgesteld, en daarom blijven wij ook nu nog bij ons voorstel volharden. De juistheid der rede neering van den heer Fockema Andreae kan ik niet toegeven, lenzij ik mij grootelijks vergis, hebben wij niet beweerd dat ook de ouders der omliggende gemeenten in het voorrecht zouden moeten deelen, wanneer wij het ook toekenden aan de voogden of in t algemeen aan hen die de ouders van in onze gemeente wonende kinderen vervangen, maar is ons argument gegrond op de toelichting, door de schoolcommissie aan haar voorstel gegeven. Zij beval het aan, als een middel tegen schoolverzuim; wanneer dus de bepaling daardoor wordt gerecht vaardigd, dan - en in dit verband spraken wij in ons rapport van de ouders die in de naburige gemeente wonen behoort de bepaling algemeen te gelden. De zaak op zichzelve is echter met van over wegend financieel belang; maar volgens mijne meening zou de Kaad eene groote fout begaan door eene verordening, zonder dat het bewijs geleverd is dat zij foutief is, niet na te leven. Wil men ze wijzigen en ik zou er geen bezwaar tegen hebben dan staat de weg daar toe aan alle leden van den Raad open. Maar zoolang de Verordening in dezen zin bestaat, dat zij klaarblijkelijk de bedoeling heeft, een bepaalde categorie van personen uit te sluiten, dan dient men haar te eerbiedigen, en ik zou 't een bedenkelijk verschijnsel achten zoo de Raad zelf het voorbeeld gaf zijn eigen voorschriften niet na te leven. Daarom blijf ik van oordeel, dat wij het verzoek van Bientjes moeten afwijzen. De heer Fockema Andreae. M. d. V.! Ik heb 't woord gevraagd om te verklaren, dat ik stemmen zal vóór de inwilliging van het verzoek, juist om de Verordening te helpen toepassen. U heeft ons medege deeld dat deze quaestie in den boezem van het college van Dag. Bestuur een onderwerp van beraadslaging heeft uitgemaakt, en door Burg. en Weth. het artikel aldus bedoeld is, dat een bepaalde categorie van personen van het bewuste voorrecht zoude uitgesloten worden. Ik neem aan, dat dit eene interpretatie voor U kan wezen, maar daarom behoeven de leden van den Raad ze zoo niet op te vatten. Een onuitgesproken interpretatie van het Dag. Bestuur behoeft toch niet door den Raad te worden aanvaard. Op die wijze zouden wij zekerheid verliezen, want Burg. en Weth. zouden lederen dag van een bepaling kunnen zeggen «onze oorspronkelijke bedoeling is zus of zoo geweest." Ik neem dan ook de vrijheid wel degelijk te ge- looven, dat hier door den Raad «ouders of voogden zijn bedoeld, en uit dien hoofde zal ik vóór de inwilliging van dit verzoek stemmen. De Voorzitter. Ik ben 't met uwe interpretatie niet eens. Wan neer in andere artikelen ook de voogden werden bedoeld dan is er dat opzettelijk bijgevoegd. En nu kan men voor zichzelven de over tuiging hebben, dat deze woorden bij vergissing uit art. 2 zijn weg gelaten, maar daartegenover kan ik de verzekering geven, dat Burg. en Weth. deze quaestie indertijd overwogen hebben, en toen besloten hebben met opset deze woorden uit het artikel weg te laten.^ Ik herhaal, dat wanneer deze bepaling een fout is, de cenige weg tot verbetering eene wijziging der Verordening is. Maar zoo lang de redactie onveranderd blijft, geloof ik, dat de Raad zich aan deze interpretatie moet houden, die bij de vaststelling van dit artikel bij het Dagelijksch Bestuur heeft voorgezeten. Wanneer de Raad besluit het verzoek van Bientjes toe te staan, dan handelt hij in strijd met zijn eigen Verordening. De Raad heeft 't echter in zijn macht om een einde te maken aan 't geen hij een fout vindt, maar ik zou het een gevaarlijk antecedent achten indien wij nu zonder redactie-wijziging het verzoek toch toestonden. De heer De Goeje. M. d. V.! Ik ben dat beginsel met U eens, maar ik blijf bij mijne overtuiging, dat de woorden «of voogden door een onwillekeurig verzuim uit dit artikel zijn weggelaten. Ware 't eene nieuwe bijvoeging geweest, de Commissie zou niet nagelaten hebben haar toe te lichten, zooals zij ook bij alle andere wijzigingen gedaan heeft. Ik mag dit gerust zeggen omdat ik 't zelf geschreven heb, en ik betreur 't, dat de redactie van dit artikel zoo onduidelijk is. Ik zou daarom willen voorstellen, daar ik meen, dat wij hier met een onwillekeurig verzuim te doen hebben, eerst door den Raad te doen uitspreken, welke beteekenis aan dit artikel te hechten valt, en tot zoolang het verzoek-Bientjes aan te houden. De Voorzitter. Dit zoude niet baten omdat de gewijzigde Veror dening geen terugwerkende kracht zoude hebben. Maar hetgeen de heer De Goeje aangevoerd heeft, brengt geen verandering in mijn opinie over de zaak zelve teweeg. In de Schoolcommissie is over de zaak niet gesproken, zegt die geachte spreker; heeft zij de woorden dus niet opzettelijk weggelaten evenmin is het nu nog uit te maken dat dit bij vergissing geschiedde. Maar in het college van Dag. Best. is er wel over gediscussieerd, en na gehouden beraadslaging heeft men besloten de woorden «of voogden" uit het artikel weg te laten. De Raad heeft vervolgens onze redactie bekrachtigd, en ik geloof nu dat wij verplicht zijn onze eigen Verordening te blijven handhaven. De discussie wordt alsnu gesloten. Het voorstel van Burg. en Weth., om afwijzend op het verzoek van den heer Bientjes te beschikken, wordt in stemming gebracht en aange nomen met 13 tegen 9 stemmen. Voor stemden de heerenHartevelt, DeFremery, Alma, Van Hoeken, Van Reenen, Bredius, Vos, Knappert, Le Poole, Nijkamp, Du Rieu, Zaaijer en de Voorzitter. Tegen stemden de heeren: Was, De Goeje, Fockema Andreae, Driessen, Van der Hoeven, Zaalberg, Verster, Land en Juta. X. Idem als voren van C. J. Endert. (Zie Ing. St. n". 279.) Zonder discussie of hoofdelijke stemming toestempiend beschikt. XI. Idem als voren G. H. Van Tongeren. (Zie Ing. St. n°. 279.) Zonder discussie of hoofdelijke stemming afwijzend beschikt. XII. Verzoek van J. Kuiper, firma J. Parraentier en Zn., om een stoep te leggen aan de Mare. (Zie Ing. St. n®. 280.) Zonder discussie of hoofdelijke stemming toegestaan. XIII. Voorstel betrekkelijk het doen maken van een hulpschool lokaal. (Zie Ing. St. n°. 282.) De Voorzitter. Er is een nadere missive ingekomen, die betrekking heeft op de laatste inschrijving van leerlingen, waaruit blijkt, dat het aantal leerlingen van de scholen 3e klasse niet onbelangrijk is toe genomen. Wij hebben haar in handen gesteld van de Plaatselijke Schoolcommissie met verzoek om advies. Daar de brief ons eerst twee dagen geleden bereikt heeft, en wij het advies van de Commissie dus nog niet hebben kunnen ontvangen, stel ik voor dit punt der agenda tot een volgende Vergadering aan te houden. Dienovereenkomstig wordt besloten. XIV. Voorstel tot herstelling van het Gobelin-behangsel ten Raadhuize. (Zie Ing. St. n». 287.) Zonder discussie of hoofdelijke stemming aangenomen. XV. Voorstel betrekkelijk de verlenging van de tarieven der Bank van Leening. (Zie Ing. St. n'. 288.) Zonder discussie of hoofdelijke stemming aangenomen. XVI. Rekening van Vrouwen Kraammoeders over 1885. (Zie Ing. St. n. 290.) Zonder discussie of hoofdelijke stemming goedgekeurd. XVII. Voorstel tot het verhuren van het Raamland onder Zoelerwoude. (Zie Ing. St. n®. 292.) De heer Van Hoeken. M. d. V.! Ik wenschte wel le vragen of

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1886 | | pagina 3