71
belang het isdat onze Instelling door hare lectoren in de Commission
vertegenwoordigd wordt.
Men merkt tot nu toe een grooter neiging hij de toekomstige O. I.
ambtenaren opom de Ind. Instelling van Delftdan die van Leiden,
te bezoeken; maar men houdt daarbij niet in 'toog, dat bet grooter
aantal Polynesische talendat te Delft wordt onderwezen hierop altijd
van veel invloed is geweest.
De beer Verster. Evenals M. d. V.! houd ik er van open kaart
te spelen, 't Is volkomen waar, dat ik verklaard heb, toen ten vorigen
jare tot het behoud der Indische Instelling besloten was, om voortaan
mee te werken tot den bloei van die school. Maar daarmede wilde
ik niet zeggen, dat ik blindelings voor elk voorstel stemmen zou om
de uitgaven van die Inrichting te verhoogen. Ik behield mij natuur
lijk het recht voor elk nieuw voorstel afzonderlijk te beoordeelen, en
mij zelveu af te vragen of de nieuwe uitgaven gerechtvaardigd waren.
En daar ik deze uitgaaf niet gerechtvaardigd vind, kan ik met het
voorstel van burg en Weth. niet meegaan, ofschoon ik bereid blijf
met mijne beste krachten aan den bloei van onze Instelling mee te
werken. Men heeft het onderwijs in het Dataksch hier altijd sterk
op den voorgrond geplaatst, maar als de heer De Gocje aan den
Raad eens zeggen wilde, wat de resultaten van dat onderwijs zijn
geweesthoeveel leerlingen de heer Ilarmsen gehad heeft, die
zijne lessen gedurende een geheelen cursus gevolgd hebben, dan zal
men, geloof ik, inzien dat het gewicht van dit leervak sterk is over
dreven.
De Voorzitter. De heer Verster heeft blijkbaar mijne woorden
verkeerd opgevat. Ik heb in antwoord aan den heer Fockema Andreae
gezegd, dat de aanneming van ons voorstel op 10 December 1885 niet
was geschied onder den indruk van mijn antwoord aan den heer De
Goeje, maar onder den indruk van hetgene door U was gezegd, nadat
tfe heer Bredius had verklaard dat hij tegen de voordracht zou stemmen:
n. 1. dat, nu de Raad eenmaal tot behoud der Instelling had be
sloten ook de noodige middelen niet mochten geweigerd worden die
noodig werden geacht om haar tot verderen bloei te brengen. Na
tuurlijk kon het mijne bedoeling niet zijn om te betoogen dat ieder
lid nu ook maar alles moest toestaan wat Burg. en Weth. vragen.
Wat de laatste opmerking betreft, deze heb ik straks reeds beant
woord toen ik aantoonde dat wij thans in zeer abnormale omstan
digheden verkeeren en dat zoolang deze voortduren het getal leer
lingen, ook in elk bijvak gering zal blijven.
De beraadslaging wordt gesloten.
Punt I, de jaarwedde van den leeraar L. K. Ilarmsen vast te stellen
op f 2500.
In stemming gebracht wordt aangenomen met 15 tegen 6 stemmen.
Voor stemden de heeren: Driessen, Kaiser, Vos, De Goeje, Was,
Zaalberg, Van der Hoeven, Le Poole, Van Reenen, Alma, Du Rieu,
Bool, Hartevelt, De Freinery en de Voorzitter.
Tegen stemden de heeren: Nijkamp, Verster, Fockema Andreae,
Land, Zaaijer en Juta.
Punt 2, te besluiten dat aan de O. I. Instelling alhier zal worden
aangesteld een onbezoldigd Lector voor de Makassaarsche en Boegi-
neesche talen.
In stemming gebracht wordt aangenomen met 19 tegen 2 stemmen.
Tegen stemden de heeren: Vos en Juta.
II. Verzoek van H. C. Humme, om ontslag als leeraar aan die In
stelling.
(Zie Ing. St. n°. 252.)
Wordt zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming met I
November een eervol ontslag verleend.
III. Benoeming van een onbezoldigd Lector aan meergemelde In
stelling.
(Zie Ing. St. n'. 246.)
De Voorzitter. Mag ik de heeren Was, Zaalberg en Bool verzoeken
met mij het stembureau uit te maken?
De uitslag der stemming is. dat de heer L. W. Th. Schmidt met al-
gemeene stemmen als zoodanig wordt benoemd.
IV. Benoeming van een leeraar in de Javaansche en andere inland-
sche talen aan voormelde Instelling.
(Zie Ing. St. n". 252.)
Met algemeene stemmen wordt als zoodanig benoemd de heer D.
F. Van der Pant.
V. Benoeming van eene tweede onderwijzeres aan de Meisjesschool
le klasse.
(Zie Ing. St. n». 241.)
De Voorzitter. Bij dit puut moet ik de Vergadering mededeelen,
dat eene vergissing heeft plaats gehad. Het voorstel luidt om de
jaarwedde te bepalen op f 900. Daaronder is echter begrepen de
toelage voor het bezit der akte voor de Fransche taal. Het vaste
traktement bedraagt slechts 800, behoudens natuurlijk de aanspraak
op verhooging voor het bezit der vermelde akte.
De uitslag der stemming is. dat met 20 stemmen wordt benoemd
mej. Hendrica Westdijk, terwijl 1 stem is uitgebracht op W. J. Jong.
VI. Idem als voren aan de Meisjesschool 2e klasse.
(Zie Ing. St. n". 243.)
Met 20 stemmen wordt benoemd mej. C. J. Looinan, terwijl I stem
is uitgebracht op mej. S. H. E. Prins.
VII. Idem van een derden onderwijzer aan de school 4e klasse n'. 1
(Zie Ing. St. n». 247.)
Met algemeene stemmen wordt benoemd de heer W. J. Jong,
De Voorzitter. Ik dank de heeren sleinopnemers voor hunne wel
willende medewerking.
De heer Hartevelt verlaat de Vergadering.
VIII. Amendement van inr. F. Was op het voorstel tot wijziging
van de Verordeningen op de helling en invordering van schoolgeld voor
het Gymnasium en de Hoogere Burgerscholen, en genoemd voorstel.
(Zie Ing. St. n". 223 en 238.)
De heer Van der Hoeven. M. d. V.! Ik stel voor om punt 8 te
behandelen na punt 11 en vraag het woord om dat voorstel toe le
lichten.
Het voorstel voldoende ondersteund maakt een onderwerp van be
raadslaging uit.
De Voorzitter. Burg. en Weth. hebben geen bezwaar het voorstel
over te nemen. Stelt de beer Van der Hoeven er toch prijs op het
voorstel nog toe te lichten?
De heer Van der Hoeven. Ja, M. d. V.! want als ik 'theb toege
licht, kan ik 't weer dadelijk intrekken.
De Voorzitter. Dan is 't woord aan den heer Van der Hoeven.
De heer Van der Hoeven. Ik heb dit voorstel gedaan om het ver
band dat er bestaat tusschcn de zaak Bientjes, bij punt 11 te be
handelen, en het amendement van den heer Was, waarover wij, bij
gelegenheid van deze herstemming, niet meer mogen discussieeren.
In de vorige Vergadering werd er op gewezen, dat het voorstel van
Burg. en Weth. betrekkelijk het middelbaar en hooger onderwijs over
eenkwam met de regeling, bij het lager onderwijs bestaande, loen
is door U, M. d. V., gezegd dat die regeling bij het lager onderwijs
gebleken is goed te werken. Bij punt 11 staan wij nu voor de toe
passing van het stelsel en wanneer ik dan nu voor een oogenblik
aanneem dat de interpretatie thans door Burg. en Weth. van de Ver
ordening op het lager onderwijs gegeven, de juiste is, dan blijkt,
mijns inziens, daaruit dat die Verordening niet goed werkt, dat zij
zeer onbillijk is. Ik vind het toch bepaald onbillijk dat teruggave van
schoolgeld alleen kan geschieden aan ouders en niet aan voogden. Wan
neer nu het amendement Was mocht worden aangenomen en de Ver
ordening ten aanzien van de schoolgeldheffing voor het lager onder
wijs conform daarmede werd veranderd, zouden wij voor eene toe
passing van die minder fraaie leer gevrijwaard zijn. In het amende
ment toch wordt niet gesproken van ouders of voogden, maar alleen
van leerlingen die de school verlaten of er op worden toegelaten.
In de zaak Bientjes vind is dus een argument om te stemmen vóór-
het araendement Was. Wanneer ik nu de behandeling van punt 8
gewoon had laten doorgaan, bad ik dit alles niet mogen zeggen, om
dat de discussie over dat punt niet heropend mag worden. Daarom
stelde ik voor, de behandeling van punt 11 aan die van punt 8 te
laten voorafgaan.
Nu door de toelichting van mijn voorstel mijn doel reeds is bereikt
trek ik dat voorstel weder in.
De heer Bool. Ik neem aan dat, ofschoon de heer Van der Hoeven
zijn voorstel heeft ingetrokken, ieder lid het recht heeft om daarover
te spreken in denzelfden geest als dat geachte lid heeft gedaan.
En dan meen ik te moeten opmerken, dat men ten onrechte
een bepaald verband zoekt tusschen de zaak Bientjes en het amen
dement van den heer Was. Men zou kunnen zeggen dat de zaak
Bientjes als een bewijs is aan te merken dat de Verordening van 1882
wellicht minder juist is. Die Verordening laat intusschen geene andere
uitzondering op den daarbij gestelden regel toe dan voor ouders, en daarom
moet dit verzoek worden afgewezen daar het gedaan is door een voogd.
Met het beginsel van het amendement, dat geen regels stelt voor de uitzon
deringen, maar alleen het beginsel wil dat alle uitzonderingen, welke
ook, aan de beslissing van den Raad zullen onderworpen worden,
heeft die zaak eigenlijk niets te maken.
De Voorzitter. Eene kleine opmerking. De heer Van der Hoeven
heeft niet juist weergegeven wat ik in de vorige Vergadering heb
gezegd. Ik heb toen niet beweerd dat de Verordeningen op het
middelbaar en op het lager onderwijs geheel gelijkluidend waren,
maar alleen dat beide bepaalde gevallen aangavenzonder dat
die op het lager onderwijs tot nog toe ooit tot eenig bezwaar aan
leiding had gegeven, en daarbij de vrees uitgedrukt dat men door
aanneming van het amendement Was op onzeker terrein zou komen,
in omstandigheden waarbij het ontbreken van een vaste grens onge
lijke beslissingen ten gevolge zou hebben. En dit is niet bet geval
met de door ons voorgedragen Verordening; deze stelt een grens,
daarin worden bepaalde concrete gevallen opgenoemd en twijfel om
trent de al of niet toepasselijkheid der Verordening en in welke mate,
kan dus daarbij nooit bestaan. Tegen een voorstel om ook in de
Verordening op het lager onderwijs de voogden op te nemen zou ik
mijnerzijds geen bezwaar maken. Maar het beginsel blijft hetzelfde.
En dit meen ik in de vorige Vergadering te hebben gezegd.
De heer Van der Hoeven. Wanneer ik niet bevreesd was, dat wij
langzamerhand zouden gaan afdwalen in eene discussie over het amen
dement Was, dan zou ik nog dit zeggen: Uwe opvatting, M. d. V.,
van dat amendement is minder juist, geloof ik. Bij aanneming daar
van behoeven wij niet telkens te vragen wat de bedoeling van de
Verordening is, maar wel of in 't een of ander geval de billijkheid
medebrengt, dat teruggave van schoolgeld wordt verleend, ja dan neen.
In het voorstel van Burg. en Weth. zijn al die gevallen a priori aan
gewezen; in het amendement Was niet. Dat alleen is het onderscheid.
Het voorziet ook in die gevallen, die zich kunnen voordoen, waarin
i teruggave wel wenschelijk is maar waarin die volgens de bestaande