108 N°. 123. Bijlagen3 en 2 teekeningen. Leiden, 23 September 1886. Met belangstelling namen wij kennis van de rapporten, teekeningen en stukken, begeleid door Uwe missive van 16 September jl. 719, en betrekking hebbende op plannen ter voorziening in liet gebrek aan plaatsruimte op de scholen van de 3e klasse, op welk gebrek door ons, in het jaarverslag van 1885 en in onze Missive van 12 Juni 11. N'. 119, werd gewezen. Het komt der Schoolcommissie voor, dat het voorstel van den Ge meente-Architect om een verplaatsbaar schoollokaal te maken, alle aanbeveling verdient, omdat het in de behoefte voorziet evengoed als ecne verbouwing der school N°. 1 (Van der Harst); de kosten zijn meer dan de helft minder dan die der verbouwing en zullen, geheel naar de bedoeling der Schoolcommissie, door de besparing aan renten van stichtingskapitaal en aan jaarwedden reeds in één jaar ongeveer gedekt zijn; bovendien zal dit hulpgebouw zijne waarde behouden indien later toch de stichting eener vierde school noodig zal zijn, wat van de verbouwing slechts voor een klein gedeelte geldt. De bruikbaarheid der verplaatsbare school wordt niet weinig verhoogd door de mogelijkheid om daarvan ook slechts een gedeelte op te slaan, zoodat zij ook op een beperkt terrein dienst zal kunnen doen. Onder terugzending van de stukken deelen wij U derhalve mede, dat de Plaatselijke Schoolcommissie het voorstel van den Gemeente- Architect, tot het bouwen van eene verplaatsbare liulpscliool, gaarne aanbeveelt en ondersteunt. De Plaatselijke Schoolcommissie, D. Bierens de Haan, Voorzitter. J. A. Van Hamel, Secretaris. Aan Heeren Burg. en Weth. der Gemeente Leiden. N°. 1211 Onderwerp Schoolbouw. 's Gravenhage, 30 September 1886. Ik heb de eer U hierbij de stukken terug te zenden, mij toege zonden bij Uwe missive van 24 September 11. N°. 726, en daarbij te berichten dat ik geen bezwaar heb tegen het plan der aanbouwing van 2 lokalen bij de school, (hoofd de heer Van der Harst.) Het bouwen eener hulpschool om in den tijdelijken nood te voor zien, komt mij echter bedenkelijk voor. Wel beroept zich de Ge meente-Architect op de gemeente Amsterdam, waar zulke hulpscholen in gebruik zijn, maar de toestand aldaar is te exceptioneel om met Leiden vergeleken te kunnen worden. Te 's Gravenhage bestaat echter ook een hulpschool. Deze doet alleen dienst bij verbouwing van bestaande scholen. Gedurende zulk een verbouwing wordt de geheele school daarin geherbergd. Deze herberging duurt gewoonlijk eenige maanden, hoogstens een geheel jaar. Het is een tijdelijke schikking, die juist omdat zij tijdelijk is, veroorloofd is. Daar is echter voor het tijdelijke een grens gesteld. De hulpschool wordt betrokken niet voordat met het werk der ver bouwing een begin wordt gemaakt, en verlaten terstond als de ver bouwing voltooid is. Nu blijkt uit nevensgaande stukken dat nog niet vast staat dat te Leiden, nog veel minder wanneer aldaar een 4e school voor minver mogenden gebouwd zal worden. Van de noodzakelijkheid van een hulpschool om tijdelijk dienst te doen kan dus geen sprake zijn. De hulpschool zou te Leiden denzelfden dienst moeten doen, als het soephuis thans daar verleent. Het komt mij alzoo voor dat het voorstel van den Gemeente-Architect niet veel verandering of verbe tering in den bestaanden toestand beoogt, en bovendien dat het zonder noodzaak afwijkt van de algemeene regelen omtrent den bouw en de inrichting van schoollokalen, vastgesteld bij Kon. Besluit van 4 Mei 1883 (Stbl. N°. 41) en gewijzigd bij besluit van 30 Augustus 1884 (Stbl. N°. 197.) Aan Heeren Burg. en Weth. De Schoolopziener in het district van Leiden. 's Gravenhage, W. Van Marken. N°. 772. Schoolbouw. Leiden, 11 October 1886. Blijkens Uwe missive van 30 September jl. N°. 1211, zouden bij U secne bezwaren bestaan legen het plan tot aanbouwing van twee lokalen aan de school 3e kl. N*. 1, hoofd de heer Van der Harst, maar komt het bouwen van een hulplokaal U bedenkelijk voor. Met de Plaatselijke Schoolcommissie aijn wij evenwel van oordeel dat laatstbedoeld middel om tijdelijk in het gebrek aan plaatsruimte te voorzien is te verkiezen boven het eerstgenoemde. Vooreerst is aan de uitbreiding van het schoolgebouw van den heer Van der Harst eene uitgave van f 16000 verhonden en zal daardoor later de noodzakelijkheid tot oprichting van eene vierde school 3e klasse niet worden voorkomen. Vervolgens is bij de Gedep. Staten aanhangig een plan tot uit breiding van de grenzen der gemeente. Mocht zoodanige uitbreiding tot stand komen dan bestaat er gegrond vooruitzicht dat alsdan de <*ehecle verbouwing van bedoeld schoollokaal zoude blijken overbodig te zijn geweest met het oog op eene andere alsdan noodzakelijke in deeling der schoolwijken en de overneming van schoollokalen geplaatst iu die gedeelten van de omliggende gemeenten welke aan deze ge meente zullen worden toegevoegd. Het ontworpen hulplokaal voldoet in hoofdzaak aan de eischen ge steld bij de betrekkelijke Kon. Besluiten en wijkt daarvan alleen in zooverre af dat bedoelde bepalingen alleen betrekking hebben op vaste steenen gebouwen, terwijl het hier geldt een houten hulpgebouw. Ten aanzien van het zoogenaamd Soephuis, thans gebruikt voor een deel der leerlingen van de school 3e kl. N°. 3, Hoofd de heer Wuyster, zouden met betrekking tot de voor den bouw en de inrichting gegeven voorschriften ongetwijfeld gewichtiger bedenkingen zijn in het midden te brengen. Overigens zoude door het aanbrengen van wijzigingen in het plan aan deze bezwaren kunnen worden tegemoet gekomen. Wij zijn overtuigd dal het hulplokaal voortdurend van groot nut zal zijn, niet alleen tijdens verbouwingen van andere schoollokalen, maar ook bij overbevolking van de eene of andere school, waarbij niet uit het oog moet worden verloren dat een verplaatsbaar hulplokaal in dit opzicht verre te verkiezen is boven een vast gebouw, zooals het zoogenaamd Soephuis, daar eerstbedoelde hulpschool kan geplaatst worden zooveel mogelijk in de buurt van de school waarin overbe volking voorkomt, terwijl de plaatsing van leerlingen in een lokaal gelegen op een te grooten afstand van de school uit den aard dor zaak grootc bezwaren voor een geregelden gang van het onderwijs, oplevert. Wat nu betreft de vergelijking met Amsterdam en s Gravenhage, alwaar mede dusdanige hulplokalen bestaanveroorloven wij ons de opmerking dat de behoefte aan een tijdelijk en verplaatsbaar hulp lokaal in eene gemeente als Leiden o. i. grooter is dan in de talrijk bevolkte bovengenoemde gemeenten. Daar toch zal met het oog op het groot aantal scholen de overbevolking al spoedig van dien aard worden dat de oprichting van een nieuwe school bepaald noodig wordt, terwijl zulks in Leiden slechts na geruim tijdsverloop zal plaats vinden en hier op de eene of andere school gedurende betrek kelijk langen tijd overbevolking kan voorkomen, alvorens het getal niet geplaatst kunnende worden kinderen zoo groot is dat daarvan de oprichting van een nieuw schoollokaal het gevolg zoude moeten wezen. Eindelijk is het maken van een hulplokaal, waaraan slechts eene uitgaven van f 7500 is verbonden, ongetwijfeld in het financiëel be lang, zoowel van het Rijk als van de gemeente, daar de kosten van de uitbreiding van het schoollokaal aan het Plantsoen geraamd zijn op ongeveer f 16000. Onder wederaanhieding van de betrekkelijke stukken nemen wij uit dien hoofde de vrijheid U beleefdelijk te verzoeken de zaak in nadere overweging te willen nemen, terwijl wij gaarne bereid zijn om, des verlangd, het plan mondeling nader te doen toelichten. Den heer Schoolopziener in het Burg. en Weth. van Leiden. District 's Gravenhage. N°. 1258/210.. Onderwerp Schoolbouw. 's Gravenhage, 16 October 1886. Naar aanleiding van Uwe geeerde missive van 11 October 11. N°. 772, waarbij U mij verzoekt de zaak van den bouw van een hulpschool in nadere overweging te willlen nemen, moet ik U melden dat ik aan dat verzoek voldaan heb, maar tot geen ander inzicht gekomen ben. De bedenking in mijn schrijven van 30 Sept. 11. N". 12H meegedeeld, blijft onveranderd voor mij bestaan. Ik kan daarom het plan van het bouwen van een hulpschool niet goedkeuren. De als bijlagen mij gezonden stukken gaan hierbij terug. Aan Heeren Burg. en Weth. De Schoolopziener in het district van Leiden. 's Gravenhage. W. Van Marken. N°. aS3. Leiden, 4 November 1886. In de Raadszitting van 14 October jl. werd aangehouden het ver zoek van J. A. Bientjes om terugbetaling van schoolgeld lager onder wijs, voor een pupil, ten einde een nader onderzoek zou kunnen worden ingesteld aangaande de bedoeling van de betrekkelijke be paling der Verordening op de heffing van schoolgeld. Zooals bekend is, was de bepaling dat teruggave van voor een kwartaal verschuldigd schoolgeld kan worden verleend bij vestiging in of vertrek uit de gemeente in den loop van het kwartaal, vroeger niet in de Verordening op de schoolgeldheffing opgenomen, maar is zulks eerst geschied bij de algemeene herziening der Onderwijsver ordeningen in het jaar 1880. Door de Plaatselijke Schoolcommissie zijn destijds, ter voldoening aan een door ons college gedaan verzoek, concept-verordeningen met toelichting ingediend, welke verordeningen in de Raadszitting van 11 November 1880 na eenige wijzigingen zijn vastgesteld. In de toelichting op de door de Schoolcommissie voorgestelde nieuwe bepaling, waarvan thans sprake is, kwam het volgende voor: »De opneming der bepaling ten gunste van ouders, die zich tus- schentijds in de gemeente vestigen of die verlaten, is wenschelijk daar het gebleken is, dat in beide gevallen soms kinderen van de school gehouden worden, om de betaling van een vol kwartaal voor gedeel telijk genot te ontgaan. Deze bepaling heeft dus de strekking het schoolbezoek te bevorderen ln de overige betrekkelijke stukken is van deze bepaling verder geen melding gemaakt en de alinea is, zooals ze door de Schoolcom missie was geredigeerd, in de zitting van 11 November 1880 zonder discussie onveranderd aangenomen. De vraag is alsnu of op grond van de boven medegedeelde toe lichting het woord «ouders'' niet in een beperkten zin moet worden opgevat, maar daaronder ook moeten worden verstaan voogden en in het algemeen de personen die de ouders vervangen. Neemt men in aanmerking dat blijkens de toelichting de School commissie bij het voorstellen van de nieuwe bepaling de bevordering van het schoolbezoek op het oog had, dan is er iets aan te voeren voor de bewering dat nu ook de bepaling in den meest ruimen zin moet worden opgevat, op grond dat het schoolbezoek evenzeer wordt benadeeld wanneer, ter besparing van eenige guldens schoolgeld,

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1886 | | pagina 4