73 De Voorzitter. Het geldt liier slechts eene qiiacslie van de over name zelve; niet van deri vorm waarin zij zal geschieden; over de overname zelve hebben wij het niet noodig geoordeeld onzen rechts geleerden adviseur te raadplegen. De akte waarbij de eigendom aan ons wordt overgedragen wordt echter niet vastgesteld zonder eerst aan zijn oordeel te zijn onderworpen. De heer Van her Hoeven. Men is dus voor het opmaken van het contract niet aan de door mij voorgelezen formule gebonden? De Voorzitter. De bedoeling is alleen om ons te vrijwaren tegen processen van wellicht onbekende eigenarendie het adres niet mede hebben onderteekend. De beer Van der Hoeven. Voor een proces is men ook op deze wijze niet gevrijwaard. De Voorzitter. Wanneer de overname niet kan geschieden zonder gevaar voor de gemeente, dan zal zij natuurlijk niet geschieden en daarvan aan den Raad kennis worden gegevenonze rechtsgeleerde Adviseur zal wel zorgen dat hel contract zoo opgemaakt wordt dat wij geen gevaar loopen. De beraadslaging wordt gesloten, en het voorstel zonder hoofdelijke stemming aangenomen. X. Idem tot uitbreiding van het onderwijs in de Handwerken aan de Herhalingsschool. (Zie Ing. St. n". 240.) Wordt zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming aan genomen. XI. Verzoek van J. A. Bienljes, om terugbetaling van schoolgeld. (Zie lng. St. n*. 242.) De heer Verster lk kan met het voorstel van Burg. en Weth. niet medegaan, ik weet niet of sinds 1882, toen het besluit in wer king is getreden, een verzoek van gelijke strekking bij den Raad is ingekomen, maar dit weet ik zeker, dat ik nooit heb medegewerkt om een dergelijk verzoek als hier gedaan wordt te weigeren Burg. en Weth. wijzen er in hun rapport op dat de Verordening alleen spreekt van ouders en niet van voogden. Maar moet dan de heer bientjes ol zijn pupil het slachtoffer worden van eené kennelijke fout door den Raad begaan? burg. en Weth. zeggen dat zij zich wenschen te houden aan de letter van de Verordening. Ik zou echter wel durven vermoeden, dat zij van die letter wel eens zijn afgeweken. Het geval zal zich toch wel eens voorgedaan hebben, dat óf de vader óf de moeder alléén, en dus niet de ouders een soortgelijk verzoek hebben gedaan en dat daarop op voorstel van burg. en Weth. eene gunstige beschikking is gevolgd Waar nu eenmaal zoodanige afwij king heeft plaats gehad, daar geloof ik ook wel dat er termen bestaan om het verzoek van den heer Bienljes in te willigen. De Voorzitter. De heer Verster verwart twee zaken met elkander: hetgeen naar zijn gevoelen billijk is met hetgeen in de Verordening staat De Verordening moet strikt worden uitgevoerd en waar zij eene uitzondering maakt voor ouders, moet dit woord in den gewonen zin worden opgevat van vader en moeder. Het gebruik brengt niet mede dat daar, waar in 't algemeen van ouders wordt gesproken, daarbij de clausule wordt gevoegd: of een der ouders wanneer vader of moeder is overleden. Een soortgelijk verzoek als hier wordt ge daan is meer gedaan, maar steeds geweigerd. Wanneer de heer Verster dit onbillijk vindkan hij natuurlijk eene wijziging van de Verordening voorstellen. De heer Was. In dit opzicht ga ik met den heer Verster mede. De geheele Verordening spreekt van ouders of die hen vervangen van ouders of voogden En moge dit in art. 2 niet met dezelfde woorden zijn herhaald, dan is dat blijkbaar een lapsus calami. Er is hoege naamd geen grond voor te vinden waarom een voogd niet voor zijn pupil hetzelfde zou kunnen vragen als de ouders voor hun kind. Men moet de Verordening in een gezonden zin interpreteeren, en aannemen, dat de Raad ook de bedoeling heeft gehad om in art. 2 denzelfden regel toe te passen als in de geheele verordeningdat hierin dus ook de voogden begrepen zijn. Zooals de Verordening hier ligt is zij eigenlijk volkomen onwaar. Er staatechter kunnen de ouders zich bij gemotiveerd verzoekschrift tot den Gemeenteraad wenden tot gedeeltelijke kwijtschelding van schoolgeld. Nu maken burg. en Weth. daaruit op, dat voogden dit niet kunnen doen. Maar de heer bientjes bewijst, dat voogden het wel degelijk kunnen. Eigenlijk is dus de geheele Verordening, althans deze vijf regels, eene cacographie, zoodat het volstrekt niet onwaarschijnlijk is, dat in art. 2 de voogden vergeten zijn. Ik meen dat art. 2 moet worden beschouwd in verband met het andere gedeelte van de Verordening. Er bestaat dus bij mij geen het minste bezwaar om het verzoek van den heer Bientjes toe te staan. De heer Bool. Ik wensch de Verordening van 1882 niet in be scherming te nemen, daar ik het denkbeeld ben toegedaan dat ook de voogden hadden moeten vermeld zijn. Maar nu dit niet is geschied, meen ik dat men zich strikt aan de gestelde uil zonderingen moet houden, en dit verzoek moet afwijzen om dezelfde redenen die vroeger hebben gegolden, ook ten einde daardoor den schijn van onbillijkheid jegens vroegere adressanten weg te nemen. De heer Fockema Andreae. M. d. V. Ik schaar mij geheel aan de zijde van den heer Versier, omdat ik niet deel uwe opvatting van den regel, dat elke exceptie is strictissimae interpretationis. Die regel wil niet zeggen dat exeeptiën naar de letter moeten worden geinterpreteerd. Integendeel elk artikel, ook dan wanneer het uit zonderingen inhoudt, moet geinterpreteerd worden naar de bedoeling. Nu neem ik aan dal het de bedoeling in deze is geweest casu quo toe te staan niet slechts de verzoeken van ouders, maar ook die van den vader voogd, van de moeder voogdes en van andere voogden. Ik zal derhalve stemmen legen het voorstel van burg. en Weth. De Voorzitter. De hceren vergissen zich als zij meencn dat voogden bij vergissing uil het art. zijn weggelaten. De bedoeling is geweest, om pupillen buiten te sluiten, liet argument van deri heer Was ge tuigt juist tegen hem. Wanneer in het eene artikel wordt gesproken van ouders of die hen vervangen, en in het andere artikel niet, dan geloof ik dat als regel kan gelden dat zulk eene weglating opzettelijk is geschied. De heer Fockema Andreae. M. d. V.! Wanneer u de stellige ver zekering geeft, dat voogden opzettelijk uit het art. zijn weggelaten, dan zal ik stemmen voor het voorstel van burg. en Weth. Ik was in 1882 nog geen lid van den Raad en moet dit op gezag aannemen. De heer Was. M. d. V.! Ik wenschle u wel te vragen of het u bekend is dat over die bedoeling beraadslaagd is. Ik neem aan dal de voorstellers van de Verordening er die bedoeling aan gehecht hebben maar is daarover niet gediscussieerd dan kan men toch niet zeggen dat het ook de bedoeling van den Raad is geweest, die de Verorde ning vaststelde, lk heb tevergeefs naar discussie daarover gezocht. En ik kan niet gelooven, al neem ik gaarne op uw woord aan dat het uwe bedoeling is geweest, dal het ook de bedoeling van den Raad kan geweest zijn om voogden uit te sluiten. Wat U verder tegen mijn betoog hebt aangevoerd zou opgaan, wanneer wij altijd te doen hadden met onfeilbare Verordeningen, dan zou het niet denkbaar zijn dat men zonder opzet iets in een artikel wegliet en dus het gemis van het woord voogden in art. 2 zou dan werkelijk tegen mijne opvatting pleiten. Maar ik geloof wel dat het vast staat dat de redactie dikwerf veel te wenschen overlaat, hetgeen ook door den bool wordt erkend, lk acht mij daarom ge rechtigd hier veeleer aan eene omissie, dan aan eene opzettelijke tegen stelling te denken De Voorzitter. Het ware wellicht het beste om de verdere be handeling van dit verzoek nu uit te stellen, ten einde te kunnen onder zoeken of uit de vroeger gevoerde discussien ook iets aangaande de juiste bedoeling blijkt. Ik herinner mij zeer goed dat in het college van Dagelijksch bestuur de quaestie besproken is en dat wij het voor stel van de schoolcommissie onveranderd hebben gelaten, op grond dat ouders en kinderen bij elkander hooren en het komen in- of verlaten van de gemeente in de meeste gevallen niet alleen van den vrijen wil der ouders afhing; terwijl daarentegen de pupillen, waarhij wij voor namelijk dachten aan kinderen van elders gevestigde ouders, die bij particulieren hier in de stad in huis waren opgenomen, op wille keurig, door de ouders zeiven gekozen tijdstippen in de stad ko men of die verlaten: maar ik herinner mij op 't oogenblik niet of daarover ook nog in den Raad gesproken is of dat op eenigerlei andere wijze blijkt van het gevoelen van andere raadsleden. Wil men eene wijziging der Verordening voorstellen, 'tis mij wel; de zaak zelve is van weinig belang: maar ik blijf er bij zoolang zij onveranderd is moet zij worden toegepast en kan het verzoek van den heer Bientjes niet worden toegestaan. De heer Alma verlaat de vergadering. De heer Fockema Andreae. M. d. V.! Ik ben zeer voor uitstel. Ik weet nu niet hoe ik mijne stem moet uitbrengen, omdat er twijfel schijnt te bestaan over wat er in 1882 is voorgevallen. De heer Land. Ook ik zou een uitstel zeer wenschelijk achten. Ik zouna het geboorde nog niet weten hoe ik mijne stem heb uit te brengen. De heer Verster. Maar dan zal toch uit de discussie moeten blijkendal de woorden «of voogden" opzettelijk zijn weggelaten. De Voorzitter. Wanneer een voorstel behoorlijk toegelicht, wordt aangenomen zonder dat iemand zich tegen de toelichting verklaart, dan moet als regel gelden dat het voorstel is aangenomen in den geest van den voorsteller. Het voorstel tot uitstel der verdere behandeling wordt zonder hoof delijke stemming aangenomen. XII. Idem van D. Smit, om een buis te leggen naar de Oostdwars- gracht. (Zie Ing. St. n°. 244.) XIII Idem van Regenten van het Gereformeerd Minne- of Arme Oude Mannen- en Vrouwenhuis, om een stoep te leggen aan de Lan- gestraat. (Zie Ing. St. n°. 248.) De heer Juta. lk wensch mij bij dit verzoek buiten stemming te houden. XIV. Idem als voren van J. Kret, aan de Oude Heerengracht. (Zie Ing. St. n*. 248.) XV. Idem van de leden der Vereeniging tot beoefening van het Lawn Tennisspel, om het Gymnastieklokaal te mogen gebruiken. (Zie Ing. St. n°. 250.) Al deze verzoeken worden achtereenvolgens zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming toegestaan. Daar niemand meer het woord verlangt, wordt de vergadering gesloten. Te Leiden ter Boekdrukkerij van GEBROEDERS MURE. ff

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1886 | | pagina 7