72 Verordening liij het lager onderwijs niet mag plaats hebben. De be zwaren die u daaruit ducht, zijn mij niet duidelijk. De Voorzitter. Met andere woorden hebt gij hetzelfde gezegd als ik. Lie bedoeling van de verordening is. om in zekere gevallen resti tutie of vermindering van schoolgeld toe te staan. Zij geeft positief de gevallen aan waarin dit kan geschieden; het amendement Was n,0t" -H--V za'. dan le"iens "loeten beslissen of zich een geval va". eeelamatie voordoet, en die beslissing zal zeker niet altijd gelijk zijn, als men de ongelijke samenstelling der vergadering in aan merking neemt. Dat is ons groote bezwaar tegen het amendement; wij vrcezen groote ongelijkheid in de toepassing van eene in dien zin geamendeerde Verordening. Wij hebben niet beweerd dat de Verordening zooals wij haar voordroegen, nooit aanleiding tot hardheid zou geven, maar er is dunkt mij wel geene wet denkbaar waarbij dit niet in enkele gevallen voorkomt. Dal is nooit te vermijden. Maar de verordening werkt dan ten minste voor allen gelijk, en de toepassing zal niet afhangen van de toevallige samenstelling van den naad op een gegeven oogenblik. De heer De Goeje. Ik heb misschien het recht om ook eene vraag te doenomdat ik in de vorige vergadering niet tegenwoordig was. Eerst wist ik niet hoe ten aanzien van het amendement Was te ban- delenmaar hij liet nalezen der Verordening op liet lager onderwijs vind ik het amendement geheel in overeenstemming met art. 2 dier verordening. Daarin toch staat dat ouders die tusschcntijds de stad verlaten ol zich in de gemeente vestigen, zich bij gemotiveerd ver zoekschrift aan den Gemeenteraad kunnen wenden om gedeeltelijke teruggave of kwijtschelding van schoolgeld. Derhalve wordt ook daarin de Gemeenteraad geroepen om te beslissen. Dat is juist wat het amen dement Was voorstelt. De Voorzitter. De heer De Goeje vergist zich. In het artikel der verordening is alleen sprake van het tusschentijds in de stad komen ol liet tusschentijds verlaten der gemeente Het amendement Was heelt ook op het oog de leerlingen die door ziekte of alle andere denk bare redenen, verhinderd worden de lessen gedurende een gedeelte van den cursus bij te wonen. De heer Was. M. d. V.! Het schijnt niet overbodig, dat ik mijn amendement nog eens toelicht. Ik meende dat bespreking van mijn amendement buiten de orde was, doch nu dit blijkbaar niet het ge val schijnt te zijn, doet het mij genoegen, dat ik dit kan doen, omdat ik daardoor de gelegenheid heb op te komen tegen een argu ment in de vorige vergadering door U, M. d. V., tot bestrijding van mijn amendement aangevoerd, het argument namelijk, dat de thans voorgestelde regeling in overeenstemming zou zijn met die bij het lager onderwijs zoodat bij aanneming van mijn amendement dezelfde zaak verschillend zou geregeld zijn. Dit argument nu is mijbij inzage van de verordening voor het u gebleken minder juist te zijn. Vooreerst komt de regeling bij bel lager onderwijs veel meer overeen met mijn amendement, dan met liet voorstel van Burg. en Weth. Doch bovendien hebt U uit het oog verlorendat bij het lager onderwijs het schoolgeld slechts over drie maanden verschuldigd is, terwijl volgens de Verordening op het liooger en middelbaar onderwijs het schoolgeld over een vol jaar moet betaald worden. En juist dat groote tijdvak hij het hooger en middelbaar onderwijs geeft in vele gevallen aanleiding tot groote on billijkheden welke ik door mijn amendement tracht te voorkomen. Daarom kan de Verordening op het lager onderwijs nooit als wapen tegen mijn amendement gebruikt worden. Wat is nu de strekking van mijn voorstel? Ik heb gezegd en ik wil het nog eens herhalen dat ik het met het stelsel van Burg. en Weth. eens ben, dat men voor het hooger- en middelbaar onder wijs het schoolgeld over een vol jaar verschuldigd is, onverschillig of men er langer of korter gebruik van heeft gemaakt, omdat onze scholen daarop zijn ingericht. Wanneer dus gedurende den loop van het jaar willekeurig midden in den cursus kinderen de school verlaten of er op komen, dan wil ik hebben, dat het schoolgeld voor het volle bedrag over het geheele jaar geeischt wordt. Maar in de gevallen dat het verlaten der school onwillekeurig plaats heeft, wil ik het school geld slechts over de loopende drie maanden laten betalen. Dat is de strekking van mijn amendement Nu kan men in de Verordening niet alle speciale gevallen, waarin de billijkheid eischt eene exceptie toe te laten opnemen. Dit moet in elk bijzonder geval beslist worden en ik -geloof, dat de Raad het cenig bevoegde college is om in die exceptioneele gevallen een beslissing te nemen. De heer Bool. Ik kan onmogelijk met het amendement inedegaan. Het heeft de strekking om bij den Raad de uitvoering te brengen van eene Verordening, en dat op zich zelve is al niet goed. Daarvoor heeft de Raad nu eenmaal een bepaald College. Maar in de tweede plaats is het ook vreemd dat men die uitvoering op gronden van billijkheid bij den Raad wil brengen, terwijl het te wachten is dat die uitvoering dan zeer ongelijk en zooals daarom te vreezen is ook zeer onbillijk zal plaats hebben. Het voorstel van Burg. en Weth formuleert drie exceptionneele ge vallen, waarin vermindering van schoolgeld zal worden toegestaan. Is dit naar het oordeel van den heer Was niet voldoende, laat hij dan een voorstel doen om er nog een of meer exceptien bij te voegen. Maar te besluiten dat over elk exceplionneel geval door den Raad zal beslist worden, is de zaak op losse schroeven stellen. De Raad zal heden zoo, morgen weder anders beslissen en ongelijkheid in de toepassing van de Verordening zal daarvan het gevolg zijn. De heer Was. De heer Bool meent, dat ik de uitvoering van de Verordening bij den Raad wil brengen. Maar dat is niet zoo. Dat zou waar zijn, wanneer ik elke beslissing omtrent den regel bij den Raad zou willen brengenik wil dit eebter alleen met de uitzondering op den regel doen. De regel is bij de Verordening vastgesteld. De heer Bool verliest het groote onderscheid uit het oog tusschen regel en exceptie. De uitvoering van den regel behoort bij Rurg. en Weth alleen over de exceptiën zal de Raad een oordeel vellen: die daarvoor ook het bevoegde College is. De heer Bool. Dij de Verordening, zooals die thans bij bet lager onderwijs bestaat, zijn de exceptionneele gevallen genoemd en daarom goed geregeld. Dit zal niet met deze Verordening het geval zijn wanneer liet amendement mocht worden aangenomen. Dat amendement toch stelt geen regels voor de uitzonderingen en men zal dus met allerlei exceptiën bij den Raad komen en dezen daardoor feitelijk de uitvoering opdragen. Het amendement Was in stemming gebracht wordt aangenomen met 12 tegen 8 stemmen. Voor stemden de lieeren: Kaiser, Vos, De Goeie, Was, Zaalberg, INijkainp, \erster, Van der .Hoeven, Fockenia Andreae, Land Alma en Jula. Tegen stemden de heeren: Üriessen, Le Poole, Van Reenen, Zaaijer. Du Rieu, Bool, De Fremery en de Voorzitter. De gewijzigde Concept-Verordening regelende de heffing van school geld voor de leerlingen van het Gijmnasiuin, de Hoogere Burgerschool voor Jongens en de Hoogere Burgerschool voor Meisjes, en de Concept- Verordening regelende de invordening dier gelden worden alsnu aehter- goedïenuSrdZOnder beraadslaSinS en zonder hoofdelijke stemming De heer Nijkamp verlaat de Vergadering. IX. Voorstel betrekkelijk de overneming door de gemeente van de Haverzaklaan. (Zie Ing. St. n». 236 en 251.) De heer Juta. Het is zeker de bedoeling om dit kleine bedrag uit de gewone inkomsten te bestrijden? De Voorzitter. Het is hier volmaakt hetzelfde geval als met de Van Banchemstralen en ik zie dus niet in waarom met de Haverzak laan, wat de uitgaven betreft op eene andere wijze zou gehandeld worden De heer Juta. De Raad heeft ten aanzien van de Van Banehemslraten wel in gelijken zin als hier voorgesteld wordt besloten, maar ik kan mij maar steeds niet met die soort van comptabiliteit vereenigen. En ik geloof dat er meer leden zijn die denken zooals ik, hetgeen ik gaarne door eene stemming zoude zien uitgemaakt. Dit zou mogelijk zijn, wanneer in het voorstel van Burg. en Weth. ware bijgevoegd: de uitgaven te vinden door buitengewone inkomsten. De Voorzitter. De wijze waarop de uitgaven zullen worden gedekt zal later aan de orde gesteld worden. Dat de heer Juta zich met eene dergelijke bestrijding van uitgaven niet kan vereenigen, wistik; maar hij zal van ons wel niet anders verwachten dan dat wij getrouw zullen blijven aan ons beginsel, waarmede, blijkens herhaalde beslis- groole meerderheid van den Raad zich steeds vereenigde. Als het punt aan de orde komt zal ik gaarne vernemen waarom de kosten voor deze straat op eene andere wijze zouden moeten worden gevonden dan die van de vier Van Banchemstralen. Over de wijze van comptabiliteit zal ik op dit oogenblik niet verder uitweiden; maar bij gelegenheid hoop ik toch eens antwoord te ontvangen op een paar reeds herhaaldelijk door mij gedane vragen: nl. waar de grens ligt tusschen de uilgaven die wel of niet groot genoeg zijn om er voor te mogen leenen en waarom de kleinste sommen «teUe klein zijn om voor aankoop van kapitaal te worden aangewezen terwiji uitgaven van 100 of 1000 maal dat bedrag wel te klein zouden zijn om als kapitaal-uit gaven te worden beschouwd. Ik heb dit herhaaldelijk gevraagd, maar een antwoord heb ik nooit gekregen Naar welk beginsel wenscht de heer Juta die quaestie te régelen? Ik heb nooit iets anders ge hoord dan dat men vond dat de som te klein was om ze te leenen: maar dat is geen beginsel: dat is eene subjectieve opvatting. Ons beginsel is dat de aard van de uilgaaf de quaestie beheersebt: het spreekt van zelf dat wij daarbij niet vragen naar het hooger of lager cijfer, evenmin als wij dat doen waar het aankoop van kapitaal geldt. De heer Juta. Ik blijf van meening, dat het bedrag wel degelijk in aanmerking dient genomen te worden bij de beoordeeling van de vraag of eene uitgave buitengewoon is of niet. Een vaste grens daar- tusscben is moeielijk vast te stellen, dat hangt ook van andere om standigheden af. De heer Van der Hoeven. M. d. V.! In het rapport van de Com missie van Fabricage omtrent de overneming van de Haverzaklaan lees ik de navolgende clausule: mits die eigenaars zoo voor zich als voor alle onbekende eigenarendie daarop nu of later recht van eigendom meenen te bezitten, dat perceel bij behoorlijke akte van eigendom aan de gemeente overdragen." Weet men derhalve niet goed wie de eigenaars der Haverzaklaan zijn? staat het eigendomsrecht niet vast? Zoo neen, is dan de rechts geleerde adviseur der gemeente wel over deze zaak geraadpleegd? Ik voor mij vind het eene gevaarlijke zaak om iels over te nemenwaar van het eigendomsrecht niet goed vast schijnt te staan. De Voorzitter. Voor zooverre ik weet bestaat omtrent het eigen domsrecht geene onzekerheid. De clausule is er alleen bijgevoegd om ons te vrijwaren voor het geval, dat wellicht iemand te voor schijn mocht komen met het beweren, dat hjj eigendomsrechten op de Haverzaklaan had. Zij die het adres hebben ingediend om over name le verzoeken en die allen als eigenaars bekend staanmoeten ons voor die eventualiteit vrijwaren, zoo ook voor alle nadeelige rechs- gevolgen die uit de overname zouden kunnen volgen. De heer Van der Hoeven. Als het zoo stond geschreven, zou ik er geen bezwaar in zien. Maar er slaat, dat de eigenaars de straat ook voor alle onbekende eigenaren die zich kunnen opdoen moeten overdragen. En zulk eene overdracht is niet geldig.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1886 | | pagina 6