88
De lieer Was. Ik ben den heer De Fremery voor zijn antwoord
dankbaar. Maar de inlichtingen, die hij mij verstrekt heeft, zullen
mij noodzaken tegen dit voorstel te stemmen, 't Komt mij voor, dat
er volstrekt geen reden bestaat om den requestrant noodeloos op
kosten te jagen. Het is waar, dat men ook in den winter bouwen
kan, indien men maar cement gebruikt, maar de heer L)e Fremery
zal toch niet kunnen ontkennen, dat daarmede hoogere kosten ge
paard gaan. Men mag ook niet uit 't oog verliezendat zoo'n petro-
leurn-pakhuis een eigenaardigen bouw vercischt, die een bijzonder
solied werk noodig maakt. Het pakhuis bezit slechts buitenmuren;
van binnen is 't één open ruimte voor de berging der vaten bestemd
en de buitenmuren, die aan alle kanten aan den wind blootstaan,
krijgen geen steun van binnenmuren, en dienen dus zeer sterk en
hecht te worden opgetrokken.
Maar er bestaat voor mij nog een tweede reden, die 't wenschelijk
maakt den termijn van 1 Maart te verlengen. Men vreest, dat men
in den winter de materialen van het pakhuis op het Raamland af
komstig, niet naar de plaats zal kunnen vervoeren, die Creyghton
voor zijn nieuw pakhuis zal krijgenen dan zou hij natuurlijk groote
schade lijden. Wanneer er bij de Commissie voor de Gasfabriek geen
overwegend bezwaar tegen bestaat, dan ligt het, dunkt mij, op den
weg van den Raad om den termijn van 1 Maart nog een weinig te
verlengen, hetgeen zonder schade voor de gemeente kan geschieden.
l)e Voorzitter. Ik kan den heer Du Rieu antwoordendat hij ge
lijk heeft, en dat zich rond het petroleum-pakhuis een droge sloot
moet bevinden: maar ik behoef hem niet te herinneren, dat het in
ons waterachtig vaderland niet gemakkelijk is om een droge sloot
altijd werkelijk droog te houden. Herhaaldelijk is onze aandacht op
dit feit gevestigd, en de eigenaars van het pakhuis zijn meer dan
eens aan hun plicht herinnerd. Zooveel mogelijk is daaraan door hen
voldaan en het geheele bezwaar zal voor goed opgeheven zijnals
het pakhuis verplaatst is.
Ten opzichte van het bezwaar van den heer Was moet ik opmerken,
dat 'thier niet geldt het toestaan, maar het verlengen van een termijn.
Wij hebben eenmaal aan den heer Creyghton een termijn voor de
ontruiming gesteld. Ook hel nieuwe pakhuis zal tot de inrichtingen
behoorenwelke gevaarschade of hinder kunnen veroorzakenvoor
de oprichting had hij dus de vergunning van het gemeentebestuur
van Leiderdorp noodig; dit heeft hem die vergunning echter onder
zeer bezwarende voorwaarden gegeven. Zij nudie een vergunning
vragen om een inrichtingwelke schadegevaar of hinder kan ver
oorzaken, te mogen stichten, en wien daarbij te bezwarende voor
waarden opgelegd worden, hebben het recht bij den Koning in hooger
beroep te komen. Hiervoor bestaat natuurlijk een bij de wet vast
gestelde termijn. De heer Creyghton heeft echter dien termijn laten
verloopenen heeft zich niet tot de bevoegde macht gewend met
verzoek van ontheffing der bezwarende voorwaarden. Hij schijnt
't gemakkelijker gevonden te hebben de vergunning niet te aanvaar
den en den Raad om verlenging van den termijn voor de ontruiming
te vragen. Ik geloof dus nietdat hij blijken van groote activiteit
gegeven heeft. Ik geloof, dat wij onze macht te veel uit handen
zouden geven, als wij hem, nu hij niet diligent is geweest, den
eenmaal vastgestelden termijn te veel verlengen. Wij kunnen echter
later natuurlijk op ons besluit terugkomen, wanneer het blijken mocht
dat hij buiten zijne schuld onmogelijk op den gestelden datum is
kunnen klaar komen, ofschoon hij alles in 't werk had gesteld wat
in zijn vermogen was; dan zou de billijkheid kunnen medebrengen,
om hem alsnog een nader uitstel toe te staan.
De reden waarom door ons de verplaatsing van het pakhuis is be
volenis niet omdat wij den grond voor de gasfabriek behoeven,
maar omdat het pakhuis gevaar voor de gasfabriek oplevert; hoe
langer het op de tegenwoordige plaats blijft staandes te langer zal
dat gevaar ook blijven voortduren.
De heer Was. Ik vraag 't woord
De Voorzitter. De heer Was vraagt voor den derden keer het
woord. Indien niemand er zich tegen verklaart, stel ik voor het
hem te verleenen.
Dienovereenkomstig wordt besloten.
De heer Was. Ik vraag voor de derde maal het woord, omdat ik
den eersten en tweeden keer verzuimd heb een amendement in te
dienen, nl. om den termijn van 1 Maart 1887 te veranderen in 1
Mei 1887. Tevens wensch ik van deze gelegenheid gebruik te maken
om 'tgeen door U, M. d. V.! tegen mjjn bezwaar is aangevoerd met
een kort woord te bespreken. Ik heb ook wel vermoed, dat de Raad
niet zoo onmenschelijk wezen zou om aan den heer Creyghton geen
verlenging van termijn toe te staan, wanneer 't blijken mocht, dat hij
onmogelijk op tijd klaar kon komen. De voordracht van Burg. en
Weth. heeft mij echter daaromtrent eenigszins te leur gesteld, want
de laatste alinea van hun rapport luidt»en hun te kennen te geven
dat in het vervolg geen verder uitstel kan worden verleend."
Hieruit blijkt dus, dat Burg. en Weth. vroeger niet van de wel
willende meening waren die nu door (J, M. d. V. is ontwikkeld, en
daarom heb ik gemeend dit voorstel te moeten indienen.
Het amendement van den heer Was wordt genoegzaam ondersteund
en kan dus een onderwerp van beraadslaging uitmaken.
De Voorzitter. De eenige gezonde uitlegging aan de door den
heer Was aangehaalde woorden te geven is deze: dat wij geen ver
lenging van den termijn meer zullen toestaanwanneer de schuld aan
den adressant zeiven ligt. De adressant heeft zich in deze zaak niet
zeer actief getoond; hij heeft van het gemeentebestuur van Leiderdorp
de vereischte vergunning onder voorwaarden gekregendie hij te be
zwarend vond. In plaats van zich toen tot de eenige macht te
wenden die bevoegd was deze bezwaren uit den weg te ruimen, heeft
heeft hij den wettelijken termijn laten verloopen en een nieuw ver
zoek om uitstel bij ons ingediend. Zijne handelwijze geeft dus geene
aanleiding om hem met bijzondere tegemoetkoming te behandelen. Ik
stel daarom voor ons aan het besluit van Burg. en Weth. te houden,
opdat hij dan zien kan, dat als de schuld aan hem ligt, hem geen
nieuw uitstel verleend zal worden.
De heer Was. Wanneer de Raad bekend wordt met de voorwaarden
door het gemeentebestuur van Leiderdorp aan de vergunning van den
requestrant verbonden, dan zal 't, geloof ik. blijken, dat den heer
Creyghton in 't minst geen inactiviteit te verwijten valt.
Men weet, dat volgens de bestaande voorschriften rond het pakhuis
een droge sloot of veiligheidssloot gemaakt moet worden, opdat,
wanneer er een vat mocht barsten of springen, de petroleum in die
sloot kan loopen. Nu heeft het gemeentebestuur van Leiderdorp aan
de vergunning de voorwaarde verbonden, dat de requestrant van het
gemeentebestuur van Leiden de vergunning moet krijgen om die sloot
door een duiker met den Singel te verbinden. Men vreesde nl.dat
de petroleum in den polder zou overloopen, en daarom was het ge
meentebestuur van Leiderdorp zoo welwillend die overtollige petroleum
aan ons adres te endosseeren. Toen de adressant zich met dat ver
zoek tot onzen Raad wilde richten, heeft zijn architect hem dat ont
raden, omdat hij terecht vermoedde, dat zijn verzoek toch niet inge
willigd zou worden en het ook minder fair scheen aan Leiden iets
te vragendat door die gemeente niet mocht worden toegestaan. En
toen dit zoo beslist was was de termijn om in hooger beroep te
komen verstreken. Hier valt dus niet aan inactiviteit te denkenen
ik meen daarom dat de billijkheid meebrengt hem nu een uitstel tot
I Mei 1887 te geven.
De Voorzitter. Ik weet ook zeer wel, dat die voorwaarde onuit
voerbaar was; mijn bezwaar is echter dat hij daartegen geen appèl
heeft aangetcekend. Hij heeft niets gedaan dan alleen den bij de wet
voor het beroep vastgestelden termijn kalm laten verloopen. Hij heeft
zelfs niet de moeite genomen om bij het Dagelijksch Bestuur te
informeeren of er eenige kans op inwilliging van die voorwaarde
bestond. Als hij hij ons was gekomenhadden wij hem wel geen
gunstig antwoord kunnen geven, maar hij had tenminste een bewijs
van activiteit geleverd. En ik meen dat wij nu weer dcnzelfden weg
opgaan. Hij heeft nl. nu naar een nieuw stuk grond omgezienen
ik heb vernomen, dat aan de vergunning om daarop het pakhuis te
bouwen weèr dezelfde bezwarende voorwaarde verbonden is, waarop
door den heer Was gewezen is. Ook nu nog heeft hij geene poging
gedaan om onze zienswijze daaromtrent te weten te komen. Dat de
Raad zijne toestemming nimmer zal geven, staat bij mij vast; even
zeer dat het Dagelijksch Bestuur van Leiderdorp het recht niet heeft
die voorwaarde te stellen. De Koning blijft dus de eenige autoriteit,
die hem van die voorwaarde kan ontslaan. Als hij zich dadelijk tot
die macht gewend, en daardoor een bewijs van activiteit gegeven
had, dan zóu ik op 't oogenblik misschien voor een inwilliging gestemd
zijn. Nu heb ik er echter bezwaar tegen, en blijf dus het voorstel
van Burg. en Weth. handhaven.
De discussiën worden gesloten en het amendement van den heer
Was om den termijn van 1 Maart 1887 in 1 Mei 1887 te veran
deren in stemming gebracht.
Het amendement wordt verworpen met 16 tegen 6 stemmen.
Voor stemden de heeren: Verster, Van Hoeken, De Goeje, Driessen,
Was en Bredius.
Tegen stemden de heeren: Alma, Land, Fockema Andreae, Le Poole,
Van Reenen, Knappert, Nijkarap, Zaalberg, Vos, De Fremery, Hartevelt,
Van der Hoeven, Juta, Du Rieu, Zaaijer en de Voorzitter.
Het voorstel van Burg. en Weth. om den termjjn op 1 Maart
1887 te bepalen wordt alsnu zonder hoofdelijke stemming aan
genomen.
VI. Verzoek van de firma De Vries en Stevens, om eene buizenleiding
te leggen naar de Oostdwarsgracht.
(Zie Ing. St. n". 277.)
De Voorzitter. De bedoeling van het verzoek is alleen om water
te trekken uit de gracht, maar ik zou er de bepaling bij wenschen
op te nemen, dat het verboden is water af te voeren naar de gracht.
Dat water wordt gebruikt voor het blusschen van kalknaar mij
door een deskundige is medegedeeld, versteent het bezinksel van het
water dat tot blussching van kalk heeft gediend en in langer of
korter tijd zou dat verondieping veroorzaken.
Ik stel dus voor er dat verbod bij op te nemen.
De heer Bredius. Waar moet dat water dan blijven, en welke con
trole bezitten wij op de naleving van die bepaling?
De Voorzitter. Dat moeten de requestranten zeiven weten. Als zij
het naar een terrein van de gemeente willen afvoeren, dan hebben
zij de toestemming van den Raad noodig. Wanneer zij het toch in
de gracht loosden dan zouden wij 't aan de kleur van het water en
door baggeren kunnen zien. Dat is een voldoende contróle.
De heer Du Rieu. M. d. V.! Is 't U bekend waar tot nog toe het
water werd geloosd?
De Voorzitter. Mij niet. Ik zelf zou aan dit bezwaar niet gedacht
hebben, maar een deskundige heeft er mij altent op gemaakt, en ik
heb daarom het voorstel tot aanvulling der voorwaarden gedaan.
De heer Juta. M. d. V.! Bedrieg ik mij niet dan is er van dezelfde
firma nog een aanvraag om afstand van grond ingekomen. Bestaat
er misschien eenig verband tusschen deze beide aanvragen
De Voorzitter. Voor zoover mij bekend is, niet!
Alsnu wordt het voorstel tot inwilliging van het verzoek, met de
nieuwe toevoeging, zonder hoofdelijke stemming aangenomen.